| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Over de verdraagzaamheid in den godsdienst en de staatkunde.
Wanneer men nagaat, hoe de menschlyke geest gewoon is zyne werkingen te volbrengen, is het geen wonder, dat de menschen in zo verbaazende uitersten omtrent het beschouwlyke loopen; en dat, schoon men, met betrekking tot de beoeffening en de driften, uit dewelken de beoeffening meest voortkomt, met grond zeggen konne, dat de menschen in alle eeuwen en in alle landen altyd menschen zyn, het menschdom in zyne begrippen omtrent het waare en valsche, het goede en kwaade, het schoone en lelyke, zo verscheiden is, dat een oplettend aanschouwer daarover in verbaasdheid, ja somtyds in zulk eene verwarring geraakt, dat hy in twyffel valt, of waarheid en valschheid, regt en onregt, schoonheid en lelykheid, wel iets wezenlyks en iets meerder zy dan louter willekeurige vooroordeelen. Dit is alles zeer wel te begrypen, wanneer men aanmerkt, dat, ja, in den menschlyken geest wel zekere ontwyffelbaare beginselen, omtrent dewelken alle menschen overeenstemmen, zyn ingeplant, maar dat al het overige, waarop deze beginselen moeten toegepast worden, afhangt van omstandigheden, welken omtrent ieder mensch onderscheiden zijn; zo dat een ieder, daar hy noodwendig eene andere plaats dan een ander in de wereld moet beslaan, naar deze zyne plaatsing de voorwerpen in een ander daglicht en van eenen anderen kant beschouwt. Opvoeding, vooroordeelen van ouders en meesters, omgang in vroegere en laatere jaaren, ambagten, letteroeffeningen, bezigheden, vermaaken en uitspanningen zelfs, alles loopt t'zamen om den geest van ieder onderscheiden mensch onderscheidenlyk te wyzigen, en, om zo te spreeken, dusdanigen plooi in de herssenen te brengen, dat een ieder de voorwerpen onderscheidenlyk beschouwe.
De ondervinding leert deze verscheidenheid op het onbetwistbaarste; en zodra de menschen zig van de allereen- | |
| |
voudigste beginselen verwyderen, loopen zy zo verre uit een, dat men zeggen zoude, wanneer men de verscheidenheid hunner begrippen aanmerkt, dat het wezens moeten zyn, geheel en al van eene gantsch verschillende natuur.
't Is waar, in alle gevallen daar de menschlyke driften in werking worden gebragt, zyn de menschen, gelyk wy boven reeds aanmerkten, altyd menschen; overal waarin hun hoogmoed, hunne belangen, worden betrokken, zyn zy byna dezelfden; maar, waar het op oordeelen over de zaaken aankomt, daar zyn zy oneindig verschillend.
Eén middel is 'er alleen om de menschen eenstemmig te doen gevoelen, of liever eenstemmig te doen spreeken, en dat middel is de Vrees. Wanneer een mensch, die, met of zonder grond, een soort van geheiligd gezag verkregen, en het zo verre gebragt heeft, dat de menigte hem met eenen alles overtreffenden eerbied beschouwt, op den toon der onfeilbaarheid deze groote woorden uit: Dit of dat zult gy gelooven, of gy zyt in alle eeuwigheid verdoemd; of een ander, die, een nog onfeilbaarder en bygevolg nog kragtdaadiger werkend gezag verworven hebbende, naamlyk, dat van niet alleen te dreigen, maar ook van uit te voeren, op den toon van volstrekte magt zegt: Dit of dat zult gy doen, of ik zal u van uwe ampten, van uwe neering, van uwe welvaart, van uw leeven, berooven; dan alleen hoort men de menschen al beevende, dezelfde taal voeren; dan ziet men ze dezelfde artikelen onderschryven, dezelfde daaden pryzen of laaken, naar dat het voorschrift luidt van hem, die de magt in handen heeft.
Is dit zo, geen wonder dan die verbaazende verschillendheid van Godsdiensten onder de volken; geen wonder, dat het geen dit geslagt voor den eenigen weg des hemels houdt, het andere dit zelfde beschouwe als het pad des eeuwigen verderfs. Dat wezen, door het welke wy zyn, in het welk wy leeven en ons beweegen, houdt zig, hoe naby ook aan een iegelyk van ons, voor onze zinnen verborgen. Wy bemerken het niet, dan alleen, wanneer wy oplettend het geen rondom ons is gadeslaan en redeneeren, uit zyne gewrogten: en daar het oplettend gadeslaan en redeneeren alleen het werk is van weinige bevoorregte geesten, en buiten den kring der gewoone verstanden, zou de Godheid volkomen aan het menschdom onbekend zyn, indien zy zelve zig niet aan het zelve ontdekt had. Maar dan nog weet de mensch niet meer, dan hy van God zelven geleerd is; wil hy verder
| |
| |
gaan, wil hy door gevolgtrekkingen en besluiten het Opperwezen nader kennen, hy trekt noodwendig verschillende gevolgen, vormt onvermydlyk verschillende besluiten, naar de onderscheidene wyze van zien, die een gevolg is van zyne plaatsing in de wereld. Hier van daan die verschillende gezinten, zelfs onder die, welken in hunne redenkavelingen uit eene en dezelfde bron putten, een en hetzelfde geleide volgen, doch het welk hen naar de gesteldheid van hunne zintuigen op geheel onderscheidene wegen leidt.
