Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittreksel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX; met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.(Vervolg van bl. 557.)
Het Eiland in de nabuurschap van Wateeoo ontdekt, op 't welk zy 's anderen daags 's morgens aankwamen, was onbewoond, de Inboorelingen van Wateeoo noemden het Wenooaette of Otakootaia. Hier kreegen zy een overvloed van Cocus-nooten voor zichzelven, en voor hun Vee eenig Gras, en eene menigte van bladeren en takken van jonge Cocus-nooteboomen, als mede van den Wharra-boom, gelyk men dien op Otaheite noemt, de Pandanus der Oost-Indien: deeze laatstgemelde van eene sponsagtige, zagte, en sappige natuur zynde, werden, klein gekorven, door het Vee vry greetig geëeten: zo dat het letterlyk gezegd mogt worden, zich met boomtakken te voeden. Op den zesden April, bereikte Capitein cook Hervey's Eiland, door hem ontdekt, in 't Jaar MDCCLXXIII, en het geen hy thans, tot zyne groote verbaasdheid, bevolkt vondt. In zyn ommegang met de Bewoonders, ontdekte hy, dat geen hunner, de wyze van zich op te cieren, zo algemeen heerschende by de Inboorelingen van de Eilanden, in deezen Oceaan, het prikken en snyden, of de tatooing | |
[pagina 588]
| |
hunner Lichaamsleden, hadt aangenomen; schoon hy, in andere opzigten, de ontwyselbaarste blyken ontdekte, dat zy van denzelfden Stamme herkomstig waren. Te leurgesteld zynde in de hoope, om op dit Eiland te landen, en de ongunstige winden, enz. zyn reis dermaate vertraagd hebbende, dat hy dit Jaar niet kon denken, op de hooge Breedten in het Noorder-Halfrond veel te zullen uitvoeren, oordeelde Capitein cook het noodig, na de Friendly-Eilanden koers te zetten. Doch hy besloot voor af, Palmerstons-Eiland aan te doen, door hem in den Jaare MDCCLXXIV, ontdekt, en waar hy op den veertienden van April aanlandde. Dit Eiland bestaat uit eene verzameling van omtrent tien kleine onbewoonde Eilanden, in een kring gelegen, en aan elkander gehegt, door een rif van Koraalrotzen. Terwyl de Capitein de Boots hadt uitgezonden, om ververschingen voor het Scheepsvolk te haalen, onderzogt hy zelve het zeldzaame, in het uitwendig voorkomen van dit Eiland, 't geen schaars één myl in den omtrek haalde, en niet meer dan drie voeten boven de oppervlakte der Zee verheven was. Het bleek geheel te bestaan uit Koraalzand, met een klein mengzel van zwarte aarde, uit de verrotte Planten herkomstig. Ondanks deeze schraalheid van den grond, is het bedekt met eene verscheidenheid van boomen en kreupelhout. Op eene plaats van het rif, welke het water tussche de Eilanden insluit, was eene groote bedding van Koraal, bykans met het waterpas gelyk, welke misschien een der betooverendste gezigten opleverde, door de Natuur ergens voortgebragt. Het grondstuk was aan 't strand vast, doch 'er zo diep in, dat het niet kon gezien worden, zo dat de Koraalbedding in 't water scheen te hangen; dit verdiepte zo schielyk, dat het, op den afstand van eenige voeten, vyf of zes vademen hadt. De Zee was, op dien tyd, geheel vlak, en de Zon, helder schynende, vertoonde de onderscheide soorten van Koraal, in de schoonste orde; eenige deelen schooten takswyze zich zeer weelderig in de diepte, andere lagen in groote klooten byeen, en in veelvuldige andere gedaanten; dit alles werd zeer grootlyks opgeluisterd, door de schittering van de rykste kleuren, glinsterende van een aantal groote Schulpvisschen, overal verspreid. Doch het vertoon van deeze moest nog wyken voor dat van de menigte van Visschen, die schynbaar met de grootste gerustheid heen en weder zwommen. De kleuren van de | |
[pagina 589]
| |
onderscheide soorten waren de schoonste, welke men zich kan verbeelden: het geel, rood, blaauw, zwart, enz. overtrof verre alles wat de kunst kan voortbrengen. De verscheidenheid hunner gedaanten bragt ook niet weinig toe om de rykheid van deeze onderzeesche grot te vermeerderen, welke men niet kon beschouwen, zonder eene verrukkende vervoering, nogthans, vermengd met den spyt, dat een werk, zo allesovertreffend fraay, verborgen was op eene plaats, waar de Menschen zeer zeldzaam de gelegenheid hadden, om aan een zo betoverend tooneel den verdienden lof te geeven. - Ten aanziene van de dierlyke Schepzelen, waren de zonderlingste, die Capitein cook waarnam, eenige groote Aalen, schoon geplekt, die, nagezet, zich uit het water opbeurden, en met open Bek hunne vervolgers poogden te byten. 