| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Aanwyzing der voornaamste bronnen, welke ons de godsdienst opent, om de ware vergenoeging te verkrygen, en den hoogsten trap van geluk te beklimmen.
De groote zaak, waarop het gantsche Menschdom zich in dit leven toelegt, is, om vergenoegd en gelukkig te zyn. Dan het is 'er zeer van daar, dat alle menschen hiertoe de gepaste middelen in 't werk stellen: de een zoekt het in 't genot der Weereld en hare geneugtens; terwyl een ander dat heil bejaagt in 't ernstig behartigen van den Godsdienst. Weinig moeite zou het in hebben, te betoogen, dat de eersten het spoor geheel byster zyn, en dat de laatsten alleen den rechten weg bewandelen. Dan 't is myn oogmerk niet om tegenwoordig hier op staan te blyven; daar de overdenking van dit onderwerp myne aandagt thans meerder vestigt op de bronnen welke ons de Godsdienst ten dien einde opent. Slaan wy dit met opmerkzaamheid gade, dan zullen wy, uit de tegenstelling van 't geen de Weereld heeft en geeft, genoegzaam kunnen opmaken, dat wy de beoogde vergenoeging en het bedoelde geluk, niet in de Weereld en hare geneugtens, maar in den Godsdienst, hebben te zoeken. 't Lust my, ten dien einde, de voornaamste dezer bronnen na te speuren, en te toonen, hoe geschikt dezelven zyn, om ons een bestendig genoegen, een duurzaam geluk, te bezorgen, waarvan de genieting, door geene bittere inmengzels van veranderlyke onbestendigheid, die tog aan al het onstandvastige weereldsche eigen is, vergiftigd word.
In de eerste plaatze vertoont zich hier terstond voor onze oogen eene ryke bron van vergenoeging en geluk, in die heil- en troostryke verzekering, dat de God des Hemels, de Almagtige Schepper, het werk zyner handen nimmer laat varen, maar gestadig gadeslaat. ----- Zyne Alregerende Voorzienigheid houd over alles de wagt. ----- Wat is het niet groot en verheven; maar tevens een allertroostrykst denkbeeld, door een Oneindig, Almagtig en
| |
| |
tegelyk Allermenschlievendst Wezen, door het oneindig Opperwezen, oneindig in Genade en Goedheid, gadegeslagen, bewaakt, bezorgd, en, in alle zyne daden, op alle zyne wegen, bestierd en geleid te worden. ----- Het is God de Almagtige, die den teugel van al het geschapene in handen heeft, en die dus eene algemeene bestiering over alles voert. ----- Dit leert ons het licht der rede zelfs, daar wy zulks, door eene aandagtige en opmerkzame beschouwing van de natuur gewaar worden. ----- Dan de geopenbaarde Godsdienst leert het ons met nog sterker indruk. Deze verzekert ons, dat die zelve Almagt op eene meêr zonderlinge wyze waakt, over die schepzelen, welke met vermogens begaafd zyn, om Hem te kunnen dienen; over alle zyne redemagtige Schepzelen; en dan nog wel allerbyzonderst, over dezulken, welke Hem waarachtig liefhebben, en standvastig blyven aankleven. ‘Hy heeft lief, die Hem liefhebben, en bewaart de genen, die Hem vreezen.’
Wat kan nu het gemoed gerust stellen; wat meêr kalmte in den boezem bezorgen? Wat heeft de mensch meêr noodig, om die bedaardheid van Geest te bezitten, die men, met andere woorden, de ware vergenoegdheid noemen mag? - Laat vry een weereldling zyn geliefde, en, zo als het hem toeschynt, beminnelyk voorwerp hier nevens plaatzen, en in alle deszelfs voordeeligste kolenren ten toone stellen. ----- Laat hy vry de weereld, met alle derzelver volheid, met al derzelver schynschoon; met alle derzelver geneugtens hier nevens voegen, en in het voordeeligst licht plaatzen. - Haar uiterlyk schoon, hare betoverende vertooning mag eenige weinige ogenblikken misleiden: maar hoe schielyk ontdekt zich het bedrog; hoe ras word men ontwaar, dat alles op de jammerlijkste wyze misleit. ----- Het verdriet vervangt welhaast de gewaande vreugd; jammer volgt op den wellust, ramp op geneugtens, en, in het midden der uitbundigste vermaken, werpen zich kwelling, verdriet en een pynelyk hartzeer: zelfs worden de edelste aardsche vermaken vergiftigd, door een inmengzel van walgelyke bitterheid. - Eene kwynende krankheid, folterendste pynen, drukkendste tegenspoeden en rampen. ----- Ziet daar de gevolgen van eene wellustige, van eene verdartelde levenswys; ----- terwyl een kloppend geweten en knagend naberouw, veelal het angstvallig hart verscheuren, en de ziel rusteloos kwellen. ----- De naderende dood is een allerysselykst
| |
| |
monster in de oogen eenes wellustigen; - de dood, wel het einde zyner tydelyke rampen; maar tevens het verschrikkelyk begin van eindelooze jammeren.
