Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen. Tiende Deel Te Middelburg, by P. Gillissen, 1784, Behalven het Voorwerk, 636 bladz. in gr. octavo.De inhoud van dit tiende Deel gaat grootlyks over Genees- en Heelkundige onderwerpen. Twee Verhandelingen van de Heeren G Callenfels en J. Harger strekken, ter beantwoordinge der Prysvraage, nopens de waare oorzaaken en kentekenen der Najaarskoortsen in de Garnisoenplaatsen van Staats-Vlaandelen, als mede de beste behoeden geneesmiddelen, die daartegen, vooral by de Militairen, aangewend kunnen worden. Eene hieraan volgende Verhandeling, insgelyks door den Heer Harger opgesteld, vervat zyn antwoord op eene Prysvraag, betreffende het geen men in agt behoort te neemen omtrent den Scheepsdienst, of de Zeevaarenden, met opzigt tot de gezondheid en welstand, in de voornaamste omstandigheden, die eene byzondere opmerking vorderen. By deeze Verhandelingen komen nog drie Heelkundige Schriften, waarvan het eerste, geschreeven door den Heer S. de Wind, gaat over den Polypus of Slymprop, en fungus of uitwas, behelzende tevens een berigt en afbeelding van een zeer nuttig werktuig ter afbinding dienende. Het tweede verleent ons aanmerkingen van den Heer F. Voltelen over eene bedekte ont- | |
[pagina 64]
| |
steeking en verzweering in den onderbuik, verzeld van eene Ischuria eerst na den dood kennelyk. Én in het derde geeft ons de Heer A. van Solingen eene vroedkundige waarneeming, by gelegenheid van een voorval, waarin verscheiden byzonderheden zamen liepen. Terwyl de beoefenaars der Genees- en Heelkunde hier een nieuwen leerzamen voorraad vinden, omtmoet verder de naspoorer der Natuurlyke Historie in dit Deel nog een berigt van den Heer M. Houttuyn, wegens het onderscheid der zwarte en witte Peper, met eene nevensgaande afbeelding van 't gewas der Staartpeper. Agtervolgens dit berigt is het gewas van de zwarte Peper het zelfde als dat der witte: en men maakt de zwarte gewoonlyk wit, door dezelve in kalkwater te leggen; ook laat men de Peper wel aan 't gewas ryp worden, wanneer de bast 'er af valt, en dit is dan natuurlyke witte Peper. De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Radermacher, dit den Heer Houttuyn meldende, heeft hem te gelyk Monsters gezonden van zwarte Peper van Malabar, wit gemaakte Peper van Java, en natuurlyke witte of geelagtige Peper van Ceylon; welke laatste gezegd wordt niet te groeien dan aan de vaste kust van Indiën, en wel op Malabar of ook op Ceylon. Dit berigt gaat vergezeld van eene beknopte beschryving van 't Plantgewas zelve; en by die gelegenheid gewaagt de Heer Houttuyn ook van 't gewas van de lange Peper, mitsgaders van de Cubeben of Staartpeper-plant, welke laatste tot nog min bekend gebleeven was. Dit noopt hem eene nadere beschryving van dezelve te geevenGa naar voetnoot(*), met eene daarbygevoegde afbeelding van eene door hem bezeten gedroogde plant, welke op Java, by Samarang, door den zeer geleerden Heer Thunberg, thans Hoogleeraar in de Kruidkunde te Upsal, verzameld is. En hier nevens plaatst hy eene afbeelding van een takje van de zwarte Peper, mitsgaders van de lange Peper, uit welker vergelyking men het onderscheid der bladen kan opmaaken. Laatstlyk behelst dit Deel nog eene Verhandeling van den Eerwaarden G. Kuipers, die de opmerkzaamheid der Bybelverklaarderen en der Dichteren tot zig trekt, hebbende tot een onderwerp Izaak op Moria. ----- Naar het vry | |
[pagina 65]
| |