Dit is een der gronden, waarop de verpligting tot verdraagzaamheid in den Godsdienst gevestigd is. Het is onmooglyk, dat de menschen omtrent het Opperwezen eenstemmig denken zouden: en zoude ik mynen broeder haaten, vloeken, kwellen, vervolgen, omdat hy niet denkt gelyk als ik, daar hy onmooglyk met my eenstemmig denken kan!
Het geen wy omtrent den Godsdienst zeggen, dat zelfde zeggen wy ook omtrent de Staatkunde. Even zo onmooglyk als het is, dat alle menschen zig omtrent de Godheid even dezelfde denkbeelden vormen, zo onmooglyk is het dat zy omtrent de Staatkunde in dezelfde gevoelens zouden zyn.
De Staatkunde is eene der moeilykste, der ingewikkeldste wetenschappen, en waaromtrent men, naar het verschillend oogpunt waaruit men ze beschouwt, zeer verschillend denken moet.
Zeker is het, daar zyn vaste beginselen omtrent welken alle menschen overeenstemmen. Zo is het zeker, dat de Overheid het, welzyn van het volk zoeken moet; dat het volk gehoorzaamheid en eerbied aan zyne overheid schuldig is; dat als de overheid het welzyn van het volk veronagtzaamt, nog meer wanneer zy den borger verdrukt, het volk ontslagen is van zynen pligt omtrent de overheid: dit zyn onbetwistbaare gronden in de Staatkunde. Maar het is dikwyls niet zo gemaklyk te bepaalen, of de overheid het welzyn van het volk behartigt dan niet. Dit hangt veeltyds af van de onderscheidene begrippen, welken men omtrent het belang van den Staat heeft. Het kan gebeuren, dat het geene deze agt het belang van den Staat te vorderen, dit juist aan geenen voorkomt, lynregt tot bederf van land en volk te strekken. Het kan gebeuren, dat dit, waaromtrent allen t'zamenstemmen als strekkende tot het algemeene welzyn, niet kan uit- | |
| |
gewerkt worden, om redenen, die het niet mooglyk is dat allen zien. Dit zo zynde, kan het ligtlyk gebeuren, dat de overheid en het volk in gantsch onderscheidene begrippen staan; en dat de overheid, ter goeder trouwe het welzyn van het volk zoekende, het volk, van zynen kant, ook ter goeder trouwe, zig beklaagt over het verzuimen van het algemeene belang, door de overheid. In zulk een geval, is de vraag, of het volk ontslagen zy van zyne verpligting aan de overheid, en of het met regt zig tegens haar verzetten moge. Zo is ook de vraag, of, wanneer de onderdaanen der overheid in zulk een geval gehoorzaamheid weigeren, de overheid regt hebbe dezelven als muiters te beschouwen, en als zodanigen ter straffe te vorderen.
Even gelyk de overheid in andere begrippen kan staan als de onderdaanen, en beiden ter goeder trouwe, zo kunnen onderscheidene leden, die in Gemeenebesten t'zamen de overheid uitmaaken, zo kunnen ook de borgers, onderling, in geheel strydige gevoelens zyn omtrent de algemeene belangen. Geen land is 'er onder de zonne, dat dit niet ondervonden hebbe; en wy gevoelen, helaas! in deze duistere tyden, maar te sterk de waarheid van dit gezegde.
Maar wat is nu de pligt in zulke gevallen van een ieder? Wat staat der overheid te doen omtrent den borger, wat den borger omtrent zyne overheid; wat het eene lid der regeering omtrent het andere; wat den eenen borger omtrent zynen medeborger?
Het spreekt van zelf, dat de onderscheidene toestanden van Volken en Staaten, dat de verschillende onderwerpen van verdeeldheid, dat de gelegenheid van tyd, plaats en omstandigheden, een oneindig verschil in de oplossing dezer vraage zouden vorderen, indien wy in een naauwkeurig en uitvoerig verslag treeden wilden: dan, daar ons oogmerk alleen is algemeen te zyn, willen wy ons ook alleen bepaalen tot eenen algemeenen raad, die in alle gevallen te passe komt.