'Er was ook een bruingeplekte Klipvisch, omtrent van grootte als een Schelvisch, zo tam, dat hy, in stede van weg te zwemmen, leggen bleef, en den toekyker aankeek. Hadden zy spys noodig gehad, zy zouden hier een goeden voorraad hebben kunnen opdoen; want duizenden van Schulpvisschen zaten op het rif, eenigen woogen twee of drie ponden. In den nagt tusschen den vier- en vyf- en twintigsten, zeilde Capitein cook Savage-Eiland voorby, 't geen hy desgelyks, in den Jaare MDCCLXXIV, ontdekt hadt. Op den acht- en twintigsten, kreeg hy eenige der Friendly-Eilanden in 't gezigt. 't Was, egter, niet voor den eersten van May, dat hy ten anker kon komen by het Eiland Annamooka, waar hy op dezelfde plaats ging leggen, als vier Jaaren geleden: en waarschynlyk bykans op dezelfde plaats, waar tasman, de eerste Ontdekker van dit en eenige nabygelegene Eilanden, in den Jaare MDCXLIII, ankerde. De Friendly-Eilanden vormen een zeer wyduitgestrekte Archipel. De Inboorelingen berekenen derzelver getal op honderdvyftig, zich van stukjes bladeren bedienende, om het aan te duiden. Alleen één- en zestig hebben hunne naamen en eigenlyke plaatzen, op de Kaart, door Capitein cook, van Friendly-Eilanden, vervaardigd: want hy moest het aan volgende Zeevaarenden overlaaten, om, in de Landbeschryving van dit gedeelte der Zuider Stillen Oceaan, de juiste ligging en grootte te bepaalen, van bykans honderd andere, welke hy geene gelegenheid had om te onderzoeken. | |
[pagina 590]
| |
Op deeze Eilanden onthieldt hy zich tusschen de twee en drie maanden, geduurende welken tyd, hy met de Inboorelingen in de hartlykste vriendschap verkeerde. Eenige geschillen vielen 'er by wylen voor, ontstaande uit hunne sterke geneigdheid tot dievery; doch deeze hadden nooit eenige heillooze gevolgen: integendeel weinigen der Schepelingen, of zy verlieten, met leedweezen, deeze hunne Vrienden: en wy zullen ons deswegen niet verwonderen, als wy zien, welk een beminnelyk Character Capitein cook aan dit Volk toeschryft. Hun voorkomen drukt zeer sterk uit de groote maate van zagt- en goedaartigheid, welke zy bezitten: zy zyn geheel vry van die wilde scherpheid, welken de Volken in eenen barbaarschen stand kenmerkt. Indedaad, iemand zou zich veelligt verbeelden, dat zy opgevoed waren order de nauwste bepaalingen, om een uitzigt, zo bedaard, zulk een bedwang der driften, en eenpaarigheid in gedrag te verkrygen: doch zy zyn teffens openhartig, vriendlyk, goedaartig, schoon zy zomwylen, in de tegenwoordigheid hunner Hoofden, eene zekere maat van ernsthaftigheid aanneemen, en zulk eene staatlykheid, dat zy styf worden en agterhoudend schynen. Hunne vreedzaame Geaartheid hebben zy genoeg betoond, in het vriendlyk ontvangen van alle Vreemdelingen, die hun bezogten. In stede van hun openlyk aan te vallen, of heimlyk te belaagen, gelyk het geval geweest is met de meeste Inwoonderen van de Eilanden deezer Zee, hebben zy zich nimmer, in den minsten graad, vyandlyk betoond; doch, integendeel, gelyk de beschaafdste Volken, gemeenzaamheid gezogt, met die hun bezogten, door Ruiling, 't eenig middel, 't geen alle Volken met eene soort van Vriendschapsband zamenbindt. Misschien dryft geen Volk op den Aardbodem den Handel met meer eerlykheids, en met minder wantrouwen. Wy konden hun altoos veilig toelaaten, onze goederen te onderzoeken, en van hand tot hand aan elkander over te reiken; en zy stelden hetzelfde vertrouwen in ons. Indien een der partyen rouw hadt van de ruiling, werden de goederen, met onderlinge toestemming, en op de verpligtendste wyze, weder gegeeven. Over het geheel schynen zy veele der uitsteekendste hoedanigheden te bezitten, die 't menschlyk hart vercieren, als vlytbetooning, opregtheid, volstandigheid, gespraakzaamheid, en mogelyk andere deugden, wel- | |
[pagina 591]
| |
ke wy, door ons kort verblyf onder hun, niet hebben kunnen waarneemen. Het eenige gebrek, 't welk een vlek op hun Character werpt, ons bekend, is de neiging tot Dievery: waar toe wy de Inwoonders, van allerlei ouderdom en beiderlei Sexe, in eene verbaazende maate, geneigd vonden. Men hebbe, nogthans, aan te merken, dat dit laakenswaardig gedeelte van hun gedrag, enkel ten opzigte van ons Vreemdelingen, scheen plaats te hebben: want, in hunnen doorgaanden ommegang met elkander, heb ik reden om te denken, dat de diefstallen gemeener zyn, (misschien zeldzaamer) dan in andere Landen: waar men de oneerlyke praktyken van eenige slegten voor geen genoegzaamen grond houdt, om het geheele