Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen.J.G. Herder, Brieven over de beoefening der Godgeleerdheid. Derde en Vierde Deel. Uit het Hoogduitsch, door W. van Hamelsveld, Predikant te Westbroek en Achttienhoven. Te Amsterdam, by J. Weppelman, 1785. In gr. octavo, 344 bladz.Op de onderrigtingen aen den jongen beoefenaer der Godgeleerdheid, in de twee voorige Stukken medegedeeld, met betrekking tot het geen hem omtrent de Schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments in agt staet te nemen, laet de Heer Herder, in dit derde en vierde Stuk volgen zyne nadere onderrichtingen, rakende het verdere beloop der Godgeleerde oefeninge. Het derde is voornaemlyk geschikt om ene handleiding te geven ter beoefeninge van 't leerstellige, en 't vierde om den Jongeling onder 't oog te brengen, wat hy behoore aen te wenden, ten einde zich bekwaem te maken, om zyne verkregen kundigheden aen andere leerzaem en nuttig voor te dragen, als mede met hoedanig een bedoelde hy zyn Ampt als Leeraer hebbe te aenvaerden. En hier by staet, gelyk de laetste Brief van 't vierde Deel te kennen geeft, vervolgens nog te komen ene overweging van 't geen het amptsbestier en de amptsplichten zelven betreft. ----- Onze Autheur behandelt deze onderwerpen op dezelfde wyze als de voorgaenden; en zyne Brieven, schoon inzonderheid geschikt voor een Jongeling, die zich op de beoefening der Godgeleerdheid toelegt, behelzen, gelyk men uit ons voorige berichtGa naar voetnoot(*) reeds heeft kunnen afnemen, een overvloed van bedenkingen, die tevens van een uitgebreider dienst zyn. ----- Tot ene proeve hiervan verstrekke een gedeelte zyner aenmerkingen, over het denkbeeld, dat 'er een stryd zou zyn tusschen Natuur en Schrift, Reden en Openbaring, waerover hy zich aenvanglyk indezervoege uitdrukt. ‘Gy zyt dan ook in dien ongelukkigen twist tusschen | |
[pagina 534]
| |
Natuur en Schrift, Natuur en Genade, Reden en Openbaring geraakt! Zoo diep 'er in geraakt, dat gy geenen uitweg weet, en gelooft, dat gy het één van beiden moet opgeven, ten einde het andere te behouden. Om 's Hemels wil! zie voor u. Het is geen twist, maar alleen eene verschillende baan, op éénen en denzelfden weg, meer of min tot één doelwit. Luister. Het is niet goed, dat men tegenstellingen maakt, daar 'er geene zyn; nog minder, dat men tusschen vreedzaame partyen oneenigheden zaait, en de eene, om dat zy niet de andere is, ten kosten van de andere pryst. My dunkt, de retorsie zal het minste zyn, dat daarop volgt. Zoo ging het misschien tusschen de Godgeleerden en de zogenaamde Naturalisten. Wat betoogden geenen niet! Wat vonden zy niet goed om te betoogen! De volslagene blindheid van onze reden; en dan moest toch deeze stokblinde reden weder de noodzakelykheid, wezenlykheid, vereischtens en nuttigheid der Openbaring uit zichzelve tot op een hair toe betogen! Zy bewezen eene overal sprakeloze natuur, en prezen toch, by alle veroordeelingen, de opgeklaarde, welsprekende Heidenen, die immers alleen deeze sprakeloze natuur gehoord hadden. Wanneer het eindelyk geheel op Natuur en Genade aankwam; Hemel! welke zonderlinge twistingen ontstonden 'er tusschen deeze beide matronen, Natuur en Genade. De eene wilde doorgaands niet aannemen, het geen haar de andere bereid had, al was het ook Ambrozyn en Nektar. Zy moest het eerst anders kooken en distilleren. Geene van beiden bleef, daar de andere was, en zy twistten zoo lang, dat de sterkere de overhand kreeg, haare vyandin zoo vastzette, dat zy zich niet meer roeren noch bewegen mogt, en zy nu over haar, als overwinneres, juichte. Eene schoone wyze van voorstellen van het ééne edele