| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Regels tot het opstellen van leerredenen in act te neemen. Door Hugh Blair, D.D. Leeraar in de Hooge Kerk, en Hoogleeraar in de Redenkunst en Fraaije Letteren op de Universiteit te Edenburg.
(Ontleend uit zyne Lectures on Rhetoric and the Belles Letters.)
‘Wie een Meester in de kunst is komt het toe - alleen toe, Lessen te geeven. Wie de Leerredenen van den Hoogleeraar blair, in 't oorspronglyke, of vertaald, geleezen heeft, zal hem dat groot en noodig vereischte niet betwisten; maar, ten vollen, toekennen. Wy oordeelden zekeren kring onzer Leezeren geenen onaangenaamen dienst te doen met hun de Regelen tot het opstellen van Leerredenen, door deezen Meester opgegeeven, mede te deelen. Zy hebben geene aanpryzing dan die van zynen Naam noodig, en zyn van den volgenden gewigtigen inhoud.’
I. Regel. ‘Let op de Eenheid in eene Leerreden.’ - Eenheid, in de daad, is van groot aanbelang in elk Opstel; doch in alle andere, waar de keuze en inrichting des Onderwerps niet geheel aan den Spreeker overgelaaten zyn, hangt het min van hem af die te bewaaren. In eene Leerreden is het altoos des Leeraars eige schuld, wanneer hy deezen Hoofdregel overtreedt. Door Eenheid verstaa ik, dat 'er één punt in zy, waar op de geheele Leerreden uitloope. Dezelve moet niet bestaan uit een zamenraaping van verschillende Onderwerpen: één Onderwerp moet het heerschende zyn. - Deeze Regel rust op 't geen wy allen ondervinden, dat de Ziel op één tyd zich enkel met één Hoofdvoorwerp kan bezig houden. Door verdeelen verzwakt gy altoos den indruk. Deeze
| |
| |
Eenheid, zonder welke geene Leerreden schoonheid of klem kan hebben, vordert niet, dat 'er geene afdeelingen of onderscheide hoofden in de Leerreden zyn, of dat ééne enkele gedagte, geduurig, den Hoorderen, nu in dit, dan in dat, licht voor oogen gehouden worde. Men hebben dit, in geenen zo beperkten zin op te vatten: die Eenheid laat eenige Verscheidenheid toe, vergunt onderverdeelingen en byvoegzels, mits men altoos zorg draage, dat 'er zo veel Eenheids en Zamenhangs bewaard blyve, als noodig is om te wege te brengen, dat het geheel zamenloope tot het maaken van één indruk op 't gemoed der Toehoorderen. Het staat my, by voorbeeld, vry, verscheide bewyzen aan te voeren om de Liefde tot god aan te dringen. Ik mag ook, misschien, onderzoeken na de oorzaaken van 't verval deezer Deugd; als dan heb ik steeds één en hetzelfde groot Voorwerp in 't oog myner beschouwinge; maar, indien ik, om dat myn Text zegt: Hy, die God Lief heeft, moet ook zynen Broeder liefhebben, in ééne en dezelfde Leerreden, bewyzen bybragt voor de Liefde tot God en de Liefde tot den Naasten, zou ik, op eene onvergeeslyke wyze, tegen de Eenheid zondigen, en op de harten der Toehoorderen een zeer oppervlakkigen en verwarden indruk maaken.
