Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWysgeerige, Oordeel- en Zedekundige Verhandelingen, door James Beattie, L.L.D. Hoogleeraar in de Zedelyke Wysbegeerte en Redeneerkunde te Aberdeen, en Lid van de Zeeuwsche Maatschappy der Weetenschappen. Uit het Eugelsch vertaald, door Petrus Loosjes Adriaansz. Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem. Iste Deel. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. 328 bladz. in groot octavo.Met verlangen zagen wy, zints de aankondiging, de Vertaaling deezer Verhandelingen, ons in 't oorspronglyke bekend, te gemoete; met vermaak kwyten wy ons van onzen pligt, om ze onzen Vaderlanderen te doen kennen, en den welverdienden lof te geeven. De naam van den Hoogleeraar beattie, in zyn Vaderland by alle weldenkenden zo geroemd, is reeds in ons Land ook een aanpryzing geworden. Zyn meesterstuk ter bestrydinge der Twyfelaarye - zyne Verhandeling over de Natuur en Onveranderlykheid der Waarheid - zyne keurige en bondige Aanmerkingen over de Dichtkunde, voor zo verre zy de ziel roert, in verscheiden Stukjes van ons Mengelwerk geplaatstGa naar voetnoot(*); - en eindelyk zyne oordeelkundige en geestige Proeve over het Laehen en Gelachverwekkende, zyn zeer geschikt om een gunstig denkbeeld in te boezemen van de Verhandelingen, in dit Boekdeel vervat. | |
[pagina 564]
| |
‘De Hoogleeraar Beattie heeft reeds een agtenswaardigen rang verworven onder de Oordeelkundige Schryvers deezer Eeuwe, en het Werk, 't geen thans voor ons ligt, (te weeten zyne Wysgeerige, Oordeel- en Zedekundige Verhandelingen) zal die verworven agting in geenen deele verkorten. Het is het voortbrengzel van een allerbest gevormd Hart, en klaar verlicht Verstand; van een Man, die, met Vernuft en Smaak, Braafheid en Goedwilligheid veréénigt, die de gelukkige gaave bezit om Zedelyk met Wysgeerig onderwys te paaren, en, terwyl hy alleen ten oogmerke schynt te hebben om het Verstand op te klaaren, alle gelegenheden waarneemt om tot het Hart te spreeken. De Regels ter betragting, om het Leevensgedrag te bestuuren, welke hy onder zyne bespiegelingen mengt, mogen zommige Leezers verdrietig en van weinig aangelegenheid toeschynen, wy zien ze aan als een dierbaar gedeelte van het Werk, en wenschen, uit grond onzes harten, dat de Onderwyzers der Jeugd, in plaats van zich te vrede te houden met enkele Schoolgeleerden en Wysgeeren te vormen, den Hoogleeraar beattie naavolgden; met hun zo wel doen als bespiegelen te leeren, en zich met Eere, Braafheid en volstandigheid te gedraagen in de onderscheide Leevensstanden’. Dit aangestipte is het oordeel der strengste Boekbeoordeelaaren deezer EeuweGa naar voetnoot(*), schaars in 't pryzen, en hier zo overvloeiende: wy mogen, wy durven, wy moeten het onderschryven, of zouden onregt doen aan de verdiensten deezes Werks. Wegens den Aanleg en Aart der Verhandelingen geeft de Hooggeleerde schryver zelve ons dit licht. ‘Dat hy, eenige jaaren geleden, door omstandigheden van eenen byzonderen aart, zynen Vrienden bekend; doch van geen aangelegenheid voor het algemeen, verhinderd zynde, in het volvoeren dier wyduitgestrekte Plans van Zedelyke Beschouwing, ten eenigen tyde door hem ontworpen, tot geene ledigheid geneigd, noch daar aan gewoon, oordeelde op eene aangenaame wyze voor zich zelven, en niet geheel nutloos voor anderen, onledig te kunnen zyn, in het overschryven en beschaaven van eenige Stukken, een geruimen tyd geleden opgesteld, en die de goedkeuring hadden mogen wegdraagen van eenigen, die, op derzelver leezing, hem de uitgaave aanraadden. ----- Zy waren eerst vervaardigd in eene andere gedaante, en maakten een gedeelte uit der Lessen, voorgehouden aan Jonge Heeren, die hy, als Hoogleeraar in de Zedekunde, moest onderwyzen. Dit hoopt hy zal genoeg zyn om te verantwoorden voor de eenvoudigheid van den styl; voor de veelvuldige invoegingen van ernstige en ter deugdbetragting opleidende aanmerkingen; als mede voor eene grootere ver- | |
