Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt, wegens eene Engelsche dichteresse, Ann Yearsley, melkverkoopster te Bristol; in eenen brieve van mejuffrouw Hannah More, aan mevrouwe Montagu.‘Telkens, wanneer Oorspronglyk Vernuft, zo schaars onder 't Menschdom, zich vertoont, verdient het onze opmerking; en dubbel, wanneer het, ondanks zeer ongunstige omstandigheden, doorbreekt. Dit heeft ons bewoogen, om, zo ras wy den volgenden Brief vonden, denzelven verduitscht onzen Leezeren mede te deelen. Mejuffrouw hannah more, de kweekeling van Natuur en Kunst, onzen Landgenooten bekend door haare keurige Tooneelstukken uit de Heilige Schrift, is de Schryfster. Zy heeft dien geplaatst voor de Uitgave eener Verzamelinge van Gedachten van ann yearsley, welke zy ten haaren behoeve bezorgd, en waarop zy eene Lyst van meer dan duizend Inschryvers bekomen heeft, en onder deezen veele Lieden van den eersten Rang.’
mevrouw. Bristol, Oct. 20, 1784.
'Er is niets lastiger dan hooge Agting verworven te hebben, wanneer zulks den bezitter aan gestadigen aanzoek blootstelt, dien lieden van een strydig character geheel ontgaan. Het bekend genoegen, 't welk gy schept, in het beschermen van waar Vernuft, en het opbeuren van verdrukte Deugd, bewerkt u de tegenwoordige moeienis, waar voor een koud Hart, en stuursche Geest, u te eenemaal zou bevryd hebben. Op myne terugreize van Sandlefort, vertoonde men my eenige Verzen, zo men my berigtte, gemaakt door eene arme | |
[pagina 456]
| |
ongeletterde Vrouw in deeze nabuurschap, die aan de deuren met Melk vent. Dit geval kwam my vreemd voor; doch de Verzen trokken myne aandagt, want, schoon verre van nauwkeurig, ademden zy den waaren Geest der Dichtkunste, en dagten my te treffender, uit hoofde van een zekere natuurlyke en sterke uitdrukking van elenden, die het hart der Dichteresse geheel scheenen in te neemen en te vervullen. Een nauwkeurig onderzoek doende op haare Geschiedenis en Character, bevond ik dat ze gebooren en opgevoed was in haaren tegenwoordigen laagen staat, zonder ooit iets ontvangen te hebben 't geen na eene geletterde opvoeding geleek, uitgenomen dat zy van haaren Broeder het schryven geleerd hadt. Haare Moeder, gelyk zy, een Melkverkoopster, blykt eene Vrouw van verstand en Godsvrugt geweest te zyn, die haare Dogter vroegtyds Godsdienstige begrippen instortte. Ann yearsley is omtrent acht- en twintig jaaren oud, zy trouwde zeer jong aan een Man, die voor nugter en bekwaam bekend staat; doch voorts eene geheel andere geestneiging heeft dan zy. Herhaalde tegenslagen, en een talryk Huisgezin, want zy kreeg, in zeven jaaren zes Kinderen, bragten haar in een kommerlyken toestand, en de koude van den laatstverloopen strengen Winter knelde dit arm Huisgezin ten zeersten. ----- Om uwen wil, Mevrouw, en om myn zelfswil, wenschte ik dit gedeelte haarer Geschiedenisse geheel met stilzwygen te kunnen voorbygaan: doch eenige haarer aandoenlykste Dichtstukjes zouden zonder zulks volstrekt onverstaanbaar weezen. Haare oude Moeder, haare zes kleine Kinderen, en zy zelve, (verwagtende alle oogenblikken van het zevende te bevallen) stonden op 't punt om van gebrek te vergaan en hadden reeds alle hoope op menschlyken bystand opgegeeven, wanneer een Heer, met zo veel danks vermeld in haar Vers aan stella, door eene gunstige schikking der Voorzienigheid van haaren raadloozen toestand gehoord hebbende, dien zy, zo ik vrees al te zeer bedekt gehouden hadt, te