Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGrondwettige herstelling van Nederlands Staatswezen, zo voor het algemeen Bondgenootschap, als voor het bestuur van elke byzondere Provincie. Eerste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1784. Behalven het Voorwerk, 448 bladz. in gr. octavo.Het onderwerp in dit Geschrift behandeld, de herstelling onzer Republiek op derzelver eigene grondwetten, vordert zekerlyk de oplettendheid der geheele Natie: en de wyze op welke dit onderwerp alhier behandeld wordt is by uitstek geschikt om elks aandagt te vestigen. Ver van eenige verdeeldheid der gemoederen in de hand te werken, ver van eenig opzet om de Regeeringsform onzer Republik te veranderen, tragt men in tegendeel de | |
[pagina 210]
| |
Gemoederen te vereenigen, om eenpaarig de hand aan 't werk te slaan, ten einde de Republik, door 't afwenden der ingesloopen gebreken, en 't invoeren van heilzaame schikkingen, weder te brengen tot haare grondwettige gesteldheid; om dus de Republik, zo veel het mogelyk zy, haaren ouden luister te doen erlangen. Eene welwikkende Staatkunde, die het nadeelige der Democratie, het haatlyke der Aristocratie, en het schadelyke van een te onbepaald Stadhouderlyk gezag, in den grond doorziet; ----- die de vroegere en tegenwoordige gesteldheid onzer Republik naauwkeurig gade geslagen heeft; ----- die eindelyk, met eene bescheidene vrymoedigheid, haare gedagten, op die kundigheden gevestigd, voordraagt, en met wel beredeneerde voorstellingen aantoont, wat 's Lands welzyn in deezen van Vaderlandlievende Regenten en Burgers vordert; ----- zulk eene Staatkunde bestiert de pen der geagte Opstelleren van dit Werk, waarin ze hunne oordeelkundige gedagten deswegens voor den agtbaaren Regterstoel der Natie openleggen. 't Is te wenschen dat de Natie, reeds eenigzins verlicht, door het zelve nog meer verlicht, en 'er te ernstiger door genoopt zal worden, om 's Lands welzyn ter harte te neemen, en die wegen in te slaan, welken ter bereikinge van 't zelve mogen dienen; waartoe dit Geschrift in veelerleie opzigten bevorderlyk kan zynGa naar voetnoot(*). By den aanvang brengt men hier den Landzaaten onder 't oog den gevaarlyken toestand der Republik; met aanwyzing hoe 'er, schoon reeds veele misbruiken verbeterd zvn, nog veel te herstellen overblyve; als mede hoe gunstig de tegenwoordige omstandigheden daar toe zyn, en men dezelven by tyds in agt hebbe te neemen. Verder wordt getoond, dat het belang van 't Volk, de natuur des Lands, en de Staatkundige gesteldheid der andere Mogendheden ons noopen, om de waare Republicainsche beginselen te handhaaven, te zuiveren en te volmaaken. Wyders, dat Nederlands Volk geregtigd is, om die beginselen, uit kragt van ons openbaar Staatsregt, te reclameeren, daar 't overblykbaar is, dat in alle de tyden, in alle | |
[pagina 211]
| |
de deelen der Republik, van wegens alle de stenden en leden van den Staat, en van Schryvers van alle de partyen, voornaamlyk, sints die vermaarde Staatsomwenteling, welke de Onafhangelykheid ten gevolge had, de Souvereiniteit Oorspronglyk by het Lichaam des Volks gehuisvesd heeft. Na het ontvouwen deezer Grondbeginselen gaan de Opstellers van dit Geschrift over, ter naspooringe van het weezenlyk en onderscheidend kenmerk der Nederlandsche Constitutie, en haare Republicainsche vorm, uit kragte der openbaare Akten, der Reden en de Natuur der zaaken; het welk hun de byzondere stukken daartoe betrekkelyk doet ontwikkelen, met nevensgaande aanmerkingen over derzelver behoorlyke inrigting. En dit leidt hen, in dit eerste Deel, nog tot eene voordragt van de waare grondwetten onzer Nederlandsche Constitutie; waar op zy hun verder oogmerk met deeze woorden te kennen geeven. ‘Het geen wy tot hier toe voorgesteld