Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Verhandeling over de waare troostgronden by treffende sterfgevallen.(Vervolg van Bladz. 198.) Het welgegrond geloof - - - -
Versterkt het kwynend hart in alle droefenis;
Het leert dat hart in 't leed op 's Hemels goedheid bouwen,
En op de wysheid des Almagtigen betrouwen.
Van Merken.
In 't voorgaande hebben wy aangetoond, welke gronden van troost en bemoediging, by treffende Sterfgevallen, opgeslooten liggen, in de gegronde kennis, en overreede bewustheid, van Gods alwyze regeering; - als mede, dat het gevoel van de geringe kunde, die wy van zyne wegen hebben, en waar door wy buiten staat gesteld worden, over dezelve te kunnen oordeelen, ons aanzet, om ootmoedig in zynen wil te berusten; - en eindelyk, dat de overweeging van eene te sterke gehecht- en verkleefd-heid, aan stoffelyke wezens, waar aan wy ons te dikwils schuldig maaken, dienen kan, om de Goddelyke wegen te billyken, en ons te leeren, niet alleen getroost in smart te zyn, maar ook gemoedigd den Heere te zwygen. - Wy denken thans, dat zelfde onderwerp te vervolgen, en bepaalen onze aandacht, als tot een anderen troostgrond, by Gods onbetwistbaare vrymacht, en onafhangkelyk bestier over alles. Dit is ongetwyffeld eene ryke myn van vertroosting! - En, in de daad, de beschouwing van Gods vrymacht, en onafhangkelykheid, doet alle redenkaveling staaken, en onze wysheid zwichten. - Wat wy ook voorgeeven, hoe kunstig wy de zaaken ook beglimpen, welke spitsvindigheid van geest wy ook gebruiken, - dit eene, de vrymachtige en onafhangkelyke God heeft het anders behaagd, sluit ons den mond, en doet, zo wy anders eenig | |
[pagina 516]
| |
Godsdienstig gevoel hebben, ons voor altyd stille zyn, en kinderlyk zynen weg bewonderen! - Hy, - de geduchte God! doet toch met het heir des Hemels, en met de Inwooners der aarde, naar zyn welgevallen! - Wie kan, - ô ontzettende vraag! wie kan, zyne hand afslaan, en tot Hem zeggen, wat doet gy? - Vreest Hem dan gy gansche aarde, knielt voor hem neder met beevinge! - En gy, myne ziel, door zyne hand zo wyselyk gevormd, zoudt gy u tegen den Almagtigen verzetten? - zoudt gy zyne wegen bestryden? zyne wysheid niet beaamen? en u tegen zyne volkomen vrye handelingen u aankanten? - neen, dat zy verre! buigt u, voor Hem in het stof, en valt voor zyn aangezicht ter neder! - En, om zodanig een gemoeds bestaan in ons te verwekken, moeten wy ons geduurig herinneren, dat alles wat God ons geeft en verleent, - 't zy voorspoed, welvaart, vergenoegen en vrede, - of wel, een liefderyk man, eene braave vrouw, een gezegend kroost, en diergelyken, - geschenken zyn, van zyne milde goedheid, en vrymachtige beschikking, waar aan hy ons geen recht geeft, zo lange het ons goeddunkt, maar daar van slechts het bestier, gebruik, en bezit vergunt, voor zodanig een tyd, als met zyne onnagaanbaare wyze inzichten, en met ons waarachtig belang, strookt en overeenkoomt. Hy behoudt dus, om my op deeze wyze meest bevattelyk uit te drukken, aan zich zelven de magt, om, ten allen tyden, als hy dit voegzaam en nuttig oordeelt, ons het geschonkene te ontneemen. Dit is zyn Goddelyk recht, waar van hy nimmer, ten onzen behoeve, afgestaan, maar het zelve ontegenspreekelyk aan zich behouden heeft, en van het welk hy, naar welgevallen, gebruik kan maaken. God intusschen, die volmaakt wys is, en, in alles, het meeste nut zyner Schepzelen, goedertierenlyk beoogd, handelt daar mede niet willekeurig, of beneemt ons dat bewind en bestier niet, dan in gevallen, waar in ons weezenlyk belang dit noodzaakelyk maakt. Zouden wy dan, die deeze waarheden erkennen, en by wien dezelve altoos levendig behooren gehouden te worden, ons trots verheffen, als hy met ons niet handelt, naar de begeerte van ons, veeltyds, wellustig en aardsgezind, hart? - zouden wy zyn beftier smaaden, en verachten, wen hy ons ontneemt, 't geen ons niet langer tot voordeel, maar integendeel tot schade, zoude strekken? - neen; wy moeten, daar in, een ootmoedig welgevallen neemen, onzen trotschen | |
[pagina 517]
| |