Deze raad is, zyt verdraagzaam. Even gelyk gy uwen broeder in den Godsdienst moet verdraagen, en zyne dwaalingen toeschryven, niet aan de boosheid van zyn hart, maar aan de beperktheid van zyn verstand; even zo moet gy de Staatkundige dwaalingen van uwen medeborger veeleer aan de zwakheid van den menschlyken geest,
| |
| |
aan zyne onkunde en onbedrevenheid, dan aan een boos, een vyandig, hart toeschryven.
De Staatkunde is, zo als wy reeds boven aanmerkten, de ingewikkeldste wetenschap van allen, en zy is nog oneindig moeilyker voor die geenen, welken door hunne plaatsing in de Maatschappy alleen maar een gedeelte over zien, en dat somtyds nog een zeer beperkt gedeelte, van de staatkundige wereld. De Staatkunde is een doolhof zelfs voor den ervarensten; wat dan voor den onbedrevenen!
Wanneer, in eenen duisteren nagt, op eene kust volklippen en zandbanken, een Schip door eenen woedenden storm wordt beloopen, is het een meesterstuk der konst, wanneer de Stuurman, kundig van stranden en gronden, het schip veilig door de dreigendste gevaaren heen weet te stuuren. Zyne bekwaamheid, zyne kunde, en het gezigt van die tekens welken hem de stranden moeten doen onderkennen, zo veel het de zwarte nagt hem toelaat, kunnen alleen de kiel redden, welke aan zyne zorg is toevertrouwd. Wat zou het dan zyn, indien een onervaren reiziger, beneden in het schip, onbedreven in de stuurmanskonst, onkundig van gronden en stranden, zelfs onbewust van de plaats, waar het schip zig bevindt, de maatregelen van den Stuurman wilde berispen, en het bootsvolk ontrusten, met het twyffelmoedig te maaken omtrent het bestier van den Stuurman!
Ik zeg dit niet, om den borger te laaken, die spreekt en oordeelt over het gedrag zyner overheid. Dit is een regt dat een iegelyk toekomt; en het zoude de onregtvaardigste dwinglandy wezen, welke den ingezeten verbieden wilde te oordeelen over het bestuur van den staat, dat is over het bestuur van de zaaken van allen, en bygevolg ook van zyne byzondere zaaken.
Maar dit wil ik zeggen, dat de borger, oordeelende over het bestuur van den Staat, dat doen moet met die omzigtigheid, die bescheidenheid; en die toegeevendheid, welken menschen passen, die niet dan ten deele onderrigt zyn van de zaaken, over welken zy willen oordeelen.
Niet alleen dit; maar ook, wanneer men zig wel onderrigt agt, wanneer men meent klaarlyk gebreken in het algemeene bestuur te kunnen aanwyzen, dan nog moet men met omzigtigheid oordeelen, en vooral niet onverhoord veroordeelen.
‘Waarom wordt dit of dat niet gedaan, en waarom ge- | |
| |
schiedt juist het tegendeel? Ik zie immers klaarlyk dat alles verkeerd is; dat het belang van den Staat schandelyk wordt verwaarloosd; dat de eer, het welzyn van 't gemeenebest wordt vertreden en verzaakt.’ ----- Dit ziet gy alles; maar weet gy alle de redenen waarom zo gehandeld wordt? alle de beletselen die het goede verhinderen, en die het niet in de magt der geenen is weg te ruimen, welke het bestuur in handen hebben?
‘Ja; maar men meent het niet wel met het Vaderland; eigenbelang heerscht boven de zorg voor het algemeen, en het Vaderland wordt opgeofferd aan slinksche oogmerken.
Dat 's Hemels blixemen die schelmen vergruizen, die 't Vaderland verraaden! of liever dat de allerschandelykste straf voor 't oog van 't geheele Volk op hunne koppen valle, die, onder den schyn van borgers, vyanden zyn van den Staat? De galg zy hun sterfbed, het rad hunne begraafplaats!
Maar zie toe, dat gy hier ook niet ligtvaardiglyk veroordeelt. Hy, die kwaalyk denkt, hy die kwaalyk handelt, kan dwaalen, en hoe grof ook zyne dwaaling u schynen moge, hy kan ter goeder trouwe dwaalen.