haarer hulpe toeschoot. De arme Vrouw en haare Kinderen werden behouden; maar ----- (verbeeld u Mevrouw, een tooneel, 't welk geene breedvoerige beschryving duldt,) voor de ongelukkige Moeder kwam al de ondersteuning te laat. Zy hadt het genoegen om de verlossende gaven der Liefde te zien komen; doch de vreugde daar over kon zy niet verdraagen, en was haar doodlyker dan de uitgestaane honger. Gy zult vinden, dat onze Dichteres dikwyls zinspeelt op deeze schriklyk ontzettende omstandigheid, die een diepen indruk van smert in haare Ziel heeft agtergelaaten. Toen ik haar ging zien, ontdekte ik de grootste eenvoudigheid in haare Zeden, zonder de minste gemaaktheid, of dat zy zich ergens iets op liet voorstaan: zy poogde myn medelyden niet gaande te maaken door haaren laagen toestand, noch myne verwondering op te wekken door haare bekwaamheden. | |
[pagina 457]
| |
Maar, nadere kennis aan haar krygende, vond ik rede om verbaasd te staan over de juistheid van haaren Smaak; iet 't geen ik het minst van alles in haar verwagtte. Indedaad, haare aanmerkingen over de Boeken, welke zy geleezen hadt, waren zo nauwkeurig, zo zeer zamenstemmende met de gevoelens der beste Oordeelkundigen, dat zy, uit dien hoofde, voor iemand, die gewoon was met de wereld te verkeeren, niets anders zouden geweest zyn dan het herzeggen van 't geen die Kunstregters gezegd hebben: want, zonder ooit ommegang gehad te hebben met iemand boven haaren laagen kring, schynt zy de algemeene beginzels van gezonden smaak, en één juist Oordeel, te bezitten. Ik was nieuwsgierig om te weeten welke Dichtwerken zy geleezen hadt. Met young's Nachtgedagten en milton's Paradys Verlooren was zy gemeenzaam; doch zy verwonderde zich op het verneemen, dat young en milton iet anders geschreeven hadden. Van pope hadt zy alleen de Eloisa gezien; dryden, spencer, thomson en prior kende zy zelfs niet by naam. Zy hadt eenige van shakespeare Spelen geleezen, en sprak met de sterkste Dichterlyke verrukking van de Overzetting der Landgedichten, die zy elders gevonden hadt. Dan, schoon het haar ontzegd geweest zy uit de zuivere bron der Heidensche Dichteren te putten, schynt haar geest wonder gedrenkt te zyn uit de waare Fontein der Godlyke Openbaaringe. Het leezen der Heilige Schriften heeft haare Verbeelding uitgebreid en haare Taal veredeld, tot eene maate alleen gelooflyk voor de zodanigen, die, dezelve aanneemende als de stem der eeuwige Waarheid, zich moeite geeven om de veelvuldige en uitgeleezene Schoonheden van opstel, welke zy verschaffen, te waardeeren, en op den rechten prys schatten. Want 'er is, gelyk ik eens hoorde aanmerken, in de Boeken der Propheeten, in job, en, in de Psalmen, eene wyze van denken, en een styl, die tusschen de Welspreekenheid en de Dichtkunst invalt, waar door een groote Ziel, tot een van beide neigende, dermaate opgeheeven en aangevuurd kan worden, dat hy, met een weinig andere ondersteuning, een Dichter of Redenaar worde. Met den naastvolgenden Post zal ik u eenige haarer Stukjes zenden. Gy zult haar, gelyk alle ongeletterde Dichters, vol verbloeming en persoonsverbeelding vinden: haare misslagen ten deezen opzigte, zyn eer die van overvloed, dan van gebrek. Indien haare woorden zomtyds stout zyn en sterk, ze zyn treffend en oorspronglyk, en het zou my spyten, indien de kragt van haare Boersche Zanggodin, door het polysten, weggenomen, en het wilde in eene bearbeidde nauwkeurigheid veranderd werd. Haar dichterlyk gehoor is volmaakt; zomtyds heerscht 'er eene groote gemaklykheid in haare Rymlooze Verzen, en zy verandert menigmaal de rusting op eene zo ge- | |