II. Regel. ‘Laat een Leerreden een bepaald en byzonder Onderwerp betreffen: als dan zal dezelve altoos treffender en doorgaans nutter zyn.’ Deeze Regel volgt grooten deels, uit den eersten zo even opgehelderden. Schoon het mogelyk zy in een algemeen Onderwerp, eene vry groote maate van Eenheid te brengen, zal, nogthans, die Eenheid zo volkomen niet weezen, als in een byzonder. De indruk, daardoor verwekt, zal altoos onbepaalder, en de leering, daar in begreepen, doorgaans ook min rechtstreeks en min overtuigend weezen. ----- Algemeene Onderwerpen, in de daad, als de Voortreslykheid of het vermaak van een Godsdienstig leeven, worden dikwyls gekoozen door jonge Leeraaren, als de meest schitterende en 't gemaklykst te bewerken. Ongetwyfeld, hebbe men algemeene bespiegelingen van den Godsdienst niet te verwaarloozen: dewyl ze, by verscheide gelegenheden, van groot nut zyn: maar deeze zyn de geschiktste Onderwerpen niet om de verhevene uitwerkzels der Prediking hervoort te brengen: men vervalt, bykans onvermydelyk, in 't oude en platbetreeden pad van gemeene plaatzen. Men vermeestert de Aandagt veel beter, door
| |
| |
eenig groot Voorwerp uit een byzonder gewigtig gezigtpunt beschouwd, voor oogen te stellen, en daar toe al de kragt van bewys en welspreekenheid aan te wenden. Eene byzondere Deugd aan te pryzen, tegen eene byzondere Ondeugd uit te vaaren, verschaft beide een onderwerp waar in het noch aan Eenheid, noch aan Bepaaldheid, hapert; doch, indien wy onszelven zetten om die Deugd of Ondeugd, te overweegen zo als dezelve zich opdoet in eenig byzonder geval, zo als zy zich vertoonen in zekere Characters, en werken in zekere Leevensomstandigheden, wordt het onderwerp van meerder aangelegenheid. De uitvoering, ik stem het toe, is bezwaarlyker, doch de verdienste en de uitwerking zyn grooter.
III Regel. ‘Legt u nimmer toe om alles te zeggen wat 'er van een Onderwerp te zeggen valt.’ Geen dwaaling is grooter, dan deeze. Kiest de nuttigste, de treffendste, en overtuigendste punten uit, welke de Text oplevert, en laat de Leerreden daar op steunen. Indien de Leeringen, welke de Bedienaars van het Euangelie prediken, geheel en al nieuw waren voor hunne Toehoorders, mogt het van hun gevorderd worden, dat zy op iedere byzonderheid breedvoerig stil stonden, ten einde zy geen gevaar liepen om eene onvolledige onderrigting mede te deelen. Doch het is veel min om te onderwyzen dan om te overreeden, dat de Leerredenaar den Predikstoel beklimt, en niets werkt sterker tegen overreeding aan, dan eene noodlooze en verveelende volgestoptheid. 'Er zyn altoos eenige stukken, die een Leeraar als bekend mag veronderstellen, eenige dingen, welke het genoeg is maar even met den vinger aan te roeren. Indien hy niets zoekt over te slaan, van 't geen zyn Onderwerp aan de hand geeft, zal hy zyne Leerreden ongetwyfeld overlaaden, en de kragt van dezelve verzwakken.
IV Regel. ‘Stelt u, eene Leerreden bearbeidende, in de plaats van een ernstig Toehoorder. Verbeeldt u dat het Stuk aan u worde voorgedraagen. Overweegt, uit welk een oogpunt het meest zou treffen, welke bewyzen hem sterkst zouden overtuigen, welk deelen van 't zelve meest zouden treffen. Bedient u van deeze als de voornaamste stoffe, en hier in zal uw verstand met de meeste kragt werken.’ De uitpluizende en alles breed uithaalende wyze, welke niet ongewoon is by zommige Leeraaren, verzwakt de verhevenste Waarheden. 't Zal misschien een gevolg weezen van den Regel,
| |
| |
dien ik thans opgeeve, dat men minder Leerredenen over één en denzelfden Text doet, dan 'er zomtyds gedaan worden; doch dit zal, myns bedunkins, geen nadeel toebrengen. Ik heb geene kennis aan de nuttigheid, ontstaande uit de gewoonte om een geheel zamenstel van Godsdienstige Waarheden tot elken Text te brengen. De eenvoudigste en natuurlykste wyze is verre weg een Onderwerp van dien kant te beschouwen, waar toe de Text voornaamlyk aanleiding geeft, en niet langer op den Text stil te staan, dan genoegzaam is om het Onderwerp uit dat gezigtpunt te behandelen, 't welk doorgaans, met genoegzaame diepte en onderscheiding kan geschieden in één, of eenige weinige, Leerredenen. 't Is een valsch begrip zich te verbeelden, dat zy altoos het grondïgst prediken en diepst in 't Onderwerp indringen, die 'er het langst op staan blyven. Integendeel, die verveelende omweg, welken zommigen altoos inslaan, moet doorgaans toegeschreeven worden, of aan hun gebrek aan oordeel, om te onderscheiden wat het gewigtigst is in een Onderwerp, of aan mangel van bekwaamheid, om 't zelve in den eigenlyksten dag te zetten.