Volk voor diefagtig uit te kryten. - Veel toegeevenheids moet men ook hebben, voor de zwakheden van deeze arme Inwoonders van den Stillen Oceaan, die getroffen werden door den glans van voorwerpen, voor hun zo nieuw als behaagelyk. Het steelen, onder de beschaafde en verlichte Volken der wereld, mag aangemerkt worden als een kenmerk van een Character, diep doordrongen van zedelyk bederf, vol van gierigheid, door de bekende regelen van regten niet te bedwingen, en schuldig aan verkwisting, die verregaande behoefte voortbrengt, en de middelen, om dezelve te verzorgen, verwaarloost. Maar, op de Friendly-Eilanden en andere Eilanden, door ons bezogt, kunnen de Dieveryen, zo veelvuldig door de Inboorelingen gepleegd, aan min bestraffenswaardige beweegredenen worden toegeschreeven. Zy scheenen voort te komen uit eene verregaande begeerte om iets te bezitten, waar aan zy niet gewoon waren, en behoorende aan eene soort van Volk, zo zeer van hun verschillende. En, misschien, indien het mogelyk ware, dat eene soort van weezens, onzes oordeels schynbaar zo verre boven ons verheven, als wy in de oogen dier Eilanderen, onder ons kwam, zou het zeer te bezien staan, of onze natuurlyke geneigdheid, om de regelen des Regts ongeschonden te laaten, veelen van het vervallen tot die verkeerdheid zou kunnen terug houden. Naardemaal Capitein cook, op zyne tweede Reize, een vry uitvoerig verslag gaf van de Inwoonders der Friendly-Eilanden, en hunne Zeden: zullen wy alleen hier overneemen, 't geen hy wegens hun en eenige ontmoetingen, staande de tegenwoordige Reize, optekent. De Inboorelingen der Friendly-Eilanden zyn zelden | |
[pagina 592]
| |
langer dan middelbaare Menschen onder ons; (eenige weinigen haalen meer dan zes voeten,) doch zy zyn sterk, welgemaakt, inzonderheid wat hunne Leden betreft. Doorgaans zyn ze breed van schouders, en hoewel de sterkgespierdheid der Mannen, waarschynlyk een gevolg van hunne werkzaamheid, eer een vertoon van sterkte, dan schoonheid, oplevert, ziet men 'er veelen, die weezenlyk schoon zyn. Hunne gelaadstrekken zyn zeer verschillende, zo dat het bezwaarlyk mogelyk is, iets ter alge meene aanduiding op te geeven, of het moest zyn eene volle dikheid aan 't uiterste van de neus, welke men zeer algemeen aantreft; doch, aan den anderen kant, zagen wy, onder hun, honderden van weezenlyke Eur peaansche aangezigten, en veele egte Romeinsche neuzen. Hunne Oogen en Tanden zyn goed; maar de laatste niet zo uitsteekend wit, noch zo net geregeld, als men dikwyls by Indiaansche Volken aantreft; hoewel weinigen onder hun, om dit te vergoeden, eene ongemeene dikheid van lippen hebben, een gebrek onder hun zo algemeen, als de andere volmaaktheid. De Vrouwen zyn van de Mannen niet zo zeer onderscheiden door haare Gelaatstrekken, dan wel door haare gedaante in 't algemeen, voor 't meerendeel ontbloot van die sterkgespierdheid, welke men in de laatstgemelden ziet. Hoewel de gelaatstrekken van eenige zo keurig zyn, dat ze niet alleen genoegzaam de Sexe aanduiden, maar haar regt geeven, om voor Schoonheden gehouden te worden, is dit op verre na zo algemeen niet als in veele andere Landen. Dan teffens is dit doorgaans het gedeelte, waar op 't meest te zeggen valt: want de lyven en leden van de meeste Vrouwen zyn zeer wel gevormd, en eenige leveren volmaakte modellen van Welgemaaktheid op. 't Geen in de Vrouwen 't meest doorsteekt, is de ongemeene dunheid en spigtigheid der Vingeren, die tegen de fraayste, in Europa, zeer wel op mogen. Over 't algemeen is de kleur donkerder dan Koperkleur; doch verscheide, onder de Mannen en Vrouwen, zyn Olyfverwig; en eenige der laatstgemelden, nog veel helderder: waarschynlyk het uitwerkzel, van minder aan de Zon blootgesteld te zyn, even als eene overhelling tot het zwaarlyvige, by eenigen onder de aanzienlykste, een gevolg schynt van een werkloozer leevenswyze. Onder deezen wordt ook de zagte en heldere huid meest gevonden. By 't gros des Volks, is het vel door een van een onbevallige kleur, met | |
[pagina 593]
| |
