Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den heer AEpinus, Raadsheer van Staat in Rusland, aan den Heer Pallas, Raadsheer van de Keizerlyke Collegien te Petersburg, ingevolge van een berigt, wegens een vulcaan in de maan ontdekt. Door den Heer Herschell, F.R.S. medegedeeld aan de Keizerlyke Academie der Weetenschappen, door den Heer De Magellan, Lid dier Academie, op den 4 May, 1783.myn heer,
Niets kon my aangenaamer weezen, dan het berigt van u ontvangen, ten opzigte van den Heer herschell's ontdekking, van een brandende Vulcaan in de MaanGa naar voetnoot(*). Van hoe veel aanbelangs deeze waarneeming ook moge weezen, voor elk Liefhebber der Natuurlyke Wysbegeerte, dezelve treft my meer byzonder: dewyl dit stuk, wel beweezen | |
[pagina 533]
| |
zynde, de waarheid zal bevestigen van myne Gissingen, wegens den Vulcanischen Oorsprong van de oneffenheden op de oppervlakte der Maan, welke Gissingen ik maakte, in den Jaare MDCCLXXVIII, en mededeelde in een Vertoog te Berlyn, in 't Jaar MDCCLXXXI gedrukt. Dit Vertoog is, gelyk gy weet, in 't Hoogduitsch geschreeven, en zulks, buiten twyfel, de rede, waarom het nog onbekend is in andere Landen; schoon ik 'er eene Fransche geschreevene Overzetting van bezorgde, aan den Heere william hamilton te Napels, ten tyde dat zyne Keizerlyke Hoogheid, in den Jaare MDCCLXXXII, Italie doorreisde. Met een zonderling genoegen, verneem ik, dat denkbeelden, geheel eenstemmig met de myne, van den Hoogleeraar beccaria van Turin, bykans ten zelfden tyde gevormd zynGa naar voetnoot(*). Het blykt dus, dat drie Naspeurders van de Verschynzelen der Natuure elkander als aantreffen: want het is niet onbekend, dat de beroemde Hoogleeraar lichtenberg, te Gottingen, dezelfde Gissingen geopperd hebbe. Schoon het vreemd moge schynen, dat die Heeren, op zo verren afstand van elkander woonende, op geen groote tusschenruimte van tydGa naar voetnoot(†), in 't zelfde denkbeeld vie- | |
[pagina 534]
| |
len, is de zaak, egter, zo vreemd niet, als dezelve, in den eersten opslage, voorkomt, na de byzondere beschryvingen, en naauwkeurige afbeeldingen, door onderscheide Wysgeeren gegeeven, binnen de laatste tien jaaren, van de gesteltenisse dier oneffenheden op 't Aardryks oppervlakte te wege gebragt, door de uitbarstingen van onderaardsche vuuren. Het gevoelen, betreffende den Vulcaanischen oorsprong van de oneffenheden, op de oppervlakte der Maan, mag vergeleeken worden by eene vrugt, volmaakt ryp, welke in de handen moest vallen van hem, die toevallig den boom schudde. | |
[pagina 535]
| |
De eer, nogthans, van eerst dit begrip gevormd te hebben, komt noch den Hoogleeraar beccaria, noch den Hoogleeraar lichtenberg, noch my, toe. Wy zyn, in dit opzigt, meer dan eene eeuw geleden, voorgekomen, door eenen Man, wiens Werken tegenwoordig weinig geleezen worden, en dus weinig bekend zyn, een Man, die van natuure de wonderbaarste gaven ter ontdekking ontvangen hadt; doch wiens sterke Verbeeldingskragt hem geduurig tot nieuwe voorwerpen vervoerde, en belette, dat hy op dezelve eenen genoegzaamen tyd staan bleef, om ze tot volmaaktheid te brengen: met één woord, het is de beroemde robert hook, van wien ik spreek. Toen ik myne Verhandeling opstelde, over de oneffenheden op de oppervlakte der Maane, onderzogt ik zorgvuldig of iemand, vóór my, op dezelfde gedagten gevallen was. Myne naspeuringen waren toen vrugtloos, en het was niet dan lang na de Uitgave myner Verhandelinge, dat ik toevallig dezelfde denkbeelden by dien Schryver ontdekte. In de daad, het is niet vreemd, dat de Schryver myne nazieningen ontsnapte: dewyl niemand iets van dien aart zou gezogt hebben ter plaatze, waar ik het aantrof; te weeten in zyne Micrographia, te Londen, in den Jaare MDCLV, in het XXste Hoofdstuk, van welk Werk hy in 't breede spreekt, over dit denkbeeld. Ik agt my gelukkig, myn Heer, dat ik u deeze byzonderheid kan mededeelen, in de Geschiedenis van den voortgang der Menschlyke Kundigheden: dewyl ik, hier door, regt doe aan een Man, dien ik genegen ben aan te merken, als het eerste Vernuft in 't stuk van Vinding, 't geen ooit of ooit bestondt, - de Vinding keert dus tot haaren Eigenaar weder. - En, in de daad, liet men deezen zonderlingen Man, in allen deele, regt wedervaaren, dan zou blyken, dat veele zeer merkwaardige en vernuftige Ontdekkingen, die thans voor nieuw doorgaan, hem eigenlyk toekomen. Zou het niet billyk zyn, myn Heer, de twee Vulcanische Bergen, door den Heer herschell, naderhand, in dat gedeelte van de Maan ontdektGa naar voetnoot(*), te noemen naar | |
[pagina 536]
| |
den naam van hem, die eerst verzekerde, dat 'er Vulcaanen in die Planeet bestonden? Ik heb de eer van te zyn, enz. aepinus. 18 Juny, 1784. |
|