Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over het geweeten.De waare bepaaling des geweetens houde ik deeze te zyn: dat het zelve bestaat in die duidelyke uitspraak en regtmaatige oordeelvelling, welke wij over onze zedelyke daaden doen; of, met andere woorden, het geweeten is die blykbaare gewaarwording en volle bewustheid, dat wy iets gedaan hebben, het welk al of niet met onzen pligt overeenkoomt. Het is het geweeten, het welk ons aanzegt, hoedaanig wy ons gedraagen; het zelve verkondigt aan een goed en deugdzaam mensch, dat hy waarlyk goed en deugdzaam is, en strekt daar en tegen voor een oneerlyk en ondeugend mensch tot een getrouwe getuige, dat hy oneerlyk en ondeugend is: dit doet den geveinsden en schynheiligen ten vollen overtuigen, en verzekert hem op de gevoeligste wyze, dat hy inderdaad die opregte en godsdienstige man niet is, voor wien hy wil gehouden worden, en in hoedaanig een licht hy ook door veele geplaatst word; met een woord, het is het geweeten, het welk ons de waare gesteldheid onzes gemoeds openbaart, en ons weezenlyk karakter voor ons zelve naakt en geopend ligt. De beschryving, welke Apostel Paulus aangaande het geweeten ons geeft, is zeer juist en wysgeerig, zeggendeGa naar voetnoot(*) van de Heidenen, dat zy betoonen het werk der wet geschreeven in hunne harten, hunne conscientie meedegetuigende en de gedachten onder elkanderen hun beschuldigende of ook ontschuldigende. Naar maate naamlyk zy wel of kwaalyk handelen, of naar maate het getuigenis van het geweeten ten hunnen voor- of naadeele is, ontschuldigen of beschuldigen zy zich. Hy houdt het geweeten in geenen deele, gelyk ondertusschen veele in zulk een gevoelen schynen te staan, voor de wet of den regel van pligt, maar onderscheidt het zelve daar van ten | |
[pagina 186]
| |
duidelyksten, en noemt het alleen een meedegetuige, of wy met de ons bekende wet overeenkoomstig, of strydig, ons gedraagen hebben. Het geweeten moet derhalven, volgens de gegeevene bepaaling, (en waar meede de voorgestelde beschryving des Apostels volmaakt overeenkoomt,) niet gehouden worden voor een wetgeever, maar voor een regter; het is het werk des geweetens niet, wetten of pligten ter bestieringe van ons gedrag voor te schrijven, maar het zelve velt vonnis en verleent ons een onwraakbaar en klaarblyklyk getuigenis, of wy aan onze verpligtingen beantwoord hebben dan niet, en wy worden daar door by ons zelve naar maate het eene of het andere ons geval en toestand uitmaakt, vry gesprooken of veroordeeld. Het geweeten leert ons niet, of de waarneeming en de onthouding van deeze of geene dingen een gebod en verbod van God zy? maar indien wy duidelyke bevelen ontvangen hebben, of by ons zelve ten vollen overtuigd zyn, dat wy het eene doen en het andere naalaaten moeten, zal het geweeten ons gedrag goedkeuren, wanneer wy naar onze bekende verpligting te werk gaan, en het zelve zal integendeel onze handelwyze veroordeelen, wanneer wy ons daar meede strydig gedraagen hebben. Hy, die verwaarloost, het geene hy geloovt tot zynen pligt te behooren, of die iets bedryvt, het welk hy vastlyk denkt of ten minsten grootlyks vermoedt ongeoorloofd en hem verbooden te zyn, zal door de onpartydige uitspraak van zyn geweeten beschuldigd worden; hy zal geene voldoende verschooningen, hoe gaarne hy ze zien wilde, vinden kunnen: gy moest, zal zyn geweeten als 't ware tot hem zeggen, de overtuiging van uw verstand, het denkbeeld, het welk gy van uwe verpligting hadt, opgevolgd hebben; gy hebt, met daar tegens aan te gaan, zonde gepleegt, en duidelyke blyken van ongehoorzaamheid betoond; uwe beginzelen en oogmerken, wat gy ook voorwenden moogt, zyn niet oprecht noch zuiver geweest. Het geweeten doet eigenlyk over de oprechtheid en getrouwheid onzer handelwyze naar waarheid uitspraak, en is deswege een rechtvaardig rechter; het is niet noodig, dat wy het zelve verligten, of eenige onderrigting daar aan laaten toekoomen; het doet uit eigener aart, het welk deszelfs taak is te volbrengen; wy moeten alleenlyk tot het regtmaatig bezeffen en duidelyk kennen van onzen pligt, of van het geene geoorloofd en ongeoorloofd is, | |