eene soort van ruwheid, bovenal op de ontbloote gedeelten, misschien veroorzaakt door zekere huidziekte. Te Hapaee zagen wy een Man en een Jongen, en te Annamooke een Kind, geheel blank. Men heeft onder alle zwarte Volken de zodanigen gevonden: doch ik denk, dat deeze witte kleur veel eer eene ongesteldheid is, dan een natuurlyk verschynzel. De bevallige houding, de vaste tred, met welken dit Volk gaat, zyn als 't ware, een in 't oogloopende proef van hunne Persoons begaafdheden. Zy merken zulks aan als iets zo natuurlyk, of zo noodzaaklyk te gewennen, dat niets hun zo zeer aanzette, om ons uit te lachen, dan wanneer zy ons zagen struikelen over de wortels van boomen of andere oneffenheden op den grond. Capitein cook ging de eerste aan land te Annamooke. Het Opperhoofd van dit Eiland, toubou, bragt hem en omai in zyn huis, gelegen op een aangenaamen plek gronds, in 't midden zyner Plantadie. Een schoon grasperk omringde 't zelve, en was, gelyk hy hun te verstaan gaf, geschikt om de voeten af te veegen, eer zy in huis gingen. Capitein cook hadt voorheen zulk eene inagtneeming der zindelykheid niet opgemerkt, op eenige der plaatzen in deezen Oceaan bezogt; doch bevondt dezelve naderhand vry algemeen op de Friendly-Eilanden. De vloer van dit huis was met matten overdekt, en geen vloertapyt in eenige kamer in Engeland kon netter leggen. - Doch Capitein cook vondt een grooten Vriend in tapia, een der Opperhoofden, die voorheen de Schepen bezogt hadt, als zy met Canoes van land kwamen. Hy scheen de eenige werkzaame Persoon onder hun, en, om zo wel 's nagts als over dag digt by 't Volk te weezen, 't geen aan land gegaan was, hadt hy een Huis, een vierde van een myl, op menschen schouders laaten draagen, en nederzetten, omtrent de plaats, waar het gelande Volk zich onthieldt. Behalven het maaken van hooi voor het Vee, en het vullen der watervaten, was eene party onledig met het kappen van hout. Dewyl men het hier gemaklyk aan boord kon krygen, maakte men daar van byzonder werk. Doch de boomen, die het Scheepsvolk veronderstelde, ManchineelGa naar voetnoot(*) te zyn, waren eene soort van Peperboomen, door | |
[pagina 594]
| |
de Inboorelingen Faitanoo geheeten, en gaven een sap uit van eene melkagtige kleur, van zulk een bytenden aart, dat het blaaren op de huid trok, en de oogen der werklieden grootlyks hinderde. Men moest dit hout elders van daan haalen. Kort daar op kreegen zy een bezoek van een groot Opperhoofd, van het voornaamste Eiland To gataboo. Zyn naam was feenou. Hy werd door tapia ingeleid, als de Koning van alle de Friendly-Eilanden, een Character, 't geen hy, egter, in 't vervolg, schoon indedaad een Man van groot aanzien, goedvondt af te leggen. Intusschen beweezen feenou en Capitein cook elkander veele beleefdheden. Reeds hebben wy de algemeene geneigdheid tot Dievevery, by de Inwoonders deezer Eilanden, in aanmerking genomen. Eenigen der Volkshoofden oordeelden het voor zich niet te laag, daar aan zich schuldig te maaken. Een hunner, ontdekte men, dat onder zyn kleed uit het schip wilde medeneemen, den bout uit het wiel, gebruikt om Scheepstouw te slaan. Capitein cook verwees hem tot de straf van twaalf slagen, en hieldt hem gevangen, tot hy een Varken voor zyn vryheid betaalde. Zints dien tyd, hadt hy geen overlast van dieven van rang. Hunne dienaars of slaaven voeren, egter, voort in dit schandlyk werk; en hun te slaan, scheen zo weinig uitwerking te doen, als of men de mast sloeg. Wanneer eenige op de daad betrapt waren, wilden hunne Heeren, wel verre van zich voor hun in de bresse te stellen, den Capitein raaden hun met den dood te straffen. Dewyl dit eene straf was, die cook niet verkoos hun aan te doen, ontkwamen zy het doorgaans, zonder eenige straffe in 't geheel: zy schee- | |
[pagina 595]
| |
non even ongevoelig voor schande als voor lichaamsstraffe. Capitein clerke vondt, eindelyk, eene wyze van straffe uit, welke eenige uitwerking scheen te hebben. Hy leverde de Dieven over aan den Barbier, die hunne hoofden geheel kaal schoor; hier door waren zy een spot hunner Landsgenooten, en het Scheepsvolk, hun onderkennende, was in staat om de verdere rooveryen dier getekende te voorkomen, door ze op een afstand te houden. Op den veertienden van May verliet Capitein cook Annamooka, en zeilde door eene menigte van kleine Eilanden heen, die niet meer dan twee of drie mylen in de lengte haalden; de meeste waren geheel met boomen overdekt; elk leverde een gezigt op als dat van een schoonen tuin in zee geplant. Om de fraaiheid van dit vertoon te vermeerderen, bragt het schoone weêr veel toe; over 't geheel leverde het aan de verbeelding het denkbeeld op van een toverland, 't welk een daadlyk bestaan hadt. Naa Toofoa, een vuurbraakend Eiland, ontdekt te hebben, welks rook zy verscheide keeren zagen, kwamen zy, op den zeventienden, by de Eilanden onder den algemeenen naam van Hapaee