IV Regel. ‘Bevlytigt u, bovenal, om uwe Onderwyzingen belangryk voor uwe Toehoorders te maaken.’ Dit is een zwaare proeve; en een toets van de regtgeschiktheid voor de Welspreekenheid van den Predikstoel; want niets benadeelt weer de uitwerking van het prediken dan eene drooge en dorre wyze van voordraagen. Eene drooge en dorre Leerreden kan nooit een goede Leerreden weezen. Het treffende en inneemend prediken hangt veel af van de wyze waar op men de Leerredenen uitspreekt: deeze is van het uiterst belang om de Toehoorders aan te doen; maar het opstel der Leerreden zelve zal hier aan ook veel kunnen toebrengen. Netheid van taal, fraayheid van gedagten, zyn slegts hulpmiddelen van den tweeden rang, om op eene inneemende wyze te prediken. Het groot geheim ligt hier in, dat men al het gesprookene op het hart der Toehoorderen t'huis brengt, en elk een doet denken, dat de Leeraar tot hem in 't byzonder spreekt. Dat een Christen Redenaar ten dien einde alle diep ingewikkelde redeneeringen vermyde, en zich onthoude van algemeene bespiegelende voorstellen, en waarheden, die ter betragting strekken, op eene afgetrokkene en bovennatuurkundige wyze voor te draagen. Zo veel mogelyk is moet eene Leerre- | |
| |
den ingerigt weezen op den trant van eene regtstreeksche aanspraak aan de Toehoorders, niet gegooten in den vorm van iemand die een Proeve schryft; maar van eenen, die tot de menigte het woord voert, en zich benaarstigt, om, 't geen de toepassing genaamd wordt, of een onmiddelyken invloed op de betragting heeft, in het leerend en onderwyzend gedeelte der Leerreden te mengen. ----- Van veel diensts zal het zyn, altoos de onderscheide leeftyden, characters en standen der Menschen in 't oog te houden, de onderrigtingen en opwekkingen te schikken naar deeze verschillende rangen van Toehoorderen. Wanneer gy iets voordraagt 't geen iemand voelt dat zyn eigen character raakt, moogt gy u verzekerd houden, dat hy 'er deel in neemt. Geene
Studie is, ten dien einde, noodiger dan die van 't menschlyk leeven, en het menschlyk hart. In staat te zyn om het hartsgeheim te doorgronden, en den Mensch aan zichzelven te ontdekken, in een licht, waarin hy nooit voorheen zyn eigen character beschouwde, baart eene verbaazende uitwerking. Zo lang de Leeraar in een wolk van algemeene aanmerkingen zweeft, en niet nederdaalt om byzondere trekken van leeven en zeden aan te wyzen, oordeelt de kring der Toehoorderen geen belang by de beschryving te hebben. 't Is de treffende naauwkeurigheid van Zedelyke Characters, die aan de Redenvoeringen des Leeraars de grootste kragt en de meeste uitwerking byzet. Van hier is het, dat voorbeelden, gegrond op gebeurtenissen, en uit het daadlyk leeven ontleend, hoedanige de Schriftuur in grooten overvloed oplevert, altoos, wen zy wel gekoozen zyn, de aandagt trekken. Geene gunstige gelegenheid om 'er zich van te bedienen, moet men laaten voorby glippen. Zy verhelpen eenigermaate dat gebrek, waar aan, gelyk ik hier voor opmerkte, de Prediking onderworpen is, dat men zich bepaale om over Zaaken op eene afgetrokke wyze, en niet van Persoonen, te spreeken; zy plaatzen het gewigt en de weezenlykheid van Godsdienstige waarheden in het overreedenst licht. Misschien zyn het de schoonste en teffens nuttigste Leerredenen, schoon met de daad de moeilykste om op te stellen, die geheel Characterschetzend zyn, of ingerigt tot opheldering van eenig byzonder Character, of aanmerklyk stuk uit de Gewyde Geschiedenis; door dit na te gaan en uit te werken, vindt iemand gelegenheid om eenige der heimlykste roerzelen en dryfveeren, van het menschlyk hart, open te leggen. An- | |
| |
dere Onderwerpen voor den kanssel zyn, om zo te spreeken, uitgeput; doch dit is een veld, ruim in zichzelven, tot nog weinig betreeden door de Opstellers van Leerredenen, en belooft alle de voordeelen van nieuwheid en nutheid teffens. Bisschop butler's Leerreden, Over het Character van
Balaam kan een denkbeeld geeven van de soort van Leerredenen door my in deezen bedoeld.