[pagina 187]
| |
de vereischte poogingen aanwenden, of ons verstand met de noodige kundigheden ten aanziene van onze pligts betrachting verryken. Ik beken, dat het geweeten by veele die taak niet waarneemt, welke daar aan door ons toegeschreeven is, ja ik gaa verder en durf beweeren, dat deszelfs werking by eenige slegts zeer flaauw en zomtyds byna geheel niet gevonden wordt: doch hoe werkloos het geweeten zyn mooge, het blyvt echter bestaan, en word niet volkoomen uitgerooid: zodaanig eene wegneeming of vernietiging schynt der menschlyke natuure te boven te gaan. Zeer zeldzaam zyn de voorbeelden van persoonen, in welke het geweeten nimmer de minste blyken van bestaan geevt, en wy hebben redenen om die weinige onder de wanschepzelen te plaatzen of daar uit te besluiten, dat 'er gedrochten zyn zo wel in de zedelyke als in de natuurlyke weereld. Het geweeten mag voor eenigen tyd by verregaande booswigten en ten uitersten verharde zondaars, om zo te spreeken, sluimeren, ja diep slaapen; het zelve kan nochthans bykans altoos wakker gemaakt en in beweeging gebragt worden, indien wy anderzints de daar toe gepaste middelen bezigen, of de geenen, die wy ten deezen opzigte ontwaakt willen hebben, met genoegzaam beleid en oordeel aanspreeken. Niemant zal 't gemaklyk gevonden hebben van alle verwytingen en wroegingen des geweetens, inzonderheid wanneer het beste middel tot deszelfs ontwaaking door anderen op hem aangewend is, zich te bevryden en daar voor gevoelloos te blyven, niet tegenstaande hy naar zulk eene rampzalige bevryding en jammerlyke gevoelloosheid yverig zogte en vuurig verlangde. Men vindt 'er, die, zonder uiterlyke tekenen, van schaamte, berouw en wroeging, aan de overtreeding van de duidelykste geboden, zich schuldig maaken, en in 't pleegen van de groovste zonde hardnekkig voortgaan; doch wy hebben geene genoegzaame reden om daar uit te besluiten, dat zy van alle zelfsverwytingen bevryd zyn, of geene beschuldiging des geweetens inwendig gewaar worden: zodaanig een besluit zoude doorgaands, wanneer de misdaadigers anderzints hier omtrent de waarheid wilden spreeken, en hunnen innerlyken toestand openhartig beleden, te voorbaarig en zonder grond blyken te zyn. Wy, die niet dan oppervlakkig over 's menschen daaden kunnen oordeelen, en die niet weeten, wat in hun binnen- | |
[pagina 188]
| |
ste is, of in hun gemoed eigenlyk omgaat, kunnen lichtlyk door deezen uiterlyken schyn van gerustheid en gevoelloosheid bedroogen worden, en de ondervinding leert niet dan te dikwyls; dat wy met 'er daad desaangaande ons hebben laaten bedriegen. De meeste der zulken, van welke wy thans spreeken, zullen zichzelve by deeze of geene byzondere gelegenheden verraaden, en met duidelyke proeven toonen, dat zy zo volmaakt gerust in hun gemoed niet gesteld zyn, als zy altoos voorgewend hebben, ja dat de uitspraaken des geweetens weezenlyk in hun gevonden worden. Het geweeten, deeze is de laatste aanmerking, welke ik nog hier wilde voorstellen, zal in kragt en sterkte ten aanziene van deszelfs werkinge geëvenredigd zyn naar de maate van onze gezindheid, om daar aan gehoor te verleenen. Indien wy ongenegen zyn het gezag des geweetens behoorlyk te erkennen en deszelfs uitspraaken in opmerkinge te neemen, indien wy onze dierlyke lusten den ruimen teugel vieren en ons slaaven van de opvolging onzer zondige begeerlykheden maaken, zo zal deeze stille stem steeds flaauwer en flaauwer worden, en zich by mindere gelegenheden hooren laaten; maar indien wy eene oprechte begeerte hebben, om al wat deugdzaam en loflyk is te betrachten, zal het geweeten in deszelfs volle kracht in ons werken, en de zuiverste genoegens, de verhevenste vermaaken ons doen genieten. A.V. |
|