bekend. De Bewoonders der Friendly Eilanden koesteren bygeloovige begrippen omtrent den Vuurberg op Toofoa, zy zeggen dat het een otooa of Godheid is. Capitein cook's ontvangenis op Hapaee was zo staatlyk als men zich kan verbeelden. De Hoofden, niet te vrede met verscheide blyken van geschenkvaardigheid, onthaalden hunne bezoekers op verscheide Spelen; onder deeze waren tweegevegten met stokken, worstelingen en vuistgevegten, in welke laatste de Vrouwen zelfs uitstaken. Feenou, zyn verlangen betuigd hebbende van de Zeesoldaaten hunne wapenoefening te zien verrigten, liet Capitein cook ze allen aan land gaan; en wanneer zy verscheide wapenhandelingen verrigt, en eenige keeren afgevuurd hadden, 't geen de talryke menigte van toekykers wel scheen te bevallen, onthaalde feenou, op zyne beurt, hun op een bedryf, 't geen volvoerd werd met eene behendigheid en stiptheid, die van den even vertoonden wapenhandel der onzen verre overtreffende. 't Was eene soort van Dans, zo zeer verschillende van alles wat Capitein cook ooit gezien hadt, dat geene beschryving, gelyk hy zelve verklaart, ons daar van een evenmaatig denkbeeld kan opleveren. Mannen volvoerden denzelven, honderd vyftig persoonen hadden 'er deel in. Ieder hadt | |
[pagina 596]
| |
in zyne hand een Instrument, keurig gemaakt, van gedaante als een roeiriem, twee en een half voet lang, met een klein handvatzel en een dun blad, zo dat het zeer ligt was. Met deeze Instrumenten maakten zy veele en verscheidenerlei wendingen, en elk deezer ging vergezeld van eene verschillende lichaamshouding, op eene onderscheide beweeging. Eerst schikten zich de Danssers in drie rijen; en door veel keeren en wederkeeren veranderde elk zyn stand in dier voege, dat, die de agtersten geweest waren, de voorsten wierden. Niet lang bleeven zy in denzelfden stand; doch zy maakten deeze veranderingen, door zeer vaardige overgangen. Nu eens schikten zy zich op ééne lyn; dan vormden zy een half rond, en eindelyk in twee vierkante drommen. Naa het volvoeren van deeze laatste schikking, tradt één uit den hoop voorwaards, en danste voor den Capitein, waar mede het dansen een einde nam. De Muzyk-Instrumenten bestonden uit twee trommels, of liever twee uitgehoolde houten blokken, op welke men verscheide toonen sloeg. De Danssers scheenen, nogthans, niet veel aan dien trommelslag te hebben; doch meer geleid te worden door een Choor van stemmelyken Zang, door alle de Danssers te gelyk aangeheeven. Die zang was niet ontbloot van eene aangenaame welluidenheid; en alle hunne daar aan beantwoordende beweegingen werden uitgevoerd met zulk een kunstvaardigheid, dat het groot aantal Danssers scheen te werken als of zy één groot werktuig uitmaakten. Elk onzer oordeelde, zegt Capitein cook, dat zulk een Dans eene algemeene toejuiching op een Europisch tooneel zou weggedraagen hebben: dezelve overtrof zo verre eenig ding, 't geen wy konden doen om hun te vermaaken, dat zy zich veel op hunne meerderheid boven ons in dit geval lieten voorstaan. Wat onze Muzyk-Instrumenten aanbelangt, geen dan de Trommel scheen by hun eenige agting te verdienen, en die zelfs hielden zy zo goed niet als de Trommel by hun in gebruik. Onze Walthoorns scheenen zy inzonderheid te veragten. Capitein cook, vol verlangen om hun een gunstiger denkbeeld in te boezemen van de vermaaken der Engelschen, en hunne zielen te vervullen met een dieptreffend gevoel onzer grooter vorderingen, stak, in den avond, eenige Vuurwerken af, welke meest alle zo wel slaagden, dat zy het oogmerk des Scheepsvoogds bereikten. De | |
[pagina 597]
| |
Waterkaarssen en Vuurpylen behaagden hun boven alles, en de schaal sloeg ten onzen voordeele over. Egter scheen zulks alleen te strekken tot een prikkel, om nieuwe vertooningen van hunne kunstvaardigheid te geeven: en wy hielden met onze Vuurwerken niet op, of eene reeks van Danssen, door feenou, tot ons vermaak bestemd, nam een aanvang. Als een voorspel zette zich een hoop Muzikanten, achttien man sterk, voor ons neder in 't midden van een kring, bestaande uit de talryke menigte aanschouwers; en de ruimte diende ter vertoonplaatze. Vier of vyf deezer Muzikanten hadden stukken van zwaar Bamboo-riet, van drie tot vyf of zes voeten lang, elk door één Man gehouden, bykans recht over einde, het boveneinde was open, doch het onderste, by een der geledingen, geslooten. Met dit geslooten einde streeken de welafgerigte Kunstenaars steeds op den grond, schoon zagtlyk, en verwekten