Hoe geheel anders is het lot des Godvrugtigen! Laten tegenheden en rampen den goeden ook nog zo geweldig aanvallen: - laten zyne dagen van wederwaardigheden vele zyn; laat hem geduurig moeten worstelen met hartdrukkende tegenspoeden, met ongevallen en jammeren dezes levens, zo dat hy geduurig te lyden en te stryden hebbe; want waarlyk de rampspoeden der Regtvaardigen, zyn dikwils zeer velen. ----- Geen nood! - zy kunnen zich gerust stellen, dat, in de felste barning hunner rampen, een stilziend Oog ten goede voor hun waakt. ----- Ze zyn niet blootgesteld aan het wispeltuurige van een blind geval, van 't welk men ieder ogenblik te dugten heeft, een alleruiterst verderf, gelyk zulks het onvermydelyk lot van een onzeker, van eene van oogmerken ontbloot, blind geval zyn moest. ----- Neen voorwaar! zy kunnen zich veilig verlaten op een Wezen, dat met oogmerken werkt; dat alles met de hoogste wysheid bestiert en regeert; dat voor hun, in wat staat of gevallen zy ook komen mogen, zorgt; dat hen bestiert in alle hunne wegen, - en hen zelfs leid tot over den dood. ----- Voorwaar eene volle bron van troost, - eene bron van het zuiverst genoegen.
Met welk eene stille, met welk eene bedaarde, gerustheid kan men zich dan verlaten op de Godlyke Voorzienigheid; in dat gerust vertrouwen, dat de Alwysheid alles oneindig beter schikt, dan wy kortziende stervelingen met ons allen beramen kunnen; en dat geen Schepzel in het welverordineerde plan van Gods Alwyze Voorzienigheid eenige verandering te wege kan brengen.
Ziet daar, zo veel schenkt de Godsdienst! Laat nu alles wat men buiten dien begrypen moge, laat de Weereld hare uitgezogtste aardsche goederen, van den blinden Weereldling maar al te veel bejaagd, hier tegen zetten. ----- De Weereld met alle hare volheid kan de begeertens der ziele niet vervullen: maar laat de schatkameren van het harte ledig; want haastig gaan de goederen van den tyd voorby, zy worden afgesneden als gras, en als de groene grasscheutkens vallen zy af. En wat is 'er het gevolg van? dat zy een knagend hartzeer nalaten, en, in plaats van met vergenoegen, den boezem vervullen met rampzalige vertwyfelingen.
| |
| |
Dan uit deze eerste bron, zo heilzaam, zo verkwikkelyk voor het gemoed, ontspruit eene tweede, welke des menschen genoegen en waar geluk, nog tot eenen hogeren trap van volmaaktheid voert. - Deze tweede bron is dat gerust verlaten, een volkomen vertrouwen in alle gevallen, in allerlei omstandigheden, in tegenheden zo wel als in voorspoed, op den God onzes heils.
Het is de Godzaligheid, welke, naar de taal van Apostel Paulus, tot alle dingen nut is, hebbende, nevens de belofte van het toekomende, ook die des tegenwoordigen levens; eene belofte, die voor de goeden alles ten goede werkt; die de tegenheden zelfs tot heil doet strekken. Deze vervult hun hart met eene vaste hoop, en doet hen onwankelbaar steunen op Gods onveranderlyke trouwe - zy doet den mensch zich gerust verlaten, en vertrouwen op zynen God, die nimmer zal verlaten allen die op Hem vertrouwen. ----- Hier door is het, dat men zich gelaten kan schikken naar alles, wat zyne wysheid het best, het heilzaamst, denkt, om 's menschen waar geluk te bevorderen, om ons waarlyk gelukkig te maken; het welk ons gewillig onderwerpt aan den wil des Allerhoogsten; ----- Zyn wil is onze wil en onze wet. Men onderwerpt zich geheel aan de Godlyke bestiering, het zy in voor- of tegenspoed: ----- men verheft zich niet door de eersten, noch word moedeloos, wanneer de laatsten drukken. Integendeel, de Godsdienst leert de voorspoed dankbaar, en de tegenspoed gelaten, te dragen. De Godzaligheid, en het daaruit voortvloeijend vertrouwen, leert ons erkentelyk te zyn jegen onzen getrouwen Weldoener, en derhalven alle voorspoed met ware erkentenis te beantwoorden: ons in tegenspoed, in drukkende wederwaardigheden allerwege gemoedigd te gedragen; zich troostende met die verzekering, dat God alles ten goede zal werken, en het heil zyner Gunstgenoten, langs duizend en duizend ongeziene wegen, kan en wil doen voortkomen.