[pagina 565]
| |
scheidenheid van ophelderende voorbeelden, dan noodig zou geweest hebben, indien zyne Toehoorders van ryper jaaren, of aan afgetrokkene beschouwingen gewoon geweest waren. ----- De Leezer zal zich te leur gesteld vinden, wanneer hy, in dit Boek, eenige diepuitgehaalde Bovennatuurkundige Bespiegelingen, of andere Stoffen, vol twyfelagtige zintwisting verwagt te zullen ontmoeten. De Schryver is des niet onkundig; doch zy strooken niet met zyne begrippen van Zedelyk Onderwys, en hy heeft ze, zints lang, ter zyde gesteld. Hy bedoelt jeugdige Gemoederen te gewennen aan aandagtige Opmerking; dezelve te hoeden tegen den invloed van kwaade beginzelen; en bezig te houden met zulke afbeeldingen der Natuure, en zodanige eenvoudige en ter betragting strekkende Waarheden, als teffens kunnen dienen om het Verstand en het Hart te verbeteren, de Verbeelding te streelen en te verheffen.’ Hoe zeer hy aan dit zyn oogmerk beantwoordt, en dit waarlyk verheeven wit getroffen hebbe, kan deels blyken uit het boven aangehaalde getuigenis der Engelsche Review-Schryveren, en zal, door elk Leezer des Werks, zelve erkend worden; die 'er met den Eerw. Vertaaler, meer dan Wyegeerige Stigting, (schoon deeze op zich zelve geheel niet verwerpelyk is,) - Godsdienstige Stigting uit zullen haalen. Beattie, die de Twyfelaary zo manmoedig en overwinnend bestreed, is verre vervreemd van alles wat na Sophistery, en losmaaking van Verstand en Deugd-beginzels, zweemt. ----- Beattie is een Christen. ----- Het Boek ligt juist gevallig open, op eene plaats, die, onder veele anderen, hier van ten blyke kan strekken. Onderrigtingen tot het regelen der Verbeeldingskragt geevende, luidt zyne laatste. ‘Eindelyk, laaten zy, die hunne Verbeeldingskragt in een bedaarden en gezonden staat wenschen te houden, Godsvrugt kweeken, en op hunne hoede weezen tegen Bygeloof, door zich rechtmaatige denkbeelden te vormen van het hoogst aanbiddelyk opperweezen en de voorzienigheid, door het koesteren van de daar mede gepaard gaande gevoelens van Liefde, Eerbied en Dankbaarheid. Bygeloof is driest en naargeestig; doch het zuivere christendom strekt tot eer der Godlyke Natuure en tot troost der Menschlyke. Het leert ons, dat 'er niets gebeure, zonder de toelaatinge van hem, die de grootste, de wyste en de beste is; dat de tegenheden, welke ons treffen, alle in zegeningen kunnen veranderd worden; dat de Mensch, indedaad wel een zondig Schepzel is; doch dat god genaderyk de middelen van Vergiffenis en tot Gelukzaligheid beschikt heeft; dat, indien wy het Euangelie gehoorzaamen, een Leerstelzel, in zich zelven zo uitmuntend, en door de sterkste baarblyklykheid onderschraagd, onze ligte verdrukkingen, die zeer haast voorby gaan, voor ons een eeu- | |
[pagina 566]
| |
wig gewigt van heerlykheid werken: want dat, wanneer het vlugtig Tooneel deezes Leevens zal ophouden, een altoosduurende Staat zal aanvangen; een Staat, in welken de Deugd zal zegepraalen, en alle haare traanen, voor eeuwig zullen afgewischt worden, waar in zo veel Geluks zal plaats vinden, als de hoogste Goedheid kan wenschen te verleenen, en geen meer Straffe, dan de volmaaktste Regtvaardigheid kan billyken. Wie alle deeze dingen gelooft, en overeenkomstig met dat Geloove handelt, moet de rampen deezes Tyds als van weinig aanbelangs beschouwen, en terwyl hy heerschappye voert over zyne vermogens, kan hy steeds voor zyne Verbeelding vertegenwoordigen, de verheevenste en verrukkendste uitzigten, welke een Mensch kan begeeren of bevatten.’ Dan, het wordt tyd, de Verhandelingen, in dit Eerste Deel begreepen, nader te doen kennen. Zy zyn slegts drie in getal. De eerste over 't geheugen, - de tweede over de verbeeldingskragt, - de derde over het droomen. Alles vermydende wat enkel dient om ydele nieuwsgierigheid te voldoen, of 't geen enkel in bloote bovennatuurkundige bespiegelingen bestaat, en zich bepaalende tot het geen geschikt is om Vermaak en leerzaame Onderrigting op te leveren, loopt de eerste Verhandeling in deeze vyf Hoofdonderscheidingen af. I. Wyst hy het verschil aan tusschen Geheugen en Verbeeldingskragt. ----- II. Neemt hy eenige der meest in 't oog loopende Verschynzels en Wetten van het Geheugen in overweeging. ----- III. Geeft hy zommige Regels, tot verbetering en versterking van 't zelve, op. ----- IV. Deelt hy eenige Waarneemingen over het geheugen der Dieren mede. ----- V. Besluit hy met eenige gevolgen, daar uit afgeleid. In de Verhandeling over de Verbeeldingskragt, komt ----- I. voor, een Algemeen Verslag van dat vermogen, - II. handelt hy over de Zamenvoeging der Denkbeelden, in eenige Afdeelingen, ----- III. vinden wy Aanmerkingen over het Vernuft, ----- IV. loopt over den Smaak en de verbeelding van denzelven, ----- V. geeft Onderrigtingen, tot het Regelen der Verbeeldingskragt, aan de hand. De derde, en veel korter Verhandeling, over het droomen, is, eenigermaate, als een gevolg van de laatstvoorgaande aan te merken. Hy behandelt dit duister Onderwerp, met die behoedzaamheid, welke eenen Wysgeer voegt, die gist, wanneer hem gronden van zekerheid ontbreeken; doch zyne gissingen bouwt op daadelyke verschynzels: wanneer hy, onder veelvuldige aanmerkingen over het Droomen zelve, Natuurlyke en Zedelyke Nuttigheden daar in ontdekt, en de ongerymde begrippen der Voorbeduidinge van de Droomen, in 't algemeen, te | |
[pagina 567]
| |
keer gaat, gelyk hy de Verbeeldingen des Bygeloofs, in kwaad spellende tekens te vinden, voorheen hadt bestreeden. Allen, die eene meer dan oppervlakkige kennis wenschen te bezitten van de Vermogens hunner Zielen, in deeze Verhandelingen beschouwd, zullen ze, met vrugt, en, daar ze met ophelderende Geschiedenissen en verleevendige Voorbeelden, doormengd zyn, met vermaak, leezen. Lieden, van een Geleerd Beroep en Letteroefening zullen 'er de nutste Lessen in aantreffen. Den Leeraaren, by voorbeeld, geeft hy de eenvoudigste, maar, na 't ons toeschynt, beste onderrigtingen, in den lastigen arbeid, om hunne Leerredenen van buiten te leeren. Dit brengt hem tot het bybrengen van eenige aanmerkingen over het van buiten opzeggen der Leerredenen: welke hy te liever maakt, dewyl, het geen hy ten deezen aanziene te zeggen heeft, troostryk en bemoedigend kan weezen, voor Jongelingen, wier Geheugen, gelyk het zyne, eer aan den zwakken dan aan den sterken kant is. Het lust ons dit gedeelte af te schryven: dewyl over dit Onderwerp, zo veel, zo verschillend en dikwyls zo verkeerd, gesprooken wordt. 't Is waar, wy hebben, in ons Mengelwerk, meermaalen van die zaak gehandeld, en ze uit verschillende gezigtpunten beschouwd; doch, het zal der moeite waardig zyn, beattie hier op te hooren. ‘Voor eerst, gaat het onloochenbaar vast, dat elk Spreeker in het openbaar in staat moet weezen, om uit het Geheugen, of zelfs, zonder zich voorbereid te hebben, te spreeken, als de omstandigheden zulks vorderen; zy moeten, derhalven, nu en dan zich oefenen in voor de vuist iets op te zeggen, en hun best doen, om eene gereedheid van voorstellen, en vaardigheid van uitdrukken, te verkrygen, en alles aanwenden om de herinnering te verbeteren. Ten tweeden. Zy, wier Geheugen zeer ontvanglyk is, die eene Leerreden van buiten kennen, naa dezelve één of tweemaal aandagtig overgeleezen te hebben, of die, in twee of drie uuren, eene Redenvoering