hier door toonen van onderscheiden aart, naar de verschillende lengten deezer Instrumenten; doch alle hol en laag: om tegentoonen te verwekken sloeg iemand met twee stokjes een Bamboo-riet dat gespleeten op den grond lag, en een scherp geluid gaf. De overigen, zo wel als die de Bamboo-rieten hadden, zongen een langzaam en zagt lied, 't geen zo zeer de harder toonen der bovengemelde Instrumenten verzagtte, dat geen toehoorder, hoe zeer ook gewoon om de volmaaktste en verscheidenste mengeling van aangenaame toonen te hooren, kon nalaaten te erkennen, het groot vermogen en de behaaglyke uitwerking deezer eenvoudige toonstemming. Dit Concert, omtrent een vierde van een uur geduurd hebbende, traden twintig Vrouwen in den kring. De meesten hadden op haare hoofden bloemkranssen van verschillende bloemen gestrengeld; veelen waren opgecierd met boombladen, aan de kanten zeer aartig uitgesneeden. Zy maakten een kring rondsom de Speellieden, het gelaad hunwaards gekeerd, en begonnen een lied op een zagten toon te zingen, 't geen op dienzelfden toon door de Zangers werd beantwoord. Dit herhaalden zy eenige keeren. Al dien tyd vergezelden de Vrouwen haaren Zang met verscheide bevallige beweegingen haarer handen, naa haare aangezigten toe, en in andere rigtingen; doende, ten zelfden tyde, nu een stap voor- dan een stap agterwaards met den eenen voet, terwyl de andere op dezelfde plaats bleef. Zy keerden, daar op, hunne aangezigten | |
[pagina 598]
| |
na de vergaderde menigte, eenigen tyd, en keerden langzaam, te gader, na dat gedeelte van den kring, 't welk tegen over de hut was, waar in de voornaamste toekykers zaten. Hier op kwam één haarer van ieder zyde, elkander ontmoetende en voorby gaande in het front, en gingen voort tot zy by de overige kwamen. Voorts verscheenen 'er twee van ieder zyde, die elkander op dezelfde wyze als de eerste voorby gingen en wederkeerden; doch de twee andere bleeven; by die vervoegden zich beurtlings van ieder zyde een, tot het geheele getal weder een kring rondsom de Muzikanten gevormd hadt. Thans nam hun dansen op een rasser maat een aanvang, zy keerden zich half om, klapten in de handen, en knipten met de vingeren; eenige woorden van het Choor der Zangeren herhaalende. Toen, op het einde, de rasheid der Muzyk toenam, veranderden zy haare houdingen en gesten met eene wondere vaardigheid, en eenige hunner beweegingen zou men by ons onzedig noemen, schoon 'er misschien niet mede gemeend was eenige onzedige denkbeelden te verwekken; maar alleen de verbaazende verscheidenheid haarer beweegingen te vertoonen. Op dit groote Vrouwen-ballet volgde eene menigte van andere Danssen, meest door Mannen uitgevoerd. In eenige van deeze deeden de Danssers hunne beweegingen tot eene verbaazende maate van vaardigheid opklimmen; zy schudden hunne hoofden van den eenen schouder na den anderen met zulk een geweld, dat een toekyker, ongewoon aan dat gezigt, ligt zou denken, dat zy gevaar liepen om het nekbeen te ontwrichten. - Hunne juistheid in alles was verwonderlyk, en in geen geval opmerkelyker, dan in de schielyke overgangen, welke zy zo behendig maakten van de hevigste beweegingen en de sterkste toonen, de zagtste airtjes en bevalligste lichaamsbuigingen. De plaats, waar zy deeze Danssen hielden, was een open plein, onder het geboomte, digt by de zee, op kleene asstanden, aan den binnenkant des krings, met lichten bezetGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 599]
| |
Terwyl Capitein cook op Hapaee was, zag hy eene Vrouw het hoofd eens Kinds scheeren, met een Haaytand in een stuk houts gestooken: zy maakte eerst het hair nat, en zette dus het Scheer-Instrument op de doorweekte plaatze. Die bewerking scheen het Kind geen zeer te doen, schoon het hair zo geheel weggenomen, als of het met een onzer Scheermessen gedaan was. Hy nam de proef aan zichzelven, en bevondt dat dit Instrument, des noods, zeer wel zou kunnen gebruikt worden. De Mannen hebben een andere wyze om hun baard te scheeren. Zy neemen twee schulpen; een deezer zetten zy onder een kleen gedeelte van den baard, en met de anderen, daar boven geplaatst, schraapen zy dat gedeelte af. Op die wyze kunnen zy zich vry glad scheeren. Het gaat langzaam toe, doch zonder pyn: men vindt lieden, onder hun, die hier van hun werk maaken. 't Was wederkeerig gebruiklyk, dat 'er Matroozen aan land gingen om zich op dien trant der Hapaeers te laaten scheeren, en dat de Hoofden aan boord kwamen om zich dit door onze Barbiers te laaten doen. Op den zeven- en twintigsten van May, deedt 'er zich eene gelegenheid op, by welke Capitein cook ontdekte, dat feenou de Koning niet was der Friendly Eilanden, maar alleen een ondergeschikt OpperhoofdGa naar voetnoot(*); deeze Tytel kwam toe aan futtafaime of poulaho, die zich te Tongataboo onthieldt, en in een groote zeilende Canoe by de Resolution | |