[pagina 458]
| |
lukkige wyze, dat het na voorbedagte kunst zweeme. 'Er zyn verscheide onnauwkeurigheden in, de ergste heb ik verbeterd. Gy zult haar door overvloed wel eens wydloopig, maar meermaalen duister door kortheid, vinden: doch zelden zult gy by haar aantreffen die onverschoonelyke Dichterlyke misslagen, valsche gedagten, kinderagtige loopjes, wanschiklyke beeltenissen, onvoegelyke gelykenissen; waar toe slegte Dichters veelal de toevlugt neemen, en die de geenzins ongewoone vlekken in de Werken van goede Dichters zyn. Indien deeze aanpryzing vergroot moge schynen, voeg 'er dan, Mevrouw, de aanmerking by, dat deeze Stukjes komen van iemand, die schryft in de ongunstigste omstandigheden, die beroofd is van alle de fraayheden der Letterkunde, die tydruimte derft, en ik zal niet zeggen de gemakken des leevens, maar de leevensnoodwendigheden. ----- Van iemand, die geen enkelen regel der Spraakkunste kent, en nooit een Woordenboek gezien heeft. Op haar passen de Regels,
Chill Penury repress'd her noble rage,
And froze the genial current of her soul.
Schoon ik zeer verregaande hoogagting heb voor Kunst, Geleerdheid en Onderwys, en voor alle de groote naamen der eerste Vernuften, die Wetten aan den Smaak voorschreeven, spyt het my niet, wanneer ik, nu en dan, den trotschen Oordeelkundigen, in wiens groote ruime voorraad van kundigheden geen enkel vonkje van natuurlyk vuur doorschittert, kan toonen, dat Vernuft vroeger dan de Kunstregel is, en onafhanglyk van Oordeelkunde: want wie, dan zyn eigen verheven en onbegrypelyk Vernuft wees aan shakespeare, terwyl hy de paarden vast hieldt by de deur van den Schouwburg, de verschillende wendingen van 's Menschen Geest, en alle die fyne trekken van onderscheiding in 's Menschen Character? alle de afzonderlyke aandoeningen, alle de zamengestelde gevoelens van 't Menschlyk Hart? Wie leerde hem aan de doode letter des verhaals den leevendigen geest des bedryfs schenken? de wysgeerigste denkwyze met al de kragt van driftvervoering paaren, die beide met alle de bevalligheden der Verbeelding, en al de verrukking der Dichtkunde, opeieren? van elke beschryving eene schildery maaken, en elk gevoelen in een grondwaarheid herscheppen? wie toonde hem, hoe elk weezen, dat bestondt, zou spreeken en handelen in elke veronderstelde omstandigheid en toestand? en hoe elk weezen, dat niet dan enkel in de verbeelding bestaan hadt, moest spreeken en handelen, indien het immers een daadlyk bestaan kreeg? Maar, om tot het onderwerp myns Briefs weder te keeren. Toen ik haar myne verwondering te verstaan gaf over twee of drie toespeelingen in een haarer Dichtstukjes, op 't geen by | |
[pagina 459]
| |
Classicaale Schryvers gevonden wordt, en vroeg hoe zy 'er aan kwam, bekende zy dezelve ontleend te hebben uit kleine prentjes die aan het venster van een winkel hingen. Deeze aanduiding zal, misschien, te stade komen, om rede te geeven van de wyze waar op een onbeoefend en ongelukkig, maar zeer verheeven, Vernuft van deeze StadGa naar voetnoot(*) eenige van die denkbeelden kreeg, welke door zyne Schriften een zweemzel van Geleerdheid verspreiden, die hy in de daad niet bezat. Eene groote ziel bevat in ééns, en maakt zich eigen alles wat nieuw is en treffend; en ik hou myzelven verzekerd, dat een waarlyk