Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet berouw der dwaalingen, of de geyallen yan Emilia. Uit het Fransch yertaald. Te Leyden, by P. Pluygers, 1784. In octavo, 122 bladz.Emilia is één van de ongelukkige flagtoffers der wellust, die, in stede van op den eersten mistred, weder te keeren tot den weg der deugd, zig allengskens meer van denzelven verwydert, en eerlang der ondeugd geheel overgeeft. Een ongeoorloofde minnehandel met Melicourt is de bronwel van haare rampen; door de beschikking haarer Moeder vervalt zy ongelukkig in de handen van Clainville, die, wel verre van haar behoud te zoeken, het op haar verderf toelegt: door list ontkomt ze zyne aanslagen, doch niet, dan door zig op nieuw met Melicourt in eene verkeerde leevenswyze in te wikkelen. Armoede is weldra haar lot, en, in die omstandigheden, vervalt zy, terwyl ook Melicourt genoodzaakt is van haar af te zien, tot eene volstrekte losbandigheid, en vermaakt zig geheel en al in dertele wellustigheden; welk vermaak egter ook nu en dan onaangenaame gevolgen heeft. Ten laatste vind Emilia, op het overlyden van haaren ryken Durival, (met wien ze, terwyl ze 't tevens met zynen Neef Dorville hield, in eene schandelyke gemeenschap geleefd had,) uit hoofde zyner ten haaren voordeele gemaakte schikking, zig in staat om fatsoenlyk te kunnen leeven. Hierop neemt zy het besluit om een geregeld leeven te leiden, te eerder daar haare laatste lotgevallen haar in 't grootste gevaar gebragt hadden; waarover ze zig ten slot aldus uitdrukt. ‘De laatste gebeurtenisGa naar voetnoot(*) had my een leevendig bezef | |
[pagina 276]
| |
doen krygen van het godloos ydel, dat ik geduurende myne beste levensdagen onophoudelyk nagejaagt had. Ik was verzadigt van alle buitenspoorigheden, die ik begaan had, en ik kreeg een wezenlyk inzigt van de onvermydelyke gevolgen, waarin Ik reeds door dezelve gebragt was en nog gebragt kon worden. ----- Op het uyterste punt, myne Leezers! ben ik door een alvermogende hand te rug gebragt ----- een waaragtig berouw, en een oprecht afgryzen van zodanig een gehouden leevenswys, deed my voorneemen, om de dagen, die my nog overig zyn, in een tegenovergesteld christelyk gedrag door te brengen. ----- Het aangenaam buitenleeven ----- dat schouwtoneel der natuur - die lieve eenzaamheid, zo geschikt om de ziel tot deugd te vormen, was myne eenige begeerte geworden. ----- Ik zogt spoedig na een gelegenheid, om het genot van zodanig een leeven te smaaken ----- de heer Durival had my rykelyk zo veel geld gemaakt, dat ik als een dame konde leeven. Ik reikhalsde na dat oogenblik, en kreeg het ook eerlang. ----- Zie daar dan, Leezer! my eindelyk op den weg, dien ik voorlang moest ingeslagen hebben ----- wars van een stad, daar zo veel ondeugden gepleegd worden, daar de wellust op den troon zit, ----- geniet ik, op myn buitenverblyf, thans een leven welks geluk ik nooit gekent hebbe, ----- welks genoegen myn geest onophoudelyk verkwikt, ----- welks aanschouwen my gestadig nieuwe schepsels vertoont, waardoor ik den maaker moet eerbiedigen. ----- Alle deeze dingen hebben my tot het leezen en onderzoeken aangezet, en de edele wysbegeerte is nu byna het meest van my geliefkoost. ----- Ik hoop hier myne dagen te slyten in die diepe eenzaamheid, daar ik de wanbedryven myner jeugd nog dagelyks betreure. ----- Ik twyfel niet of veele zullen my laken, doch, lezer! gedenk, dat ik dit in het ligt geeve om 'er myn boezem door te ontlasten, (die 'er ook waarlyk door verligt is,) ten voorbeelde van andere, en om ongelukkigen, die van het pad der deugd zyn afgeweeken, is het mogelyk, 'er weder op te brengen.’ Emilia's geschiedenis is indiervoege opgesteld, dat ze daadlyk tot het bovengemelde einde konne dienen; doch de Leezers en Leezeressen mogen dan te gelyk wel opmerken, dat het maar by een ongemeen geluk is, wanneer ze, by de schipbreuk hunner eer, zo veel tydlyke middelen overhouden, en tevens regt boetvaardig zyn. Veelal is het gevolg armoede en wanhoop of eene slordige leevenswyze; en de ondervinding heeft maar al te dikwils geleerd, dat men op zommiger bekeering, in gunstiger omstandigheden, niet veel staat kon maaken. |
|