[pagina 600]
| |
kwam. 't Was, schryft cook, zo wel myn belang als myne genegenheid, beleefdheid te bewyzen aan alle Grooten, zonder onderzoek te doen na de regtmaatigheid hunner Eertytelen. Ik noodigde poulaho aan boord, toen ik verstond, dat hy 'er gaarne in wilde weezen. Hy was my een welkom Gast: want hy bragt ten geschenke voor my mede twee vette zwynen, schoon zo vet niet als hy zelve. Indien lichaamszwaarte tot rang en magt iets kan toebrengen, was hy zeker de uitsteekendste in dat opzigt, ooit door ons aanschouwd: want, schoon niet lang, was hy zeer dik en bykans door vetheid geheel misvormd. Hy scheen omtrent veertig jaaren oud, hadt rechtneerhangend hair, en zyne weezenstrekken verschilden zeer veel van die des Volks in 't algemeen. Poulaho kwam voor als een bedaard opmerkzaam Man. Naa dat hy elk voorwerp op het dek gezien, en veele zeer gepaste vraagen gedaan hadt, verzogt de Capitein dat hy in de Kajuit wilde treeden. Eenigen, die hem vergezelden, hadden daar tegen, uit aanmerking, dat hy, daar in treedende, gevaar liep, dat het Scheepsvolk boven zyn hoofd zou loopen, 't geen niet te dulden was. Om dit bezwaar weg te neemen, gaf de Capitein hun te verstaan, dat niemand al dien tyd op dat gedeelte zou komen. Of hun dit voldeedt, kon niet ontdekt worden; dewyl de Koning, min teder op dat stuk, zonder eenige pligtpleeging of beding, ter Scheepskajuit in tradt. Hy ging met hun aan den maaltyd zitten, doch at weinig en dronk nog minder. Van tafel opstaande, verzogt hy dat de Capitein by hem aan land zou komen. Omai werd gevraagd van de party te willen weezen; doch hy hadt zich op 't naauwst met feenou verbonden, en (als een sterke blyk daar van) met hem den Naam gewisseld; en was al te zeer aan hem verknogt, om eenige aandagt voor diens Mededinger te betoonen. Hy verontschuldigde zich van mede te gaan. De Capitein voer in zyn eigen boot met den Koning na strand: hem eerst geschenken gegeeven hebbende, die zyne verwagtingen te boven gingen. 's Anderen daags vroeg kwam de Koning weder aan boord, en bragt, als een geschenk voor den Capitein, een hunner Mutzen, gemaakt, of ten minsten bedekt, met roode veeren. De Scheepslieden deeden veel werks om dusdanige Mutzen te krygen: weetende dat ze op Otaheite van veel waarde zouden weezen. Doch, hoe veel men 'er voor boodt, geene waren 'er te koop te bekomen: dit | |
[pagina 601]
| |
bewees dat ze by dit Volk ook zeer hoog gewaardeerd wierden. Deeze Mutzen bestaan uit de Staartveeren van den Keerkringvogel, met roode Papegaai's veeren door dezelve heen gewerkt, en zamen verbonden: zy praalen op het voorhoofd, en hebben de gedaante van een halven Cirkel, welks Straal achttien of twintig duimen is. Eenigen tyd daar naa zeilde Capitein cook digter na het Eiland Tongataboo. By dit inzeilen van de Haven, vergezelde de Koning hem in zyn Zeil-canoe. Teffens vertoonden zich eene menigte kleine Canoes rondsom de Schepen. Twee deezer, niet uit den weg kunnende komen om de Koninglyke Canoe te ontwyken, zeilde hy ze over, zich des zo weinig bekreunende als of het enkele brokken houts waren. Cook werd op Tongataboo met niet min gastvryheids, dan op Hapaee ontvangen: dezelfde soort van eerbetooningen, van zang en dans, van worstelen, enz. werden herhaald. Op zekeren dag verscheen de Koning aan boord van de Resolution, met zyn Zoon, een Jongeling van omtrent twaalf jaaren. Poulaho's gezelschap hieldt met my het middagmaal; doch de Zoon, schoon by ons tegenwoordig, mogt niet met ons aanzitten. 't Was voor my zeer aangenaam hem tot gast te hebben: want dan werd elk Inbooreling, behalven zyn gezelschap, van de tafel geweerd: terwyl hy, of feenou, niet aan boord zynde, de mindere Hoofden des Volks op eene onbeschofte wyze zich aan tafel vervoegden: wanneer wy zo nauw zaten, dat wy met geen genoegen konden eeten. De Koning vondt welhaast smaak in onze spysbereiding; doch ik denk dat hy nog meer zo dikwyls by ons ter maaltyd kwam om met ons te drinken: onze Wyn mondde hem zeer, en hy kon zyn vles zo goed neemen als een onzer, en de gulheid was op zyn aangezigt te leezen. - Dan ondanks deeze vriendlyke verkeering, vondt Capitein cook het eens geraaden, den Koning, 's Konings Broeder, feenou en eenige andere Hoofden, aan boord te houden, tot dat zy een Geitje en twee Kalkoenen, die gestoolen waren, weder bezorgd hadden. Dit gelukte, en, schoon zulks, in den beginne, eenige verkoeling baarde, verminderde het de vriendlykheid niet, waar mede zy ons vervolgens bejegenden. De Koning, by ons aan tafel zittende, zag, met zeer veel aandagt, op onze Schotels; dit bewoog Capitein cook hem 'er een aan te bieden, en keuze te geeven van | |