hebben is slechts de grondslag van ons voorgesteld gebouw. Hoe uitgestrekter deeze grondslag is, hoe vaster en onwrikbaarder het zelve worden moet. In de volgende verhandelingen zullen wy het gebouw zelf hooger ophaalen, door de gelegde grondstellingen op de byzondere Provinciën toepasselyk te maaken; en in de derde verhandeling zullen wy, om alle bederf voor te komen, het zelve met de noodige verwen en versierselen dekken en opsieren, door het afschetsen van de Nationaale onderrichting, of van de zeden, die de onderscheidene kentekenen moeten zyn van eene Natie, welke haare vryheid daadelyk bezit, en dezelve tracht te behouden.’ Om uit de veelvuldige byzondere overweegingen van herstelling, in dit Geschrift voorkomende, den Leezer nog een staal onder 't oog te brengen, zullen wy ons bepaalen, tot het hier aangevoerde wegens de verbetering van het nadeelige in het Stadhouderschap. Eene overweeging van de zogenaamde Regeerings-Reglementen, van derzelver vereischte afschaffing, en van 't voorgevallene hieromtrent in deeze dagen, geeft den Schryveren aanleiding, om zig over dit stuk byzonder uit te laaten. ‘Men zou, zeggen ze, by deeze gelegenheid, mogen onderzoeken, hoe het met het belang der Vereenigde Staaten overeen kan gebragt worden, dat van zeven stemmen, die dezelven uitmaaken, drie, ja zelfs vier, Zeeland daar onder begrepen, waarby men in veele opzichten Groningen zou kunnen voegen, en gevolglyk de meesten gevon- | |
[pagina 212]
| |
den worden, die, door deeze soort van reglementen, geheel afnangen van de willekeur van een enkelen persoon? Men zou kunnen vraagen, of de drie anderen geen recht zouden hebben, om zich te beklaagen over een toestand van zaaken, die de vryheid der raadpleegingen van het geheel vereenigd lichaam als geboeid houd? De laatstvoorleeden oorlog heeft duidelyk genoeg aangetoond, aan hoe groot een gevaar de Staat blootgesteld is, zo men niet met allen mooglyken spoed dit misbruik, dat van zo groot een gevolg is, tracht te herstellen. De yverige Stadhoudersgezinden zullen niet nalaaten van zich hier over onrechtvaardigheid te beklaagen. Volgens hun voorgeeven is het niet geoorlofd eenige veranderingen in de voorrechten des Stadhouders te maaken. Maar zouden zy, zo het by deeze veranderingen tot een voorstel kwam, om deeze voorrechten nog verder uit te breiden, zich ook op deeze stelling beroepen? Hebben zy dezelve doen gelden, toen de Gecommitteerde Raaden van Holland, de Collegien ter Admiraliteit, de Oost- en Westindische Compagniën enz. aan Z.H. voorrechten hebben opgedragen, welke niet begrepen waren in de Instructiën, die hy van den Souverain bekomen had? Zo men dan uit byzondere inzichten de voorrechten van den Stadhouder heeft kunnen vermeerderen, waarom zou men dan uit gewichtige inzichten van Staat dezelven niet moogen verminderen? Nog zou men kunnen vraagen, of een Stadhouder veel by eene wel ontworpene verbetering zou verliezen? Laaten wy dit eens een weinig nader onderzoeken. Voor eerst erkennen de yverigste Stadhoudersgezinden zelven, dat de Stadhouder niet veel voordeel heeft by de verkiezingen. Zy gaan zelfs zo verre van te zeggen, dat hy by elke aanstelling twee misnoegden en één ondankbaaren maakt. Men vind veele Regeeringen, en zelfs eene geheele provincie, welke door haaren rykdom en groot gewigt alleen meer dan de helft der vereeniging uitmaakt, waarin de Stadhouder weinig van deeze voorrechten geniet. Alkmaar en Rotterdam zyn de eenige Steden niet, die in dit geval op eene volstrekte onafhanglykheid recht van aanspraak hebben. Laaten wy hier, in eene zekere betrekking, de stelling van den Schryver van het Politiek Vertoog plaats geeven. Hy onderstelt, dat de onafhanglykheid van Holland van den Stadhouder altoos eene oneenigheid veroorzaakt tusschen deeze provincie en de andere, die meer afhanglyk van hem zyn. Hier uit ontstaat | |