V. Regel. ‘Draagt zorge tegen het aanneemen van de Predikwyze, naar de byzondere Modes, welke daar in stand grypen.’ Deeze zyn beeken, die heden tot overloopens zwellen, en morgen uitgedroogd zyn. Nu eens is het de Mode, dichterlyk en vol bloemen te preeken, dan weder wysgeerig en dor; op den eenen tyd moet alles hartstogtlyk en aandoenlyk, op den anderen alles strikt beredeneerd, weezen; men volgt hier in het voorbeeld eens Leeraars, die naam en opgang maakt. Elk deezer Predikwyzen, tot uitersten voortgezet, is zeer gebreklyk; en hy, die 'er zich naar schikt, zal zyn vernuft uitdooven en bederven. ----- De algemeene Smaak des Menschdoms, niet onderworpen aan zulke veranderende Modes, heeft alleen regt om hier eenig gezag te oefenen; en deeze zal nimmer eene Predikwyze wettigen, dan die gegrond is op de menschlyke natuure, en met nuttigheid gepaard gaat, geschikt naar het eigenaartig denkbeeld eener Leerreden, als eene deftige, overtuigende, Redenvoering, der menigte voorgehouden om ze beter Menschen te maaken. ----- Laat een Leeraar zichzelven naar deeze Regelmaat vormen, die altoos in 't oog houden, en hy zal een veel zekerder weg ingeslaagen hebben tot agting, althans om nuttig te weezen, dan door zich slaafsch te schikken naar eenigen Volkssmaak, of de wisselzieke geaartheid zyner Toehoorderen. Waarheid en gezond Verstand zyn bestendig, en zullen zichzelven handhaaven; de Mode en Grilligheid zyn zwak en steeds veranderend. Dat een Leeraar nimmer, ingewikkeld, eenig voorbeeld volge, of de slaafsche nabootzer worde van eenig Leeraar, hoe zeer ook bewonderd. Uit verscheide voorbeelden kan hy veel te zyner leeringe ontleenen: eenige mag hy boven de rest stellen; doch de slaafsche naavolging bluscht allen Geest uit, of is veeleer een bewys van een volslaagen gebrek aan Geest.
VI. Regel. ‘Geeft agt op uw' Styl.’ ----- Uw Styl moet duidelyk weezen, in denzelven behooren alle ongewoone zwellende, en hoogklinkende, woorden, bovenal
| |
| |
die enkel Dichterlyk of Wysgeerig zyn, vermyd te worden; niets laags, gemeens of kruipends, moet 'er in komen; een leevendige en vuurige Styl komt doorgaans te passe; de ernst, die den Leeraar moet vervallen, de grootheid en 't gewigt der Onderwerpen, door hem behandeld, regtvaardigen en eischen dikwyls sterke uitdrukkingen; zy geeven hem vryheid om zinnebeelden en gelykenissen te gebruiken; by voeglyke gelegenheden spraakwendingen te maaken; onbezielde Voorwerpen als Perfoonen in te voeren; Uitroepingen te doen, en alles aan te wenden wat de waare Welspreekenheid toelaat om de harten 'te roeren. - Alle aartigheid en geestigheid moet geschuwd, en geene gezogte tegenstellingen in eene Leerreden geduld worden: zy zyn onvoeglyk voor de deftigheid van den Predikstoel, en zetten den Leeraar het voorkomen van losheid en ligtvaardigheid by, 't geen hy zo zeer als eenig ding te vermyden hebbe; hy legge zich eer op een kragtigen, dan schitterenden, Styl toe: en wagte zich voor 't geen men geliefd uitdrukkingen heet; deeze duiden gemaaktheid aan, en verwekken wansmaak. Geene uitdrukking, uit hoofde van het schitterende of schoone, byzonder de aandagt trekkende, komen tweemaalen voor in ééne Leerreden: de herhaaling toont een toeleg om te schitteren, en geeft teffens eene schaarsheid van vinding te kenen.
