Stadsregt van Utrecht, en 't geen daar toe behoort, 't geen de Heeren Oosterdyk en Wantenaar in deezen Geschied- en Regtskundig ontvouwen; uit welken hoofde het zelve van een algemeenen dienst kan zyn. ----- Na eene opgave van de Historia facti, of van het voorgevallene, tusschen de Vroedschap der Stad Utrecht en zekeren Persoon met naame Gysbert Egeling, 't welk in den jaare 1764 aanleiding gegeeven heeft tot het opstellen deezer Deductie, behandelt het zelve de drie volgende Poincten.
‘Eerstelyk. Een Vertoog van de Eminente Regten, bijzonder met relatie tot het judicieele der Stad, in de tijden der Bisschoppen. -
Ten twede, in hoe verre jegenswoordig de voorsz. regten, bijzonder met relatie tot de jurisdictie van de Stad, verstaan kunnen worden ongekwetst gebleven te zijn, niettegenstaande de veranderinge, die de Stad en Provincie, zoo door de translatie van de temporaliteit, als door de erectie van de Republiek, mogt verstaan worden ondergaan te hebben, en eindelyk;
Ten derde, een kort betoog uit het voorgehandelde van de bevoegdheid der poenale Procedures, bij den Raad der Stad jegens voorn. G. Egeling gehouden, zullende dit Vertoog voorts gesloten worden met eenige reflexien ter solutie van de consideratien bij de H. Edelen [in dit geval] gemoveerd.’