Dit maakt ons alleszins onderworpen aan zyne Voorzienigheid, in welke gevallen wy ons ook mogen bevinden, of ingewikkeld worden. Wat zich dan ook tegen ons moge verzetten, al woeden bittere en vergramde vyanden tegen ons, geen nood! Ons vertrouwen blyft onwankelbaar; wy mogen, met David, den Almagtigen bystand van den God onzes heils verwagtende, onbedeesd uitroepen: ‘ik zal niet vreezen voor tien duizenden, die zich rondom my stellen: de Heere is myn licht en myne bevrydinge. -----
| |
| |
God is myn levenskragt, voor wien zou ik vervaard zyn?’
Al dit vertrouwen werkt de ware Godsdienst in elk Godvreezend hart. ----- Zal 'er dan, in den boezem van ieder waar Kristen, niet eene volheid van vergenoegen plaats grypen? - Moet dit niet te wege brengen, dat het hart steeds vervuld zy met ware blydschap in den Heere? ----- Met die vreugde, die alle verstand te boven gaat; die onbeschryfelyke vreugde, welke uitloopt in eene stoorelooze eeuwige zaligheid, die, na het eindigen van dit leven, in volle kragt genoten zal worden. ----- En waarlyk neemt het vertrouwen op God weg, wat troost, wat vreugd blyft 'er dan over! Zo dra het vertrouwen op God ophoud, - verliezen wy den grond van alle waar genoegen; en 't word vervangen door eene akelige, en zielsmartende twyfelmoedigheid.
Hier by komt nog, als een derde bron, waar uit des menschen waar genoegen, en dus zyn eenig onveranderlyk geluk voortvloeit, het uitzigt, dat ons de Godsdienst verleent, op eene stoorelooze gelukzaligheid; op het genieten van een volmaakten gelukstaat, in de gewesten der Eeuwigheid. Deze overklimt alle aardsche zaligheid; en gaat alle denkbeelden van het zwak vernuft der stervelingen te boven. ----- De Godzaligheid heeft vooral de belofte van het toekomend leven. ----- ‘Wedervaart eenerlei den Regtvaardigen, en den Onregtvaardigen veelal in dit leven.’ ----- Ja ziet men den eersten vaakmalen meêr dan den laatsten, ongelyk meer met rampen worstelen hier op aarde; ‘de Regtvaardige nogtans heeft eene hope, die hem niet beschamen zal.’ ----- ‘Hy weet in wien hy gelooft, en dat die magtig is, het pand, by Hem weggelegd, te bewaren.’ ----- ‘Hy heeft de genade en ontferming Gods, door de verdiensten van Kristus Jezus verworven, en hy die van natuure Gods vyand was, is daar door met den God des Hemels en der Aarde bevredigd.’ Onwaardeerbare schatten worden voor hem in de Hemelen bewaard, ‘die nooit oogen gezien, nooit ooren gehoord hebben, en die nimmer in 's menschen hart zyn opgekomen.’ ----- Op de toezegging dezer goederen, kan hy zig gerust verlaten, veilig vertrouwen. ----- Het is een Godlyk Persoon, die ze voor hem verworven heeft; ----- het is een Godlyk Persoon, die ze hem toezegt en vast belooft; het is de getrouwe God, die ze voor hem bewaart. ----- Dit geluk zal beginnen, de genie- | |
| |
ting dezer goederen zal een aanvang nemen, wanneer alle rampen eindigen; - wanneer alle onvolmaaktheid ophoud; - wanneer alle veranderingen een einde nemen. ----- Dan zullen ze beginnen, dan zal men verzadiging genieten van vreugde, eeuwig en altoos. - Voorwaar eene bron, eene allerzuiverste bron van ware, van Hemelsche, vergenoeging! ----- Het is geen wankelbaar lot; ----- het is geen broos
verganklyk en steeds veranderlyk sterveling, waarvan zyn geluk afhangt; die hem heden toelagt; ----- die hem heden alle gunst bewyst, en morgen den nek toekeert.