leeren, kunnen altoos, of zo dikwyls zy zulks verkiezen, zonder het behulp van eenig Geschrift voor zich, prediken; inzonderheid, wanneer zy vertrouwen hebben op hunne Herrinnering, en zich van angstvalligheid ontdoen kunnen. Maar, veele bekwaame Lieden worden 'er gevonden, die, door natuurlyke beschroomdheid of zwakheid van lichaamsgesteltenisse, of door in gevaar geweest te zyn van te missen, niet durven vertrouwen op hunne tegenwoordigheid van Geest, of vaardigheid van Herdenking, als zy in 't openbaar moeten spreeken; schoon zy, in den gewoonen trein des leevens, geene reden van klaagen hebben over hun Geheugen. De zodanigen moeten niet prediken, zonder het geschreven voor zich te hebben. Doen zy het, het zal nadeelig weezen voor hun zelven en hunne Toehoorders. ----- Voor hun zelven; | |
[pagina 568]
| |
naardemaal zy zich plaagen met bekommerdheid, tot groot nadeel hunner gezondheid. ----- Voor hunne Toehoorders: dewyl de vrees voor iets over te slaan, des Spreekers aandagt aftrekt van het regelen zyner uitspraake; 't natuurlyk gevolg hier van is, dat zy spreeken zonder dien klem, welke de meening de gemoederen indrukt; veelen, daarenboven, krygen de kwaade gewoonte van teemen, zingen, haperen, of raffelen, al het welk onaangenaam is voor verstandige Toehoorders, elk Toehoorder onaandagtig, en de best opgestelde Redenvoering laf en smaakloos, maakt. Ten derden. Leeraars, die, naa lang aan den dienst geweest te zyn, en eene Leerreden, in niet minder dan twee dagen, kunnen van buiten leeren, (en dit geloof ik is veeler geval,) behooren het, myns oordeels, niet te doen, uitgenomen by buitengewoone gelegenheden, wanneer zy verpligt zyn, vloeijend en welspreekend iets voor te draagen, en geene gelegenheid tot leezen hebben. Twee dagen, in ieder week, zyn bykans een derde gedeelte van iemands leeven. Wanneer men dan bedenkt, dat Leerredenen, met zo veel moeite en tydspillens, het Geheugen aanbevolen, zo schielyk vergeeten als voorgedraagen worden, 't geen dikwyls het geval is, wie zou zich dan dat tydsverzuim niet beklaagen? Volgens deeze berekening, worden van dertig jaaren, in den Predikdienst besteed, bykans tien doorgebragt, - waar in? in een sloovenden arbeid, lastiger en min voordeelig, dan die van eenen Schooljongen, in het belasten van het Geheugen, met woorden, die men geen drie dagen agter een, onthoudt. Zou deeze Leeraar, die jaaren niet nutter hebben kunnen besteeden, door meerder netheid te geeven aan zyne openbaare Redenvoeringen, of door zyne Letteroefeningen rustiger voort te zetten, door het bezoeken en onderwyzen zyner Gemeente, door zich op den Landbouw of andere schuldlooze Uitspanningen toe te leggen? Daarenboven, kan een Leeraar, in dit geval, nooit prediken zonder eene lange voorbereiding, en, inden hy ongesteld worde, zonder angstvalligheid; hoogst nadeelig voor ziel en lichaam beide. Indedaad, hadden de Leerredenen, uit het Geheugen opgezegd, een kragtdaadiger uitwerking op de Toehoorders, dan de voorgeleezene, zou ik dien tyd niet geheel verlooren rekenen. Maar, indien de Leeraar geleerd heeft goed te leezen, ('t geen hy kan en behoort gedaan te hebben,) en hy zyn Opstel, met de voorheen aangepreezene duidelykheid geschreeven, en, door verscheide herleezingen, t'huis, zich in staat gesteld heeft, om, in 't openbaar, 't zelve voor te draagen, denk ik, dat hy zyne Leerreden, met meer bedaardheid en zelfbestuur, als mede met een ernstiger nadruk, den Predikstoel voegende, zal voorstellen, dan byaldien hy ze by Herinnering opzeide. Want, in 't eene geval, is de geest ge- | |
[pagina 569]
| |
