| |
| |
| |
Fabius en Cato of de Republikeinsche Regeering, door den Baron Albert van Haller. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by B. Wild, 1785. Behalven de Voorr. 240 bladz. in 12mo.
Eene beredeneerde geschiedkunde ontvouwing der lotgevallen van den Romeinschen Staat, zints den optogt van Hannibal na Rome, tot op de overmeestering van 't Gebied door Julius Caesar, doorvlogten met de Staatkundige bedenkingen en raadslagen van Fabius en Cato, in verscheiden redenwisselingen, zo onder elkander, als met anderen, levert ons hier eene verscheidenheid van tafereelen, die ons de nadeelige gevolgen zo der volstrekte Volksals der Adelregeeringe voor oogen stellen. Het geheele beloop toont ons, dat ze beiden, ieder op zigzelve beschouwd, onoverkomelyke zwaarigheden hebben, en dat het, schoon 'er mogelyk geen regeeringsvorm te bedenken zy, die, ten allen tyde en voor alle volken, goed is, egter, over 't algemeen, voor een maatig uitgebreiden Staat, het veiligst is een gemengden regeeringsvorm te hebben. Zie hier eene schets van zodanig een regeeringsvorm, door Cato voórgedraagen, welke voorts, naar de onderscheiden toestanden eener Republiek, geschikt zou kunnen worden.
‘Ik onderstel, zegt hy, een matigen staat, van welken eene volkrijke stad het hoofd is. Ik zou al de burgers dezer hoofdstad als de edelen aanmerken; hierdoor zou hun getal vergroot, en het gevaar verhoed worden, dat de regering in al te weinige, al te zeer met elkander verbonden, handen valle, zij, de talrijke burgers der hoofdstad, kunnen niet allen dadelijk heerschen, want dan zou de staat tot de gesteldheid overgaan, in welke het volk de opperste magt in handen heeft, welke regeeringsvorm te verwerpen is. Maar zij moeten allen tot de regering kunnen geraken; dit regt moet erflijk en onverwerkbaar zijn.
Uit de burgers dezer hoofdstad zou een Raad, ten minsten van drie honderd mannen, en nog talrijker, moeten gekoozen worden, indien de stad zeer volkrijk was. De verkiezing zou bij den Raad zelven moeten blijven; dewijl het volk kwaalijk geschikt is tot het verkiezen. Egter zou 'er door de wetten in moeten voorzien worden, dat in dezen Raad slegts een zeker getal uit één
| |
| |
geslagt zitting kon hebben, dat het getal van verscheiden geslagten nooit verminderde, en dat, bij het uitsterven van een geslagt, een ander uit de niet mede heerschende edelen in deszelfs plaats moest treden. Hierdoor zou de gansche burgerij met den regerenden Raad verbonden worden, aan welken elk geslagt kon hopen aandeel te hebben.
Alle verkiezingen tot gewigtige ampten laat ik aan den geheelen vergaderden Raad over; hoe meer verschillende eigenbelangen in eene verkiezing medewerken, hoe minder het eigenbelang van éénen de overhand kan bekomen.
Indien het land, onder deeze hoofdstad staande, eenigzins uitgestrekt was, zou ik aan de burgers der onderhorige steden, en aan den landadel, deel aan de regering, en zitting in den Raad, geven; mids dan het regt van verkozen te worden, tot geen geslagt bepaald, en geen erflijk voorregt was, en altijd zulke mannen vrij uitgekozen wierden, die de regerende Raad voor de bekwaamsten hield.
Ik zou door de grondwetten alle verandering in de gesteldheid van den staat moeilijk maken, en niet alleen nieuwe inrigtingen eerst na lange overwegingen, en met twee derden der stemmen aannemen; maar ook inzonderheid zorg dragen, dat geen veranderingen in de staatsgesteldheid stilzwijgende mogten insluipen, welken door geene wet gebillijkt waren. Door zulke veranderingen zijn, weleer, de staatsgesteldheden zo zeer van de eerste instelling afgeweken, dat zij zigzelven in het geheel niet meer gelijk waren.
Den burgeren, die het regt van verkiezing, dog geen zitting in den Raad, hadden, zou ik door de wetten een regt van voor te stellen verlenen, en tevens zorgen, dat zulke voorstellingen noch te ligt verworpen, noch te dikwijls en zonder gewigtige redenen ingeleverd konden worden.
Ik zou het in zekere gevallen als zeer nuttig beschouwen, dat de regerende Raad, voor dat hij zig in eenen bedenklijken oorlog inliet, of eene nieuwe belasting oplei, de gevoelens van zijne medeburgers, ja zelfs van zijne onderdanen, innam; niet, dat zij hem tot een rigtsnoer moesten dienen, maar, om dat zulke verreuitziende ondernemingen door het misnoegen der natie nog verzwaard kunnen worden. Want de oorlog is altijd eene
| |
| |
bron van oneindige rampen, zelfs voor den overwinnaar; en de menschen zijn in eene maatschappy getreden met oogmerk om gelukkig te zijn.
Ik geef slechts eene bloote schets, doch ik ben overtuigd, dat eene nauwer beperking van de magt der edelen onnodig wezen, en tot eene algemene volksregering te rug keren zoude. Ik houde mij ook verzekerd, dat een staat, volgens dit ontwerp ingerigt, zo lang zou duren, als menschlijke dingen duren kunnen, in zo verre hij niet door de pragt besmet word, eene ziekte, welke een vrije staat niet kan wêerstaan.