[pagina 602]
| |
een Tinnen of Aarden Schotel. Hy koos den eersten, en deedt ons een verslag van de onderscheide einden, waar toe hy denzelven wilde gebruiken. Twee derzelven waren zo zonderling, dat wy niet kunnen nalaaten ze geheel te vermelden. Hy verklaarde voorneemens te zyn, om, wanneer hy eenige andere Eilanden moest bezoeken, deezen Schotel op Tongataboo agter te laaten, als een soort van toonbeeld in zyne afweezigheid, ten einde het Volk, door 't zelve te aanschouwen, dezelfde gehoorzaamheid zou betoonen als zy deeden aan zyn Persoon. - Op de vraage, waar van hy zich dus lang, tot dat einde, bediend hadt? antwoordde hy, dat die zonderlinge eere, tot deezen tyd toe, beweezen was aan een houten Nap, waar in hy zyn handen wiesch. - Het ander zonderling gebruik waar toe deeze Schotel moest dienen, in stede van den houten Nap, was om een Dief te ontdekken. Wanneer 'er iets gestoolen was, luidde zyn berigt, en de Dief niet kon gevonden worden, werd het Volk voor hem verzameld, wanneer hy de handen wiesch in den Nap vol waters: deeze gereinigd zynde, tradt de menigte toe, en de een naa den ander raakte dien aan, op dezelfde wyze als zy zyn voet deeden, by het doen van hulde. Indien de strafschuldige den Nap aanroerde, viel hy op 't eigen oogenblik dood ter neder; niet door geweld; maar door de hand der Voorzienigheid; en, in gevalle iemand weigerde den Nap aan te raaken, werd die weigering voor een klaar bewys gehouden, dat hy de schuldige Man was. Geduurende Capitein cook's verblyf op Tongataboo, woonde hy de groote plegtigheid by, der toelaatinge van 's Konings Zoon aan de tafel zyns Vaders, als mede eene Lykstaatie. De langduurige en algemeene rouw der Inwoonderen van de Friendly Eilanden wyst uit, dat zy den dood voor een zeer groot kwaad houden. Dit wordt bevestigd door een zeer oud gebruik, ingevoerd om dien te vermyden. Toen ik eerst deeze Eilanden, op myn laatsten tocht, bezogt, merkte ik op, dat veelen der Inwoonderen, één of beide, de pinken afgesneeden hadden: en wy konden toen geen voldoenend antwoord krygen, wegens de reden van deeze verminking. Maar thans leerden wy, dat deeze bewerking verrigt wordt als zy zwaar ziek zyn, en denken in doods nood te weezen. Zy veronderstellen, dat de Godheid den Pink zal aanneemen als eene soort van offerhande, van genoegzaame waarde, om de gezondheid des geheelen Lichaams te schenken. Zy snyden dien af met | |
[pagina 603]
| |
een hunner steenen bylen. Nauwlyks was 'er één van de tien of wy vonden ze dus verminkt, aan één of beide de handen: en dit zomtyds zo verre, dat de Pink by 't lid naast de hand was afgesneden. Op den zeventienden van July maakte Capitein cook zeil van Middelburg, of Eaoo, 't laatste Eiland door hem bezogt, geduurende zyne verkeering met de Inboorelingen van deezen Archipel; en, met een zagte koelte uit den Zuid-Oosten, stevende hy na de Soiceteit Eilanden. De tyd, onder de Inboorelingen der Friendly Eilanden gesleeten, zegt Capitein cook, was niet geheel onnut gespild. Wy gebruikten zeer weinig van onzen scheepsvoorraad, doorgaans leevende van 't geen de Eilanden, waar wy ons ophielden, opleverden, en zo veel verversching mede neemende als wy oordeelden noodig te hebben, eer wy eene andere legplaats bereikten. 't Was, daarenboven, niet onnut, gelegenheid gehad te hebben om den toestand te verbeteren deezer goede Lieden, door verscheide nuttige Dieren by hun te laaten; teffens kreegen de Beesten, voor Otaheite geschikt, geene geringe versterking in de weiden van Tongataboo. Over 't geheel genomen, waren de voordeelen van deeze Landen aan te doen zeer groot, en ik had de bykomende voldoening van te mogen bedenken, dat ze ontvangen wierden, zonder de voortzetting van het groot oogmerk onzer Reize één oogenblik te vertraagen; de tyd, om Noordwaards koers te zetten, was reeds voorby, eer ik besloot na deeze Eilanden te wenden. |
|