Let wel, eer gy iemant slinksche oogmerken aanwryft, op de kenmerken die een boos en verraaderlyk hart aanwyzen. Een man, die, om zyne oogmerken te bereiken, oneerlyke konstenaryen aanwendt; die, in geschriften over de gemeene verschillen, valsche aanhaalingen maakt, gebeurtenissen verdraait, en in een haatlyk licht stelt; die zyner tegenpartye zonder grond booze oogmerken aandicht, en al de konst van drogredenen in 't werk stelt om ze haatlyk te maaken: een man, die het volk opruit, en het gemeen, door bedrieglyke vonden, zoekt in beweeging te brengen: vooral wanneer men klaarlyk zien kan, dat zulk een man met dit alles zyne grootheid of eenigen anderen tak van eigenbelang bedoelt: zulk een man dwaalt, zeker, niet ter goeder trouwe; zyn hart is boos, dewyl zyne daaden boos zyn; hy heeft geen regt op uwe inschiklykheid, en alle eerlyke lieden moeten dezen schelm verfoeien en vermyden.
Maar, zo lang in het gedrag van iemant zulke klaarblyklyke bewyzen van kwaade trouw zig niet op doen, zo lang het mooglyk is, dat hy ter goeder trouwe dwaalt, zo lang eischt de verdraagzaamheid, de menschlykheid, de Christlyke liefde, dat gy het beste van hem hoopt;
| |
| |
en, zo gy hem al mooglyk met eenig mistrouwen aanschouwt, behoort gy hem ten minsten nog als een eerlyk man te behandelen.
‘Deze man heeft zig in dit of dat geval niet gedraagen gelyk een goed borger betaamt; hy heeft grond gegeven om hem te verdenken, dat eigenbelang, dat slinksche oogmerken, by hem plaats hebben: verdient hy dan niet den algemeenen haat, de veragting van alle braaven?’
Deze man verdient, zekerlyk, dat gy hem mistrouwt; dat gy op uwe hoede zyt omtrent zyne aanslagen; maar, zo lang 'er mooglykheid is, dat hy uit een verkeerd begrip gehandeld heeft; dat hy uit dwaaling en niet ter kwaader trouwe eener verkeerde partye is toegedaan; zo moogt, zo moet gy, ja, tegens zyne onderneemingen waaken, gy moogt hem tegengaan; maar omtrent zyn zedelyk karakter moet gy gemaatigd denken: beschouw hem als tot eenen verkeerden aanhang behoorende, maar beschouw hem evenwel als een eerlyk man. Even gelyk gy eenen vyand, die, gehoorzaam aan zynen Vorst, uw Vaderland beoorloogt, zo lang hy zig houdt aan de wetten van den kryg, als een eerlyk man beschouwt, wien gy dikwyls naar de grootheid van de slagen welken hy u toebrengt eene des te hoogere agting toedraagt; even zo moet gy eenen medeborger, die, ter goeder trouwe, eene naar uw inzien schadelyke party aankleeft, als een eerlyk man agten.
Deze verdraagzaamheid is des te pryslyker en nuttiger, om dat, zonder dezelve, alle verzoening by borgerlyke oneenigheden te moeilyker gemaakt en als afgesneden wordt; ja, omdat, indien geen inschiklykheid en dit opzigt plaats heeft, hy die eens kwaalyk heeft gehandeld, al was hy begeerig en bereid om zig te verbeteren, gedwongen wordt kwaad te blyven, om te volharden in zyne booze poogingen, daar hy toch voor eeuwig in den haat is, aan eene eeuwige veragting en vervolging onderworpen, en alle verzoening en vergiffenis voor hem afgesneden. ‘Ik heb,’ zo moet zulk een man spreeken, ‘kwaalyk gehandeld. Ik gevoel, dat ik niet had moeten deelen in die voor de Vryheid, voor het Vaderland, zo schadelyke aanslagen. Ik heb 'er berouw van; en, wilde men mynen mistred vergeeven, ik voegde my terstonds by de betere party. Maar helaas! het onherroeplyke vonnis van eerloosheid is over my uitgesproken; men verfoeit, vervloekt, beleedigt en hoont my overal. Myn berouw wordt voor eene nieuwe schel- | |
| |
mery uitgekreten. Wat zal ik nu doen? Ik moet my nu wel houden aan mynen ouden aanhang, en door alle middelen tragten dien te doen zegenpraalen. Dit is het eenige middel om my te herstellen. Dryft myne party eindelyk boven, dan zal ik myne vyanden wel doen zwygen. De vrees zal uitwerken wat de overtuiging niet vermag; en de denkwyze des gemeens, door den dwang en de noodzaaklykheid veranderd, zal my allengskens de agting myner medeburgeren weder schenken.’ ----- Een ieder gevoelt, dat zulk eene redeneering niet geschikt is, om den slegten te regt te brengen; en de wanhoop was nimmer het middel om eenen bekeerling te maaken.
O.O.
|
|