eenpaarig gevoelen, dat men in de Uitleggingen en Dichterlyke beschryvingen van dit voorval ziet heerschen, was Izaak diestyds reeds een opgewassen Jongeling; hy onderwierp zich, met de verhevenste kloekmoedigheid en de beredeneerdste bedaardheid, aan God en zynen Vader; en wagtte den slag, die hem van het leeven zou berooven, met Mannenmoed af. ----- Dan het komt den Eerw. Kuipers voor, dat dit denkbeeld niet gegrond is, op het verhaal van Mozes, en dat men rede heeft, om daaromtrent geheel anders te denken. Zyn Eerwaarde brengt zyne reden deswegens te berde, en stelt ze in zodanig een licht, dat zyne gedagten, voor een onpartydig oordeel, niet verwerpelyk zyn, maar veeleer aanneemelyk toeschynen. Vraagt men hierop, hoe moet men zich Izaak dan voorstellen? Zie hier 's Mans antwoord. ‘Meent men, dat abraham, aan zynen Zoon, gods bevel, voor de opoffering, bekend maakte, dan is het natuurlykst, dat men zich izaak voorstelle, als eenen, die zo handelt, gelyk elk kindGa naar voetnoot(*), in zyne plaats, gehandeld zou hebben; wy moeten hem ons verbeelden, als: ----- gantsch afkeerig van den dood ----- als weersportelig teegen zynen Vader - als alles doende, wat een mensch ----- een jong mensch ----- een kind - een eenig kind, doen kan, om zyn leeven, - zyn jeugdig leeven, te redden, uit de hand van eenen Vader ----- van eenen tederlievenden Vader, die hem daarvan tragt te berooven. ----- Dan eens, zal hy, door vrees gedreeven, al agter uit loopende, den vaderlyken arm hebben zoeken te ontwyken. ----- Dan eens zal hy, voortgestuwd door eerbied en liefde ----- aangevuurd door eene op abrahams rollende mannentraanen gegronde, hoop, - zynen Vader te gemoet gevloogen zyn, ----- zyne handen gevat ----- die gekuscht - met heete kindertraanen besproeid hebben, hy zal zich op de knyen geworpen, al snikkende om lyfsgenade gesmeekt, of om uitstel verzogt hebben, | |
[pagina 66]
| |
om nog eerst zyne lieve Moeder - welke hy nu mee dan ooit mischte ----- te omhelzen, en, in haar armen, beveiliging, voor het offermes te zoeken, tot dat abraham, voor wien, elk woord, elke kusch, elke traan, van zyn Zoon, een dolk was, die hem het hart doorstak, onder het hoog vloeijen van een gety van gemengde aandoeningen, hem vatte, hem bondt, en ----- had, god het niet verhoed - doorstak. Of moogelyk, komt het, met abrahams bedaard en voorzigtig charakter, met het kort antwoord, op de vraag: waar is 't lam? en met het verder stilzwygen, der Heilige Schrift, best overeen, als men stelt, dat die geroerde Vader, gelyk ossian, toen men zynen Zoon oscar hadt vermoordGa naar voetnoot(†), ----- geen woord kon voortbrengen, dat hy, verstomd door voorzigtigheid en aandoeningen, zynen izaak ----- die nu brandde van nieuwsgierigheid, om te weeten, van waar het offer koomen zou, spoedig opnam, op het outaar bondt, den jongen geen tyd gaf, om zyn vaderhart door veel jammerklagten te grieven. - Vader! Vader! Dit was het moogelijk al, dat izaak voortbragt, en dat: Vader! Vader! was nog te veel, voor abraham. Deeze wys van voorstellen, strydt niet, met het verhaal, der Heilige Schrift; is overeenkomstig, met de natuur; doet izaak beneden abraham blyven; beneemt niets aan de grootheid, der daad, van deezen; geeft de reden op, waarom nimmer, in het goddelyk woord, gewaagd wordt, van izaaks geloof, of moed, op Moria betoond; en eindelyk, vergis ik my niet, dan verschaft zy, aan den Dichter, geene mindere geleegenheid, dan de gewoone, om te schilderen en te treffen.’ |
|