Dewijl onder de regering der edelen de ampten zeer ligt door gunst, zonder op verdiensten te letten, begeven worden, zou ik, door bijzondere wetten, de onkundigen en onbekwaamen tragten uit te sluiten. Ik zou eenen ouderdom bepaalen, waardoor ten minsten de al te vroege eerzugt zou gestuit worden. Ik zou niemand tot de hooge ampten toelaten, ten zij hij de minderen had waargenomen, en dus trapswijze opgeklommen was. Bij het begeven der lage ampten moest een onderzoek vooraf gaan; voor de krijgsbedieningen in het geen de krijgsoeffeningen betreft, en voor de stadsampten in de regts- en staatkunde. Het lot bij de opgaven, en het openlijk plegtig onderzoek, zouden de al te onschikten te rug houden.
Geen besluit moest zijne kragt verkrijgen, ten zij het zelve, volgens de verscheidenheid van het voorwerp, door kundige mannen overwogen, en het gevoelen van dezelven daarover aan den Raad medegedeeld ware.
Tot de dagelijks voorkomende zaken moest een klein getal van de oudste mannen uit den Raad geschikt worden, en dezelven moesten nooit aan één eenig persoon gelijk aan den burgermeester, overgelaten worden.
De klagte van den geringsten onderdaan moest nimmer afgewezen, en altijd zonder zwarigheid voor den Raad gebragt kunnen worden. De onderdrukkingen der magtigen zouden zeldzamer worden, indien op denzelven altijd eene onvermijdelijke aanklagte volgde.
Ten einde geen magt te lang in dezelfde handen te laten, zou ik alle hooge ampten, even als te Rome, wisselbaar maken. Onze voorvaders hebben het ook dus begrepen; maar hieromtrent moesten de wetten volstrekt ontoegeeflijk zijn, doordien de gelijkheid der edelen, en zelfs de zekerheid van den staat, daarop gegrond is, dat nie- | |
| |
mand, door het langduurig bezit der magt, zig onontbeer lijk, of gevreesd kan maken.
Maar voor de wetten tegen de pragt zou ik het allerzorgvuldigst waken, wijl de mogelijkheid, dat een volk deugdzaam kan zijn, op dezelven gegrond is. Nooit moest eene gewaagde overtreding van dezelven verschoning vinden, en om de tien jaaren zou ik deeze wetten door ervarene mannen, die met hun voorbeeld voorgingen, doen overzien, vernieuwen, en wel sterker, maar nooit zwakker maken.
Eene zaak ontbreekt nog: de burgers, welken zullen regeren, moeten waardig zijn te regeren: hiertoe dient de trapswijze verheffing tot de hooge waardigheden, tot dewelke niemand behoord voorgesteld te worden, die de laageren niet bekleed heeft. Een van de voornaamste gebreken der onbepaalde regering is de plotslijke bevordering van eenen gunsteling tot de hoogste eerampten. De regering is eene moeilijke kunst, de ondervinding moet dezelve leren. Het waarnemen van hooge ampten zou voor den verstandigsten, die geen ondervinding van zaken had, onmogelyk zijn; duizend kundigheden zijn onontbeerlijk, welken men eerst door de behandeling der zaken kan leren.
Maar ik houde dit middel zelfs voor onvoldoende. Eene regering der edelen vereischt meer, dan eenige andere, eene goede opvoeding der burgers, welken aan het bestier geraken. Rome heeft voor deze opvoeding gezorgd, door den dienst onder de vaandelen des vaderlands tot eene voorwaarde van alle bevorderingen te stellen, door den toegang tot de vergaderingen van den Raad voor de edele jeugd gemaklijk te maken, en door den jongen zoonen van groote mannen gelegenheid te geven, om bij hunne vaderen, wanneer zij den Cliënten en raadvragers advijzen gaven, de wetten te leren kennen. Maar ik ben bij mij zelven overtuigd, dat men veel meer zou kunnen doen, om de harten van toekomende regenten te vormen.
Volgens mijn ontwerp moest de republiek haare schat ten besteden, om een zeker getal bekwaame en deugdzaame menschen te bezoldigen; deze in verscheiden niet al te talrijke kweekschoolen verdelen; de jonge burgers, die tot de regering geschikt waren, in deze schoolen tot deugd, tot arbeidzaamheid, tot liefde voor het vaderland, tot kennis der wetten, der geschiedenis, des krijgswezens, tot alle wetenschappen, welker kundigheid voor een regent nuttig is, doen opleiden. Openbaare beproevingen, prijs
| |
| |
uitdelingen en voorregten zouden den ijver der jeugd ontvonken, en alle traagheid verbannen. De eerste schreden tot de regering zouden gepaste bezigheden zyn onder het opzigt van bejaarde mannen, welken, als zy door de jeugd, die in de kweekschoolen onderwezen en geoefend was, gedurende eenige jaaren tot den dienst van den staat verrigt wierden, hen in de dadelijke staatszaaken zouden bekwaam maaken, waartoe algemeene onderrigtingen niet toereikende zyn. Door verscheiden openbaare beproevingen zouden de nu meer gevorderde jongelingen tot eene dadelijke, door hunzelven aanvaarde, bestiering der wetten, of van andere takken der regeering geraken; en dezelven eerst, als zy uit deze tweede school gaan, bekwaam worden, om in den grooten Raad des Vaderlands te verschijnen.
Ik vrees verder bij mijne staatsgesteldheid des te minder eene onderdrukking des volks, wijl het zelve, in elken wijslijk ingerigten staat, gelijk te Rome, de wapenen draagt, en zig in dezelven oeffent. Eene gewapende menigte zal zig hier ligt door de weinigen tegen de wetten laten mishandelen; en de kennis van de onfeilbaare gevolgen van het misbruik hunner magt zal bij de edelen de grondbeginzelen der billijkheid en der geregtigheid onderschragen; dewijl dezelven voor hen niet alleen loflijk, maar ook tot hunne instand houding noodzaaklijk worden.’
|
|