schedel buigen, en ons verwaaten verstand gevangen leiden, en stille zyn. Berooft Hy ons, ontydig, van onze Ouders, de stut en steun van onze wankelende jeugd; - scheurt hy een dierb're wederhelft, uit de geknelde liefdearmen van zyne beminde Vrouw; - berooft hy ons, van de Spruiten onzer echt, in ontluikende Jaaren en veel beloovende uitzichten; - te midden van dat alles, en meerder, moet de kracht en overtuiging, van de voorgemelde waarheden, ons in geloof en berustend vertrouwen met Job doen zeggen: - ‘de Heere heeft gegeeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zy geloofdGa naar voetnoot(*)!’ - Prangt u de benauwde boezem; - geeft ze, door uwe traanen, door billyke traanen van gevoelige droefheid, lucht! - maar verzacht vooral uw smart, daardoor, dat gy uw bekommerd hart veel tot God opheft, en tot Hem zegt: - ‘Gy, ô God mynes levens! Gy hebt my, van myne geboorte af, wel gedaan, en steeds met uwe goedertierenheid omringd; - thans treft my uwe hand; - Gy dompelt my in rouwe, en van wegens myn verdriet stygt een Jammerkreet, uit myne ziel, tot u ten hoogen Hemel op! - Dan, hoe zwaar, hoe treffend de slag zy, die gy op my doet koomen, ik onderwerp my gewillig aan uwen onbetwistbaaren wil, en poog my tegen U niet te verzetten! - Gy weet toch, ô bron van geluk! waartoe het voor my dienen moet, en myn lot is veiligst in uwe hand! - Ja, dit is my ten troost, dat ik zeker vertrouwe, dat uwe meêwaarige liefde, uwe gereede hulpe en krachtdaadige bystand, my bemoedigen, ondersteunen, en, te midden van deezen ramp, opbeuren zal! - Het ga dan hoe het wil, Gy zyt, en blyft, de rotsteen van myn hart, en myn eeuwig deel! - Al doet gy my wandelen in een duister dal, ik zal U niet verlaaten, want uw stok en staf zullen my vertroosten!’ - Zo ziet men, dat de Godsdienst, wen ze van ons onderwerping aan de wegen van de Voorzienigheid vordert, ons daarom geen ongevoeligheid inboezemt, of leert, onze natuur te verzaaken, en de blyken van zyne smartelyke roede, door een ongevoelig gemoedsgestel, te draagen; - want deeze laatste, als veeltyds, uit de vaste gesteldheid van ons Lighaam, ontspruitende, kan men zeer wel, zonder eenig Godsdienstig bezef, hebben: - maar de onderwerping, waartoe de Godsdienst ons aanspoort, is deeze, dat wy het deel dat | |
[pagina 518]
| |
God ons toedient, schoon wy het zelve met eene beevende hand, en een ontzet hart, aanneemen, - nogtans, zonder Hem, zyn bestier of wysheid te beschuldigen, na ons neemen, den drinkbeker die hy ons voorhoudt, uitdrinken, en hem zo Godvruchtig leeren volgenGa naar voetnoot(*). En dit is juist die gemoedsneiging, waartoe ik myne Leezers, door de voorgaande aanmerkingen, heb willen opwekken! - en waar in zy hoe langer hoe meerder gesterkt zullen worden, naarmaate ze goede denkbeelden van dit leven vormen, en de dingen, die daartoe behooren, uit het rechte oogpunt beschouwen. Sta my toe, deeze bedenking een weinig uit te breiden, en derzelver gepastheid, met betrekking tot het onderwerp, waar over gehandeld wordt, aan te toonen. Wy zyn in deezen staat op de reize naar de eeuwigheid. - Ons tegenwoordig leven, met alles wat ons daarin verleend wordt, dient tot middelen, die ons gegeeven worden, om, door derzelver gepast gebruik, ons op te leiden, tot, mitsgaders bekwaam en vatbaar, voor de eeuwigheid te maaken. Wy hebben, derhalven, van de waereld en waereldsche goederen, slechts dat gebruik te maaken, als nodig is, om ons in deezen staat te ondersteunen en te verkwikken, zonder ons daaraan te zeer te verbinden. - Wy moeten op onze bezittingen niet langer rekenen, dan voor het tegenwoordig oogenblik, en op het toekoomende niet vertrouwen; - want het maakt zig vleugelen, en raakt buiten onze magt, zonder dat wy 'er op letten. - Wy vereenigen niet in den echt, om altoos te zamen eenen gryzen ouderdom te bereiken, - om onze Kinderen bevorderd, en zo ver gebracht te zien, dat ze, buiten onze bescherming, den Burgerstaat intreeden, en zelve bestaan kunnen; - neen, als wy, in het oog van den hemel, hoe jong wy ook zyn mogen, onzen taak afgedaan, ons werk verricht hebben, dan neemt Hy ons weg, snydt onzen adem af, en doet het Lighaam tot stof, en de Geest tot Hem wederkeeren. - Deeze beschouwing van ons tegenwoordig aanzyn, dunkt ons, is een zeer gepast troostmiddel wegens smartelyke Sterfgevallen; - ten minste, zeer geschikt, om ons daartegen te wapenen, en steeds in een bedaarde gemoedsgestalte te doen werkzaam zyn: - want dan zullen wy, ieder oogenblik, welk God ons by elkanderen op deeze waereld spaart, aanmerken, als een nieuw ge- | |