werk van God, van het Menschdom en zyne vorming, wanneer men het dus verdeelt en tegen zichzelve opruit. Het zou eene schoone Genade zyn, die de Natuur, gelyk Saturnus zyne Kinderen opeet, vernietigt. ô Dat droevige misverstand van de Bybelsche woorden! Wee de ongelukkige overbrenging uit de ééne taal in de andere, daar 'er op het laatst van het begin en eerste begrip geen spoor overblyft. Reden en Schrift, Natuur en genade, Natuur en Openbaring ----- zyn zy niet alle geschenken van éénen God (waarlyk maar één geschenk!) en kan die ééne Gever wel in zyne beste ge- | |
[pagina 535]
| |
schenken tegen zichzelven stryden? En zyn twee geschenken daarom tegenstrydig, om dat zy meer dan één zyn? My dunkt, de beste vrede, zoo als het oogmerk van den Autheur is, wanneer men beide goed gebruikt. [Laet ons dit nagaen ten opzichte van Reden en Schrift, of liever Reden en OpenbaringGa naar voetnoot(*).] Wat is Reden? Wat is Schrift? De Schrift was niet terstond daar, als 'er de Openbaring was; God zorgde wel voor het menschelyk Geslacht reeds van het begin zyner vorming af, maar niet het eerste, waartoe hy hem kon bekwaam maken, was schryven en lezen, zo als hy het hem als in de Pen zeide. De mensch moest vooraf veel kennen, eer hy dit kon, vooral veel verstaan, eer hy Schrift verstond en behoefde: dit zegt de natuur der zaak. Het is meer dan Rabbynsch, de Leere van God, zoo ver zy op menschen werkt, in Pergament en Griffel op te sluiten, het is tegenstrydig en bespottelyk. Hoe jong zyn de oudste Boeken der Schrift, gerekend tegen het begin van het menschelyk geslagt! Hoe veel meer word door het geheele O. en N.T. heen gesproken, dan geschreven, gehoord dan gelezen. Schrift is immers alleen een afdrukzel van de Spraak; de geschiktste opvoeding en onderwyzing geschied immers in elk dagelyks leven door geheel iets anders, dan door bloote schryf- en leeslessen. En die nu in de oudste tyden, ja van het begin der wereld aan, den Geest van God zoo kluistert en bepaalt; waarlyk, die heeft eenen armen en dooden Geest van God. In plaats van Reden en Schrift, by gevolg, Reden en Openbaaring: maar ook nog valt my de stryd tusschen beiden niet in 't oog. Wanneer de Openbaring de opvoeding van het menschelyk Geslacht is, gelyk zy het waarlyk was en zyn moest, dan heeft zy de Reden gevormd en opgevoed: de Moeder kan dus niet tegen de Dochter zyn, en de Dochter, wanneer zv recht geäart is, zou niet tegen de Moeder willen zyn. Reden (hoewel de naam zeer onbe- | |
[pagina 536]
| |
paald en veelzins gebruikt word) is het natnurlyk, levend gebruik van onze Zielsvermogens; wie leerde ons deeze gebruiken, dan de Schepper, die ons opvoedde? Van het eerste oogenblik van ons levend bestaan waakte hy over zynen lieveling, gaf hem overal gelegenheid om de krachten van zynen Geest te ontwikkelen, de neigingen van zyn hart te oefenen, te beproeven, te regelen en te bepalen. Hy ging met hem om, en ging met hem, door Leeringen, Geboden, Straffen, Ondervindingen, Godsdienst, Inrigting, de eerste schreden van zynen bezwaarlyken levensloop door. Onder alle Volken hebben zich deeze voetstappen van den met ons wandelenden Vaderlyken God verder uitgebreid. Overal zyn zy, zelf na duizenden van jaren, nog zigtbaar. De oudste overleveringen van alle Volken, hunne eenvondigste gebruiken en inrigtingen, waarvan toch alle hunne beschaving, (zy mogen van dezelve veel of weinig hebben,) afhangt, zyn elkander zoo gelyk, zo na in verwandschap, zy lopen tot zulke eenvoudige einden te zamen, dat men, door welke kromtens en ondoorzoekelyke bywegen het ook gegaan is, de eerste beginzels der Goddelyke vorming bezwaarlyk ontkennen