Neen, het is de getrouwe, de onveranderlyke God, die alle zyne beloften tot één toe vervult, alle ja en amen maakt. ----- Die in Kristus Jezus, zynen eenigen Godlyken Zoon, denzulken, die eene gegronde hoope hebben op de eeuwige gelukzaligheid, zyne onveranderlyke liefde en genade schenken wil.
Zulk een vooruitzigt op een geluk na dit leven, gegrond op het vast fundament, het vertrouwen op de onveranderlyke liefde van God; ----- dit zielstreelend vooruitzigt, is de zuiverste bron van alle waar vergenoegen. En zulk een vertrouwend vooruitzigt, schenkt de Godsdienst alleen den mensch. ----- Hier uit alleen ontspringt zulk eene bron, waar door men een zuiver genoegen in alle voorkomende omstandigheden smaken kan; die ons den dood, hoe verschrikkelyk anders, met een gerust gemoed, met een bly gelaat, kan doen inwagten.
Ziet daar de voornaamste bronnen van 's menschen waar en zuiver vergenoegen, welke ons de Godsdienst opent. ----- Het Godlyk toeverzigt over al het Schepzel, byzonder over zyne redemagtige Wezens. Het vertrouwen op de onwankelbaare toezeggingen, op de onwrikbare beloften van den onveranderlyken, den getrouwen God. - En eindelyk het vooruitzigt eener eeuwige, eener onveranderlyke Gelukzaligheid.
Leert ons de Godsdienst dus God kennen, niet alleen als den Schepper van Hemel en Aarde, maar ook als den Onderhouder en Bestierder aller dingen; leert ons dezelve wel uitdruklyk, dat 'er eene byzondere Bestiering plaats heeft, omtrent zulke menschen, welke dat Opperwezen liefhebben; die op God, door zynen Zoon, eene nadere betrekking gekregen hebben, dan de natuurlyke mensch; ‘dat dezulken in de kragt Gods bewaard worden tot de Zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden;’ -----
| |
| |
wel, zullen wy ons dan niet veilig verlaten op Hem, die verklaart, ‘dat Hy ons niet zal begeeven, noch verlaten?’ ----- Is 'er wel een troostryker denkbeeld te vinden, dan dat men door een Oneindig, door een Almagtig, en tevens allergenadigst God, op eene byzondere wyze word gadegeslagen, bewaard en beschermd? ----- Is 'er wel iets zo troostryk te bedenken? ----- Voorwaar, de Weereld met al derzelver schynschoon, kan niets opleveren, dat hier by halen kan. ----- Maar zo troostryk als dit denkbeeld is, zo vermogend is het ook, om het vertrouwen onwankelbaar te vestigen. ----- Hoe veilig tog kan men zich verlaten op dien God, die alles voor ons ten beste schikt; die voor den mensch niet slegts eene veilige toevlugt en Rotsteen is in tydelyke wederwaardigheden; maar, dat alles overtreft, die, in Kristus Jezus, voor den armen, den ongelukkigen, den vloekwaardigen zondaar alles in allen zyn wil? ----- Wat moet een vooruitzigt op die oneindige goederen, die God voor zyne kinderen, voor het Erfdeel van Vorst Jezus, in de Hemelen bewaart; wat moet dat het vertrouwen niet bevestigen op Hem, die alle zyne beloften zeker vervullen zal?
Dan vloeit uit deze bronnen de ware, de zuiverste, vergenoegdheid voort; ----- de zuiverste vergenoegdheid, die alleen de begeertens van 's menschen ziel vervullen kan. Hy, die verzekerd is, dat de Godlyke goedheid zonderling voor hem waakt; die vertrouwt, dat God in zynen Zoon hem zyne eeuwige Genade schenken wil, die kan niet anders, dan een gerust, en vergenoegd leven leiden; dan die geruste, en stille kalmte des gemoeds bezitten, waar in des menschen wezenlyk geluk gelegen is.
Wel aan dan, dat wy 't 'er voor alle dingen tog op toeleggen, om die zuivere gemoedsrust, waar in alleen 's menschen geluk begrepen is, te verkrygen; die bedaarde kalmte, die gerustheid der ziele, de ware vergenoeging; die wy ook dadelyk verkrygen, wanneer wy ons, en al het onze, veilig vertrouwen, aan onzen Hemelschen Vader in Kristus Jezus, zynen eenigen. Zoon, onzen Godlyken Verlosser en Zaligmaker. Dat wy dan geduurig tot Hem onze toevlugt nemen, met een vooruitzigt op die eeuwige Vergenoeging, die wy eens wenschen namaals in de Hemelsche Gewesten, verkwikt met zyne eeuwige Nabyheid, stooreloos te smaken!
c.v.d.g.
|
|