[pagina 213]
| |
eene altoosduurende bron van twisten, die hunnen oorsprong neemen, uit de al te groote magt van den Stadhouder, of uit de onafhanglykheid van eenige leden der algemeene verbindtenis. Wie moet nu in deezen gevaarlyken tweestryd onderleggen? Welk middel is meer geschikt, om het welzyn van den Staat, en de Republiceinsche grondregelen te behouden, de volstrekte en algemeene magt van den Stadhouder, of de algemeene vrymaaking van alle de provincien? Welk weldenkend en rechtgeaart burger zal hier een oogenblik in twyfel staan, tusschen het wezenlyk welzyn van eene geheele Natie, en de grootheid van een enkelen mensch? ‘Men zou kunnen vraagen, of de Prins van Oranje, in de verscheidene bedieningen, welke hem met het gemeene land verbinden, afhanglyk is van de Staaten Generaal, of van elke provincie in het byzonder? Wat hem betreft als Stadhouder, hier over kan geen verschil vallen, dewyl hy zyne instructiën van elke provincie afzonderlyk ontvangt, en dewyl de betrekking, in welke hy met ieder van dezelve in die hoedanigheid staat, geene der andere aangaat. Maar in betrekking als Kapitein Generaal en Admiraal is het geheel anders gelegen. De gevoelens zyn over dit onderwerp, zelfs in Stadhouderlooze tyden, verschillend geweest; maar, dewyl dit artikel verbonden is met een ander, te weeten, of de krygsmagt behoort af te hangen van de algemeene Vergadering, die het geheel Bondgenootschap verbeeld, of van elke provincie in het byzonder, zullen wy dit gewigtig en netelig geschil niet beslissen; zelfs zullen wy, om onze onpartydigheid des te sterker te doen blyken, nog verder gaan; wy zullen zeggen, dat, zo men in deeze zaak met orde wil te werk gaan, dat is de Afgezonden te rug brengen tot eene evengelyke algemeene afhanglykheid van hunne Committenten, en den Stadhouder binnen de paalen van redelyke en welvoeglyke instructiën het eigenaartiger en geschikter zou zyn, dat alles, het geen de zee- en landmagt betreft, onder het opzicht der Algemeene Staaten stond, en dat dus, ingevalle de Kapitein Generaal of Admiraal de rechtbank van de byzondere Provincien mogt van de hand wyzen, deezen zouden verpligt zyn, om daar in te handelen, door hunne gedeputeerden in de Staaten-Generaal: maar in den tegenwoordigen staat van zaaken zou het beter zyn, de zaak onbeslist te laaten, ten zy men gezaamentlyk mogt goedvinden | |
[pagina 214]
| |
zich te schikken naar de middelen van verbetering welke wy aan de hand geeven.’ ----- Onze Schryvers, verder handelende over de nuttigheid van 't Stadhouderschap, en beweerende dat zy, die het zelve zouden willen vernietigen, of geheel kragtloos maaken, zeer kwaalyk onderrigt zyn nopens hunne weezenlyke belangen, laaten zig verder over de praegorativen, die men hem zou kunnen overlaaten of verleenen, indeezervoege uit. ‘De Stadhouder, een verdeediger der byzondere ingezetenen tegen de onderdrukkingen der Regenten, en tevens eene heilzaame borstweering voor de Regenten, die door hunnen patriottischen yver somtyds blootgesteld zyn aan de oproerige aanvallen van een onkundig en misleid gemeen, zou, door deeze verbeteringen waarlyk onpartydig geworden, de rechters kunnen afschrikken, of in toom houden, die zich door zwakheid of door omkooping zouden kunnen laaten verleiden. Geene bedenkingen, gevolgen der verkiezingen, zouden hem meer aanspooren, om, even als in het geval van wylen den braaven Ridder van der Capellen tot de Pol, het recht te weigeren, waarom men hem vroeg, en dat men met rede vorderen kon. En dit zou hem voorzeker nog meer geacht maaken by het volk. Hy zou gehandhaafd worden in het bezit der talryke en gewigtige verkiezingen, welke men hem heeft opgedragen, in zyne drie aanzienlyke waardigheden van Opperhoofd der Rechtbanken, der Legers en der VlootenGa naar voetnoot(*). Men zou hem dan de benoeming der Vlag-Officieren, welke hem thans betwist wordt, kunnen laaten behouden. | |