of loochenen kan. Om die wegen der mededeling klaar te doorzien, is ons zoo nodig niet, de Bybel zelf zegt ons daar weinig van. Hy bevat de berigten van de eerste Goddelyke opvoeding, die God aan het menschelyk Geslacht heeft gegeven, meer in regels dan in Hoofddeelen en Boeken, en laat ons voor het overige van het gewrocht tot de oorzaak een besluit maken. Overal dan, waar ik geene zie, maak ik zeker een besluit op deeze; en hoe verre de menige concordia rationis et fidei, menig osculum ethnicae et Christianae religionis &c. gaan mogen, vooral daar men latere Geschiedkundige dingen algemeen zou willen maaken; zoo dunkt my, is toch de eerste overeenkomst, de grond van alles, onlochenbaar. Schrikt gy dus niet voor deeze heilige bosschen van oude overleveringen en Godsdienstgebruiken, waarin de menschelyke Reden het eerst is opgevoed en gevormd. Haare schemering is zeer aangenaam voor ons, die wy tegenwoordig een meerder licht hebben. Het is zoo schoon en leerryk de voetstappen van den met zynen Kinderen wandelenden Vader overal waar te nemen, zich te verheugen, hoe hy zich ook aan die in de schemering niet onbetuigd liet, zich aan hun te zoeken gaf, of zy hem ook tasten en vinden mogten, dat ik aan deeze afzonderlyke donkere spooren van heilige gebruiken, leen- | |
[pagina 537]
| |
spreuken en overleveringen, boven veel nieuw gezwets van scherts en vernuft, in bekoorlykheid en onderwys den voorrang geef. Hoe veel hadden en wisten deeze Volken, van welke wy geloven, dat zy het niet hadden en wisten, om dat zy het niet op onze wyze zeiden. En van waar hadpen zy het? Dan van waar wy het hebben; van God en zyne oorspronklyke voortleidende Kinderopenbaaring? Die in plaats van deeze zoo gaarn doorgaans de Reden stellen, en van haar als een eigen werktuig spreeken, vermengen opentlyk het geen gevormd moet worden, met dien die vormt. De gevormde Reden valt niet van den Hemel, gelyk wy het tegenwoordig nog aan zoo veele Natien, die onderwys van noode hebben, niet domme menschen, maar die onderwys behoeven, en eindelyk zelfs in de opvoeding van ieder Kind zien. Alles is eerst stellig, eer het afgetrokken word, Wet, Leere, Waarheid, Oefening. Zoo worden Kinderen opgevoed, zoo is de wereld opgevoed geworden. 'Er is geen andere loop van onze Zielsvermogens mogelyk. Nog tegenwoordig kroop de mensch, gelyk die Ontlediger bewyzen wilde, op handen en voeten, indien hem geene Vaderlyke opvoeding opgericht, stellige Leerstukken en Godsdienst gevormd had. Breekt dien keten, neemt hem weg uit de hem ontsluitende wereld van Spraak, Leere, Gebruiken, Onderwys, Oefening; hy is geen mensch meer, zyne reden ontwikkelt zich niet, hy is een Burger van het Ryk der Dieren, waarin gy hem verplant. Honderde en duizende van jaren blyven bescheidene, redelyke Volken in eenen engen kring der beoefening staan, wanneer zy, door geene uiterlyke, als 't ware, aandryvende hulpmiddelen, meer en meer gevormd en opgevoed worden. Met één woord, de reden en deeze oudste, deeze met ons Geslacht voortgaande, Openbaring staan met elkanderen in betrekking als een Kind en een Moeder. Wanneer geene deeze in het aanzicht tegenspreekt, dat, dewyl het thans gaan kan, het nooit van haar het gaan geleerd heeft, zo handelt het noch redelyk noch kinderlyk. Gy zult zeggen: “Het kan zyn, dat de Dochter van de Moeder geleerd heeft, te gaan; maar thans kan zy alleen gaan, zy heeft haare leiband niet meer van node; zy wil dien niet altyd achter zich hebben.” De Moeder kan niet anders, dan antwoorden: “Ga alleen! Ik zal het u niet beletten, ik dring my aan niemand op. Heb ik het wel naauwlyks laten merken, dat ik u leerde gaan.” Maar, myn Vriend! alle vergelykin- | |