dichterlyk Vernuft dikwyls de kunst bezit om volkomen en in den grond onderrigt te schynen wegens Onderwerpen, welker eerste beginzels 't zelve alleen kent; als hy, met een meesterlyken opslag van het oog, de hoofdtrek heeft afgezien, en des blyk geeft, denkt men veelligt dat hy voorbedagtlyk al het andere heeft laaten vaaren; doch hy is 'er, weezenlyk, onkundig van: het wordt op rekening van zyne Kundigheid gesteld, 't geen eigenlyk op die zyns Oordeels moest staan. Ik heb het genoegen, Mevrouw, om u te mogen berigten, dat onze arme. Dichteresse in eene ongemeene maate yverig en werkzaam is. De Zangodinnen hebben haar niet in den waan gebragt, dat het ophaalen van eenige weinige heerlyke grondregelen van Deugd haar ontslaan van de striktste betragting derzelve. Ik heb eenige doorslaande en onwraakbaare bewyzen, dat haare Zedekunde niet uitgedampt is in het Sentimenteele, maar een vast beginzel van werkzaamheid geworden. Zonder zulks, zou zy, ondanks haar Vernuft, myne Vriendschap niet verwerven en ik geen grond gehad hebben om my tot u te vervoegen, om uwe Gunst te haarwaards te verzoeken. Ik loop uwe edelmoedige medewerking reeds vooruit met een klein ontwerp 't geen ik op 't oog heb om haar in den zo drukkenden toestand te gemoet te komen. 't Bedoelt niet haar in zulk een staat van onafhangelykheid te stellen, als haar zou kunnen vervoeren om al haar tyd aan de ydelheid der Dichtkunst op te offeren. Ik hoop zy is overtuigd, dat Verzen maaken de groote bezigheid des leevens niet is; en dat zy, als Vrouw en Moeder, Pligten te vervullen heeft, welker minste meer weezenlyke waardy bezit dan de schoonste Verzen, die zy kan zamenstellen: doch, dewyl het gode behaagd heeft haar deeze bekwaamheden te schenken, mogen zy dan niet ten middel dienen om haare omstandigheden te verbeteren, indien wy, by Inschryving, een klein Deeltje haarer Dichtwerken in 't licht geeven? De milddaadigheid myner Vrienden laat my niet toe eenigen twyfel op te vatten wegens den gelukkigen uitslag. Hoe dringend de ongelegenheden zyn, | |
[pagina 460]
| |
waarin zy zich bevindt, zou ik, als ik niet dagt, dat haar Hart recht geplaatst was, vreezen zulk een voorslag doen, en dusdanige maatregels te neemen, dewyl ze zouden kunnen strekken om haar te ontzetten van de gemaatigdheid des gemoeds; en, door haare trotsheid op te wekken, ongeschikt doen worden voor de werkzaame bezigheden haars laagen leevenstands; doch het zou wreed zyn ons te verbeelden, dat wy haar Lot niet zouden kunnen verbeteren, zonder haare Deugd te benadeelen. Wat my betreft, ik voel myzelven niet bewoogen door de ydele grootsheid van een Ontdekster: want ik beken, dat de Eerzugt, om een Vernuft, dat in de duisternis bedolven lag, in 't licht te brengen, veel min sterk op mynen geest werkt, dan de Wensch om eene verdienstlyke Vrouwe uit elenden te redden: want 't is geen Vermaardheid, maar 't is Brood, 't geen ik haar zoek te bezorgen. Ik zou verschooning verzoeken voor deezen langen Brief, indien ik niet verzekerd was, dat gy altoos gereed zyt, om 't geen gy geschikt hadt, tot de keurigste verfraaijingen, aan de minste eischen der Menschlykheid op te offeren; en dat het streelend genot van Agting uwe gevoeligheid voor de vermaaken der Weldaadigheid niet verminderd, of u onaandoenlyk gemaakt heeft voor dit treffend en onweerstaanbaar zeggen: De zegen van hem, die gereed stond om verlooren te gaan, was op my. Ik ben mevrouw U.D.W.
hannah more. |
|