Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTaal Dicht- en Letterkundig Magazijn. Door G. Brender a Brandis. Eerste Deel. N. I en II. Te Amsterdam, by C. Groenewoud, 1785. In gr. octavo 240 bladz.Men heeft dit Magazyn genoegzaam op dezelfde wyze ingerigt als het voorige Kabinet, en de twee afgegeeven Stukjes behelzen weder een ryken voorraad van Taal- Dicht- en Letterkundige onderwerpen, welker voordragt en behandeling men met genoegen zal nagaan. ----- Behalven een aantal van ernstige en boertige Gedichten van verschillende soort, mits- | |
[pagina 477]
| |
gaders van etlyke leerzaame stukjes van vernuft, en stigtelyke overdenkingen, ontmoeten hier de Liefhebbers der Nederduitsche Taalkunde eenige aanmerkingen over het regelmaatige gebruik der woordjes, zelf, zelve, zelfs, dezelve, en dezelfde, waaromtrend een oplettend Schryver zichzelven behoort gelyk te zyn. Het woord verleeden, ook wel geschreeven voorleeden, komt hier in overweeging, en men brengt reden te berde, die aan de spelling verleeden den voorrang geeven. Die zelfde taalkundige onderzoeker wendt het zyne aan ter beslissinge der spellinge Ampt of Ambt, en toont hoe veel gronds 'er zy, om te beweeren, dat het, door te zamentrekking, zynen oorsprong ontleent van 't woord Ambacht, en 'er dus, overeenkomstig met de afleiding, Ambt geschreeven moet worden. Hieraan hegt hy de overweeging der woorden Ambassadeur en Ammiraal; het eerste is, volgens hem, een oorspronglyk Nederduitsch woord, af te leiden uit het oude Am, (een beschermer, een bestierder;) waaruit in de middeneeuw, met een basterd uitgang, gesprooten is Ambasciare, Ambassiare, zo veel als zyns Vorsten bediening waarneemen; van daar dan Ambasciater, Ambassiator, by ons in het Fransch Ambassadeur. Maar de benaaming van Ammiraal laat zich zo wel niet tot ons oorspronglyk Nederduitsch brengen; dezelve stamt ongetwyfeld af van den Arabischen eertytel Emir, zo veel als Vorst of Bevelhebber: men zal die benaaming in de kruistogten overgenomen hebben; eerst onder de Franschen, en deezen zullen dezelve, gelyk meer andere Krygsbenoemingen, vervolgens aan ons medegedeeld hebben. ----- Wyders verleent men ons hier een verslag, wegens het leven en de schriften van den Ridderlyken Dichter en Nederlandschen Geschiedschryver Pieter Cornelisz. Hooft; ----- eene Verhandeling over de Invoering der Letterkunde in Engeland; ----- mitsgaders eene Verhandeling over het Recht der Zee, waarin de Rechtsgeleerde Heer en Mr. Cornelis Willem Dekker, in de eerste plaatze, de Vrye Zee beweert; en vervolgens de benaaming van Zeerechten verklaart, als bestaande, ‘in die regelen en gebruiken, volgens welken de daaden en verrigtingen, de Zeevaart be treffende, moeten gerigt worden:’ ten laatsten hegt hy hier nog aan een berigt van den oorsprong der Zeerechten; waaromtrent hy ons, met ter zyde stellinge van het fabelagtige en onzekere der oude tyden, het volgende verslag geeft. ‘De Rhodiensers zijn het eerste Volk geweest, die de Eer van wetgeeving, in het stuk van Zeevaart, toekomt; en hunne wetten zijn van alle Volken zo uitmuntend geacht, dat zelfs de Roomsche Keizers, theodosius en justinianus, onder anderen, nuttig hebben geoordeelt, dezelve wetten, zo verre de Avarijen aangaat, geheel over te neemen; waarom ook constantinus harmenopulus zeer is geroemd, wegens zijne vlijt om de Rhodische Wetten, in de tweede Eeuw na Christus geboorte, bijeen te vergaderen, zo dat wij ook nog | |
[pagina 478]
| |
dezelve wetten gebruiken. En wij willen 't aan 't humeur van een zeker Fransch Schrijver wel toegeeven, dat hij heeft durven beweeren; dat die van Rhodus hunne Zeerechten van Marscille zouden gehaalt hebben: hij had toch met even veel grond 'er mogen bijvoegen, dat cares, de Leerling van de vermaarde lysippus, de zogenaamde Colossus der Zonne, niet te Rhodus, maar te Marseille opgerecht had! Alhoewel men nu voor de uitvinding van het Compas, en dus voor den jaare 1300, altijd langs de kusten zal hebben moeten vaaren, zo blijkt echter alom, van den ijver der volken, in 't stuk van Zeevaart; en ik kan den roem onzer Voorvaderen niet verbergen, welken de stoutheid hadden om de Spaansche Kust over Zee te komen bestooken. Daar dit nu van de Franken of Vriezen gemeld word, zo is het denkelijk, dat zij van geene wetten of costumen in dit