[pagina 538]
| |
gen gaan mank, en de Moeder kan meer leeren dan gaan. Zy wil haar ook meer leeren dan gaan. In een zeker opzicht heeft zich de Openbaring van God met de Geschiedenis van één enkel Volk vereenigd, en met dezelve uitgebreid. Deeze heeft openlyk nu eenen grooteren omtrek van verwachtingen en Leerstukken, dan de beschaafdste reden der Grieken en Romeinen gewaagd heeft, zich ooit te verbeelden. Zy maakt het oneindige eindig, den Schepper tot Mensch, die zelf in eene menschelyke natuur zyn Geslacht leert, verlost, en in de eeuwigheid tot zich neemt. Aan hem, aan zyne ontmoetingen en daden, zyn de grootste waarheden en uitzichten vast gemaakt, waarop zedert het Christendom roemt. Hier scheiden zich nu alzins Reden en Openbaring, doch niet als vyandige Wezens, maar als eene Afgetrokkenheid en Geschiedenis onderscheiden is. Heeft geene gronden, om deeze niet voor echt te erkennen: nu! dan erkenne zy haar daar niet voor, na dat, te weten, hare gronden zelve echt zyn. Maar zy veroorlove aan anderen, dat zy ze daarvoor aannemen: want de afgetrokkenheid heeft eigenlyk over de Geschiedenis geen wetten, geene Geschiedenis in de wereld rust op gronden van afgetrokkenheid. Spreekt geene: “ik scheide van u: Want ik kan myne leerstukken, myne uitzichten, myne plichten op geen zoo bouwvallig gebouw eener Geschiedenis vestigen, ook niet eenmaal ze daar aan hangen, in het kort u tot geen nabuur hebben.” Dan kan deeze antwoorden: Scheid! Myne daadzaken kan ik niet op uwe wyze betogen, wilt gy ze niet op myne wyze erkennen, gelyk daadzaken erkend moeten worden, zoo benyde ik u uw Wysgeerig weefzel, dat gy uit uzelven wilt gesponnen hebben, hoe veel gy my daarvan ook schuldig zyt, niet. Hangt het van uzelve af, in de lucht, of maak, dat het door zichzelven bestaat. Die daarmede wil en kan te vrede zyn, zy het; alleen vergun, dat ik het myne op eene andere wyze, op eenen anderen grond bouwe. Ik zie dat in de geheele wereld Reden en Geschiedenis zamenhangen, en geene alleen in enkele ontdekkingen uit deeze voortkomt. Gy trekt van deeze ontdekkingen af, en schikt de waarheden derzelve onder elkanderen, om haare schoonheid en harmonie te voelen; ik gun u uw gevoel, en deel het met u. Alleen verlooche ik myne menschheid en de enkele bronnen niet, waaruit die groote waarheden oorspronkelyk zyn. Laat my deeze menschlykheid en zwakheid, aan welke ik geloof meer te | |
[pagina 539]
| |
hebben, dan gy aan uwe afgetrokkenheid hebt: want dit heb ik immers toch met u. Waarom wilt gy onverdraagzaam zyn, daar ik verdraagzaam ben? Waarom moet ik een zuivere Redengeest worden, daar ik een Mensch ben, en als een golf in de Zee der Geschiedenis dryf? De omtrek der eeuwige waarheden is toch altyd oneindig, dat geeft gy toe. Gy geeft by gevolg toe, dat gy, eindige reden, ze niet kunt overzien en in eeuwigheid leeren moet, leeren zult. Vergun my, dat ik geloof, dat als beeld te hebben, het geen ik als zaak nog niet kan overzien, als geschiedenis te hebben, het geen, geduurende de eeuwigheid myne Geschiedenis zyn, of die bepalen zal. Myn eenwige Vader heeft my deeze Kinderlyke opening, dit onderwys δι εσοπτρ♉ εν αινιγματι, [niet ongelyk aan een raadzelagtig zien door een donker glas,] gegeven, waaraan ik my door Geloof, Liefde en Hoop vasthoude; en uwe harmonie van eeuwige waarheden alleen in een hooger licht, met een Godlyk gezag gesterkt, volgends myne bevatting, in den menschelyken gedaantekring zichtbaar gemaakt, gevoel. Scheid u van my af! ten regten tyd, wanneer uw gebouw eenmaal aan eenen stroohalm stooten en wankelen zal, komt gy toch weder.’ |
|