niet zien kan, doch kort voor de verandering in eene Pop verliest de Rups bykans alle die hairen, en 't lichaam, dan kennelyk, wordt teffens zeer onzienlyk. Wyders is, ten aanzien deezer Rupsen, ook nog zonderling, dat zy, wanneer zy zig, met het afloopen van de maand September, ter veranderinge zullen begeeven, daartoe het eene of andere stuk houts uitkiezen, in het zelve, eerst ter zyde een byna waterpas loopend gat, en dan voorts rechthoekig na beneden eene holligheid maaken, in welke zy in eene Pop veranderen, na dat zy den ingang van die laatste holligheid geslooten hebben met een spinzel, vermengd met afgeknaagde brokjes hout, zo dat het niet te zien zy, dat 'er, ten einde van het eerste gat, nog eene tweede ruimte overig is; welk alles de Heer Sepp ten duidelykste afgemaald heeft. Volgens zyne opmerking blyft de Pop, den Winter over, in haar verblyf liggen; en de Vlinder, die 'er in de maanden Juny en July uit voortkomt, legt de Eitjes afzonderlyk, en niet by schoolen, op Elzenbladen, waar uit de jonge Rupsjes, tegen het afloopen van de maand Augustus, ruighairig voor den dag komen, geneerende zig met Elzen- en ook met Willigen-bladen.
Met de afgifte deezer drie Verhandelingen is dit keurlyk uitgevoerde Werk gebragt tot een aantal van vyftig Verhandelingen, die gevoegelyk tot een Boekdeel ingenaaid of gebonden kunnen worden, wanneer ze beter, dan in losse bladen, ten gebruike geschikt zyn. Ten dien einde heeft de Heer Sepp ook, om aan 't verlangen veeler Liefhebbers in deezen te voldoen, een algemeenen Tytel voor dit eerste Deel vervaardigd en afgegeeven, met eene nevensgaande kunstig uitgevoerde en tot dit Werk betrekkelyke Tytelplaat; waarby ook gevoegd is eene Lyst deezer vyftig Verhandelingen, behelzende de Nederduitsche naamen volgens dit Werk, en de Latynsche naamen volgens Linnaeus, met welken de hier beschreeven Vlinders van elkanderen onderscheiden worden. Onze opmerkzaame Schryver en juiste Tekenaar verpligt hier door op nieuw de Voorstanders deezer oefeninge; die, terwyl ze zynen verderen voortgang in deezen arbeid met verlangen te gemoet zien, zig verstandig verlustigen in 't beschouwen van Gods Wonderen in de minstgeachtste Schepzelen; welke wonderen in dezelven ten duidelykste doorstraalen, gelyk de Heer Rensselaar, in een gepast Dichtstuk, aan 't hoofd van dit Werk geplaatst, nadruklyk voorstelt, en met wiens