rust, en heeft op niets dan het uitspreeken te denken; in het andere, spreekt de Leeraar, en herinnert zich het aangeleerde ten zelfden tyde: hy staat, daarenboven, bloot voor misvattingen in 't ontstaan van 't Geheugen; en, indien hy niet meer dan gemeen sterk van Zenuwgestel is, aan vlaagen van verlegenheid. Waarom verkiest een Muzikant het Boek voor zich te hebben, zelfs wanneer hy uit het hoofd speelt? 't Is, om, door het inkyken, met een opslag van het oog, een aantal te zien van nooten, die by elkander behooren; dit maakt hem vry, en te beter in staat, om de nadruklykste plaatzen recht te treffen, en de noodige bevalligheden 'er by te voegen. Op dezelfde wyze zal een goed Leezer, indien ik het niet geheel mis heb, nadruklyker en cierlyker leezen, 't geen hy voor zich heeft, en hem eigen is, dan hy het door geduurige Herinnering kan uitspreeken; inzonderheid, wanneer de Redenvoering eenige aanmerkelyke uitgebreidheid hebbe. Wat de Uitwerking op de Toehoorders aanbelangt. ----- Indien ik hier over moet oordeelen, volgens myne eigene aandoeningen, en vertrouwen op de verklaaring van verscheide opregte en verstandige Mannen, dan moet ik bekennen, dat Leerredenen, uit den mond van eenen Leeraar, die goed leest, by my meer klems hebben, dan die uit het Geheugen worden voortgebragt. Het hartroerende moge minder geweldig weezen; doch het zal staatlyker zyn, en dus beter aan de plaats en 't onderwerp beantwoorden. ----- Men vindt, 't is waar, Leeraars, die voorwenden buitengemeene gaven te bezitten, en door bovennatuurlyke aandrift te spreeken; 'er zyn Toehoorders, die hun deswegen hoogagten, en denken, dat het geen geschreeven is, en hun voorgeleezen wordt, te veel van louter menschlyke Leering heeft. Doch zulke begrippen verdienen, in een redelyk Vertoog, geene wederlegging. Zy strekken alleen ten bewyze, dat zulke Leeraars verwaand zyn, en van de onkunde des Volks, dat zo dwaas oordeelt. Maar, de Redenaars van Griekenland en Rome spraken uit het Geheugen; Tooneelspeelers doen zulks, Raadsheeren in den Raad, Regtsgeleerden in de Pleitzaal, zouden eene jammerlyke vertooning maaken, indien zy voorlazen 't geen zy hadden in te brengen. Dit is eene tegenwerping, door Lieden van verstand aangevoerd, en dezelve verdient onze overweeging. De Grieksche 'en Romeinsche Redenaars spraken op den Markt, in den Raad en voor de Regters, met oogmerk om hunne Toehoorders over te haalen tot eenig onmiddelyk besluit: en, indien zy dit einde bereikten, bekreunden zy zich niet, of zulks geschiedde door welgegronde redenen of door drogredehen, door het overhaalen van het oordeel of het ontsteeken der hartstochten; door het geeven van nuttige ophelderingen, die met duurzaam voordeel kunnen gevolgd worden, of dat geen | |
[pagina 570]
| |
uit te boezemen, 't geen alleen waarschynlykheids genoeg heeft, om oogenbliklyke gevolgen te wege te brengen. 't Was, derhalven, noodig, dat zy, door de vaardigheid hunner welspreekenheid, hunne Toehoorders een hoog gevoelen van hunne wysheid inboezemden; hunne Redenvoeringen voorstelden, met die driftvervoering, en verscheidenheid van gebaaren, welke de aandagt trekken en de toejuiching te wege brengen; zy moesten steeds het oog op den kring der Toehoorders geslaagen houden, om waar te neemen, welke uitwerking het gezegde veroorzaakte, en, naar eisch der omstandigheden, hunne bewyzen en den trant van voordraagen, veranderen. Hoe wyd verschillend hier van zyn de oogmerken van de Christen Godgeleerde! en hoe zeer behoort zyne Welspreekenheid van die deezer Redenaaren onderscheiden te zyn! Hy spreekt de waarheid, en die alleen om zyne Gemeente te onderwyzen in stukken, die zy en hy weeten, dat van een eeuwigduurend aanbelang zyn, om hun geene oogenbliklyke, maar duurzaame beginzels van Godsvrugt en Liefde in te boezemen. Zyne Leeringen worden verondersteld, alle uit het onfaalbaar Woord van god, met overleg, ontleend te zyn. Men vordert niet