[pagina 215]
| |
Zelfs zou hem de benoeming der ampten, betreklyk tot de wetgeevende magt, niet zo geheel ontnomen worden, dat het hem niet vry zoude staan zich onmiddelyk, en niet by wyze van voorstelling, daarin te mengen, zo menigmaal daarby eenige ongeregeldheid plaats had. Dus zou zyn invloed de omkoopingen, kuiperyen en cabalen kunnen voorkomen, zonder voor het volk gevaarlyk te zyn. Het zou dan bepaald zeker zyn, dat hy enkel zou af hangen van het Bondgenootschap, en niet van elken Staat in 't byzonder, te weeten in zyne waerdigheid als Kapitein-Generaal en Admiraal. De Unie van Utrecht heeft drie gevallen aangemerkt, waarby eene willekeurige beslissing zou kunnen vereischt worden, om de eensgezindheid in het lichaam van den Staat duurzaam te doen zyn. Het eerste is, wanneer 'er twist ontstaat tusschen de leden der regeering van eene zelfde provincie, en dit wierd, volgens Art. I., overgelaaten aan de beslissing van den gewoonen Rechter, of aan het opperst Gerechtshof van die Provincie. Het tweede is betrekkelyk tot de geschillen, die alle de leden van het Bondgenootschap aangaan, wanneer zy onder elkanderen verdeeld zyn; en de beslissing daarvan wierd overgelaten, volgens Art. IX, aan de Stadhouders van dien tyd. Het derde betreft de ontstaane twisten tusschen eenige leden van het Bondgenootschap, en deezen wierden overgelaaten aan de beslissing der Provinciën, door welke zy afgezonden waren. Zedert dien tyd is de beslissing in het eerste geval door vyf provinciën opgedragen aan den Stadhouder. Omtrent het tweede, dat ten tyde van de oprichting der Unie aan de Stadhouders alleen wierd overgelaten, is tegenwoordig niets met zekerheid bepaald. Met betrekking tot het derde, zyn de gevoelens, zo wel als het gedrag, dat men zedert daaromtrent heeft gehouden, veelal verschillende geweest. Het is blykbaar genoeg, dat, in den tegenwoordigen staat van zaaken, de Stadhouder in niet één van deeze drie gevallen de competente Rechter zyn kan. Hy word verdacht party te zullen trekken voor die provinciën, waarin hy de meeste voorrechten en de meeste afhangelingen heeft. Hy zou, by voorbeeld, in geval van geschil, de zaak der Gelderschen boven die der Hollanders voortrekken. Men heeft gelyke rede om te vermoeden, dat hy, in eene enkelde en zelfde provincie, tusschen twee oneenige Staatscollegiën, de meeste genegenheid zal betoonen voor dat geen, het welk meest van hem afhanglyk is; dee- | |
[pagina 216]
| |
ze bedenking heeft zo veel ingang gevonden, dat men, in het tegenwoordig geschil tusschen de Edelen en Steden van Overyssel, de zaak niet aan zyne beslissing heeft durven overlaaten, schoon dezelve wezentlyk daartoe behoorde, volgens den inhoud van het Regeerings-Reglement. Maar laaten de zogenaamde Regeerings-Reglementen vernietigd, laaten alle Stadhouderlyke begeevingen van ampten, de wetgeevende magt betreffende, overal en eveneens afgeschaft worden, als dan zal hy geene beweegreden meer hebben, om ééne provincie of één lid van den Staat boven de anderen te begunstigen; als dan zal men niet alleen zonder vrees, maar zelfs met eene gegronde hoop op een goeden uitslag, de beslissing der geschillen in de drie bovengenoemde gevallen aan den Stadhouder kunnen overlaaten. De verkryging van dit recht van beslissing, welke hem, meer dan eenig ander voorrecht, ten naauwste verbinden zou, met de allerkieschste en dierbaare belangen der Souvereiniteit, zou hem meer waerdig zyn, dan alles, dat hy verliezen zou door den afstand der bovengemelde aanstellingen.’ |
|