By alle deeze Regelen wil ik nog deeze algemeene Aanmerking gevoegd hebben. 't Is den zodanigen, die zich op het Prediken toeleggen, hoogst nuttig, dat zy de Schriften onzer Godgeleerden en hunne Leerredenen leezen, herleezen; doch ik moet hun waarschuwen tegen het al te veel gebruik daar van te maaken, of geheele brokken uit dezelve in hunne Leerredenen over te neemen. De zodanigen, die zich hier in eenigzins toegeeven, zullen nooit uit eigen voorraad werken. Oneindig beter is het te waagen in 't openbaar te verschynen, met eigene gedagten en uitdrukkingen, hoewel minder schoon, dan hunne Opstellen te misvormen, door geleerde en kwaalyk geplaatste cieraaden, die voor 't oordeelkundig oog de armoede des Redenaars ontdekken. - Wanneer een gewyd Redenaar zich zet om over eenig Onderwerp te schryven, dat hy nimmer beginne met allen, die denzelfden Text of hetzelfde Onderwerp behandeld hebben, na te slaan en te raadpleegen. Zulks zal, indien hy zich tot veelen vervoegt, duisterheid en verwarring in zyne denkbeelden baaren; en
| |
| |
gaat hy slegts met één enkelen te raade, dan zal hy ongevoelig diens trant volgen, 't zy dezelve goed of verkeerd moge weezen. Doch laat hy eenen aanvang maaken met het Onderwerp zelve te overweegen; laat hy tragten de stoffe van zichzelven te ontleenen, zyne denkbeelden verzamelen, en in orde schikken; een plan, hem geheel eigen, vormen, en 't zelve in geschrift stellen. Dan, en niet eerder, staat het hem vry te onderzoeken, hoe anderen dit zelfde Onderwerp behandeld hebben. Door dit middel zal de schikking, nevens de hoofdgedagten, eigen werk weezen. Deeze gedagten mag hy verbeteren, door ze met die van anderen te vergelyken; eenige hunner denkbeelden mag hy overneemen, ze met zyn eigen Woorden en Styl omkleedende. Dit is gebruik van Boeken maaken, geen uitschryven. ----- Men houde steeds in gedagten, met welk een oogmerk men den Kanssel beklimt. Men bedoelt niets minder dan goede gevoelens in anderen te verwekken, hun tot den Godsdienst over te haalen, en beter Menschen te doen worden. Dit denkbeeld zy elk, onder het opstellen eener Leerreden, levendig voor den geest: en het zal in zyne Redenvoeringen dien geest verspreiden, welke dezelve geagt en teffens nuttig maakt. De nutte Leeraar is altoos de beste, en zal altoos als zodanig erkend worden. Vercier de Waarheid alleen, met oogmerk om dezelve een gereeder en volkomener ingang in het hart der Toehoorderen te doen erlangen: en uwe cieraaden zullen, als dan, eenvoudig, manlyk, en natuurlyk weezen. ----- De beste toejuiching, welke een Leeraar kan ontvangen, ontstaat uit de diepe indrukken, welke zyne Redenvoering op de gemoederen naalaat. De grootste lof, immer eenen Leeraar gegeeven, was misschien die lodewyk de XIV gaf aan den welspreekenden Bisschop van Clermont, Vader massillon. Deeze te Versailles gepredikt hebbende, zeide de Koning: ‘Vader, ik heb in deeze Kapél veele groote Redenaars gehoord,
en 'er het hoogst genoegen in gevonden; doch wat u betreft, als ik u hoor, gaa ik altoos onvoldaan over my zelven heen: want ik leer myn eigen Character meer en meer kennen!’
|
|