alleen, dat hy zedig en gemaatigd spreeke; maar, dat hy zedig en gemaatigd is, met geen geweld overrompele, veel min door drogredenen verbystere; maar overreede met bewyzen, in zagtmoedigheid aangedrongen, en beweege door drangmiddelen, die het gezonde Verstand oplevert. Zyn oogmerk is, der Tochoorderen aandagt te vestigen; niet op zyn Persoon, maar op god en hunnen Pligt; niet om hunne toejuiching, als een welspreekend Redenaar, weg te draagen; maar om goed te doen aan de Zielen der Menschen, en hun een voorbeeld te geeven, van die nederigheid, verootmoediging en blyde hoope, welke den Mensch, den Zondaar, den Christen, voegen. Met één woord, indien hy een recht begrip hebbe van het aanbelang zyner Bedieninge, en van 't geen hem te zeggen en te doen staat, zal een byzondere ernst, eenvoudigheid en deftigheid, zynen styl zuiveren, zyne stem regelen, en zyn geheele voorkomen kenmerken. Zyne Leerreden te leezen. zal hem dus wel voegen, schoon het voor een Grieksch en Romeinsch Redenaar, ongerymd, en zelfs onmogelyk zou geweest hebben, zyne Redenvoeringen den Volke leezende voor te houden.’ Wy kunnen, zonder de gewoone perken te overtreeden, niet alles bybrengen, wat de Hoogleeraar beattie zegt, over de ongepastheid van het voorbeeld der Tooneelspeelderen: alleen tekenen wy deeze aanmerking op. ‘Geen twee Beroepen loopen wyder van elkander af, dan dat van een Christen Leeraar en eenen Tooneelspeelder. Zo min de bedaardheid en zedigheid des Predikstoels op Schouwburg voege, zo onverdraaglyk is de spreektrant en gebaarmaaking eens Toneelspeel- | |
[pagina 571]
| |
ders op den Predikstoel. In geenerlei opzigt, kan 'er iets ongerymder uitgedagt worden, van den een den ander ten voorbeelde te stellen.’ ----- Hy toont met even onwederleglyke redenen, dat het geval der Raadsheeren in den Raad, en der Regtsgeleerden in de Pleitzaal, hier even min te passe komt, als het voorbeeld der Tooneelspeelderen. Ten slot, moeten wy onzen Leezeren berigten, dat het Tweede Deel deezer Verhandelingen, waar mede het geheele Werk afloopt, Verhandelingen zal bevatten over de Fabelkunde en de Romans; over het Verhevene; over de Nutheid eener Taalgeleerde Opvoedinge, en de Bloedverwantschaplyke Genegenheid. ----- Wat de Vertaaling aanbelangt, de Eerw. p. loosjes adriaansz., die mosheim's Kerklyke Geschiedenis, en de Naavolging van millot's Wereldlyke Geschiedenis, zynen Landgenooten mededeelde, en door andere Werken verpligtte, heeft, met dit Werk in 't Nederduitsch te kleeden, hun, op nieuw, een blyk gegeeven, van zynen iever, om onzen Letterschat te vermeerderen, met een Boek, 't geen zo veele Proeven op den Mensch bevat, zo leerzaam voor allen is; en waar op hy, in 't slot des Voorberigts, met weinig woord-verandering, het zeggen toepast van den Heer trembly. ‘Ongetwyfeld zullen veele byzonderheden, in 't zelve voorkomende, laf en beuzelagtig schynen, aan Lieden, die aan zekere Leerstelzels verkleefd zyn. Het verheven gezigtpunt, waar uit zy de zaaken beschouwen, boezemt hun de diepste verwyting in, voor de eenvoudige aaneenschakeling van Waarneemingen en Waarheden, die ter betragting opleiden. Nauwlyks verwaardigen zy zich, dezelve, in 't voorby gaan, te beschouwen, en wel ras, het voor zich te laag agtende, zich met dusdanige kleinigheden bezig te houden, stygen zy weder na de allerhoogste Gewesten der Bovennatuurkunde, in welke zy, naar hun goedvinden, omzwerven. Wy gunnen hun 't vermaak, om, na hun genoegen om te zwerven, en zich zelven toe te juichen, over de verheevenheid van hunne begaafdheden en verrigtingen. Een welziend oog ontdekt, hoe min bondigheids 'er in alle die hoogvliegende naspeuringen steeke, en, indien derzelver grondslag louter denkbeeldig is, zal derzelver nutheid het niet minder weezen.’ |
|