stuk zijn ontbloot geweest. Maar, zal iemand mogen vragen, hoe zijn die Rhodische wetten onze voorzaten bekend geworden? Het is bekend, dat de Franken, (na dat de Batavieren uit deze landen verdreeven, of liever onder de Roomsche Krijgsbenden versmolten waren,) in deze Landen gewoond, ja gebloeijd hebben; waar van daan de nog bekende Salische en Riparische wet, alzo genaamd, wijl de Franken, aan Zee woonende, genaamd wierden Saliers, en die aan de Rivieren woonachtig waren Riparii of Rivier- Franken; en die de Frankische Wetten doorleezen hebben, melden ons, dat daarin dikwils gewag gemaakt word van de Lex Romana. Nu is wel niet zeker welke van de Roomsche Rechten, door de Lex Romana, bedoelt zijn; maar 'er blijkt genoegzaam uit, dat daarmede niet anders bedoelt is, dan het alom vermaarde wetboek van Keizer theodosius, waarin de Zeerechten van dien tijd waren ingelijft. Men voege hierbij, dat de Batavieren vrienden der Romeinen waren, en dat de Franken ook met de Romeinen hebben geoorloogd, zo dat de Latijnsche taal hier zo vreemd niet kan zijn geweest als thans. En die verheve verstanden, welken 't Romeinsche Recht in deze landen achten te zijn ingevoerd door een inkruiping van laater tijden, hebben zekerlijk gedwaald; want de Bisschoppen waren reeds in groote achting bij de Frankische Koningen, en dezelven hadden zeer veel op met het wetboek van Keizer theodosius, ja stelden hetzelve alomme ten rigtsnoer, wanneer de landwetten zwegen. Zedert de Frankische Koningen zijn de oude Graaven het zelve spoor gevolgd, volgens hun Eed bij de inhuldiging gedaan; en alzo zijn die uitheemsche wetten hier gebleeven en van kragt geworden. Op de Rhodische wetten nu zijn gevolgd, eerst het Consulaat der Zee Ao. 1057Ga naar voetnoot(*). | |
[pagina 479]
| |
Vervolgens de Zeerechten van wisbuy, alzo genaamd, om de Nederlanders den Eernaam van derzelver zamenstelling te beneemenGa naar voetnoot(†); maar ten gelukke is men onkundig genoeg geweest, om 't opschrift van 't 2de Capittel te laaten, luidende: die Vonnissen van dat Waterrecht ten Damme in Vlaanderen. Waaruit mede blijkt, dat, behalven de Rhodische Wetten, de meeste aloude Zeerechten bestonden uit costumen, die door vonnissen waren bekragtigd; - en deze verstrekten voor een genoegzaamen band aan onze voorouders, die, wegens hunne braafheid en goede trouw, alom beroemd zijn, en geene stellige wetten behoefden om eerlijk te blijven. Ja, het heeft eeuwen geduurt, zelfs tot dat de Graaffelijke Regeering, of liever bediening, vervallen was op de huizen van Bourgondien en Oostenrijk, dat men zich hoofdzaakelijk met die enkelde Costumen der Zee heeft kunnen behelpen. Dan, na dat het nuttige compas was uitgevonden, wakkerde de Zeevaart hier te lande meer en meer aan: maar door de meer uitgebreide handel zal ook de list en de weelde, en dus ook de twist den daauw der eenvoudigheid zodanig hebben doen verdwijnen, dat onze toenmaalige Graaven tot in standhouding van die bron van 's lands welvaaren hebben moeten bedacht zijn, om die treffelijke Zeerechten te ontwerpen en af te kondigen, welke wij tot ons nut nog in acht neemen, namelijk de bekende Placaaten van Keizer Karel den V, en Koning Philips den II, van de jaaren 1549, 51 en 63. ----- Wenschelijk waare het voor de laatstgemelde geweest, dat hij zijne Graaffelyke bediening in alle deelen zo wel had waargenomen, als in 't beraamer der Zeerechten. Waarbij vervolgens gevoegd zijn de bijzondere steedelijke of municipale Keuren en Ordonnantien, zo dat wij thans een geheel Receuil hebben van Placaaten en Ordonnantien den Zeevaart betreffende, waaromtrent echter valt aan te merken: dat de stedelijke keuren alleen moeten verstaan worden van | |
[pagina 480]
| |
die gevallen, welken zich tot de bijzondere steden bepaalen, en niet tot zodanige voorvallen, welken de geheele Republieeq aangaan, of die buitenlandsch ontstaan; wijl het eene dwaasheid zoude zijn te beweeren; dat de permanente wetten van den Souverain, door de stedelijke, konden worden verandert: welk misverstand echter, in de jongste rupture tusschen Groot Brittanje en deze Republieeq, in zommige steden, wel eens heeft plaats gehad: doch bij den Rechter is hier altijd begreepen, dat omtrent schepen, buitens Lands zijnde, de Placaaten boven de stedelijke keuren moesten gelden.’ |
|