[pagina 519]
| |
schenk zyner goedheid, waar van hy ons in het volgende berooven kan; - en dit werkend gevoel, van de onzekerheid van al het ondermaansche, moet in ons hart dankbaarheid verwekken, en ons, aan niets, dat op de waereld is, zo vast gehecht doen zyn, dat wy het niet gaarne aan de Godheid, op den wenk van zynen wil, weder zouden afstaan. De Gedachten, - ‘God, die alles magtig is, kan my dit oogenblik, myn Man, Vrouw, Ouders, Kinderen, gezondheid, goederen, vermaaken en genoegens, doen ontbeeren,’ - moet natuurlyk, een heilige vrees, en een eerbiedige onderwerping, in ons hart, voor hem, doen opryzen, en ons van al het vergangkelyke losmaaken. - Intusschen verkeeren de minste Menschen op deeze wyze! - Zyn wy gelukkig gehuuwd, wy hoopen, wy wenschen vuurig, zonder de Goddelyke oogmerken in aanschouw te neemen, en ons, als afhangkelyke Schepzelen, gehoorzaam daaraan te gedraagen, zamen te leeven, zo lange de Menschelykheid immer gedoogt, en elkanderen niet dan spaade te verlaaten. - Deeze zucht is, wat het gezellige leeven aangaat, wel natuurlyk en redelyk; - maar ze heeft dit gebrek, dat men ze al te hevig maakt, en elkanderen beschouwt, als een eigendom, dat, niet voor weinige stonden, maar voor eenen geruimen tyd, zeer zeker in onze handen gegeeven is, en welkers eindelyke bestemming, de zalige onsterflykheid, wy uit het oog verliezen. En hieraan, nochtans, - aan de gelukkige eeuwigheid! moet de natuurlyke genegenheid en liefde geen afbreuk doen, zy integendeel moet daar toe bevorderlyk zyn. Immers! hoe tederer men elkanderen bemint, hoe hartelyker wy begeeren zullen, gezamenlyk te deelen, in het onbeschryfelyk geluk van den Hemel; - en deeze krachtige begeerte zal ons noopen, daar toe de voorgeschreeven middelen te gebruiken, en aan te leggen. - Hebben wy een gezegend kroost, onzer liefde dubbel waardig; - wy beraamen ras, in onze vooruitloopende denkbeelden, waar toe die, en weder deeze, op te leiden, - hoe ze in de waereld groot te brengen, - en welke middelen aan te wenden, om hen, met luister, een grootsche rol, op dit ondermaansche toneel, te doen speelen. 't Is waar, de troetelende vleiery, - de aanhaalige praatzucht, - de hartïnneemende zachtheid, buigzaamheid, gehoorzaamheid, aanvalligheid, vernuft en geest, - dat alles verbindt onze harten aan onze telgen, zo dat wy dezelven beschouwen, niet als een geslacht voor | |
[pagina 520]
| |
den hemel geschikt, dat God jong, in eene tedere Jeugd, daar toe kan opeischen, maar als Schepzels, enkel tot ons vermaak in de waereld gebracht, en in vergelding van welke, wy alleen voor hunne tydelyke bevordering en welstand, alle moeite te doen hebben. Is het nu wel te verwonderen, wen ons oog, en hart, de zaaken zo beschouwt, dat wy diep gewond, en ernstig getroffen worden, als de Almacht ons, onverwacht, spoedig, onze Wederhelft, of Kinderen, ontrukt? - wat troost blyft 'er in dien staat over? - wy missen, naar onze kortziende oogmerken, alles! - onze verwachting is afgesneeden, en onze gevormde ontwerpen leggen in duigen! - Hoe bedaard zou niet, integendeel, onze Geest zyn, waren wy steeds gewoon, dagelyks, te denken: - ‘Ik, myne dierb're Wederhelft, myne braave Ouders, en myn lieve Kinderen, wy allen zyn bezig met de woestyn deezer waereld te doorreizen, naar een land van volmaakt geluk, van ongestoorde blydschap, zonder dat wy weeten, wanneer wy de have blyde inzeilen, en verheugd aldaar aanlanden zullen, - of, dat het ons bekend is, hoe lange wy elkanderen vergezellen, aanmoedigen, en opwekken zullen. - De zee van rampen verheft wel eens haare bruischende golven, - maar, deeze Storm bedaard zynde, genieten wy ook weder, eene aangenaame stilte, en vredige rust. - Dan, noch het eerste schrikt ons af, - noch het laatste verslaaft ons aan malkanderen, of aan de waereld: - onze uitzichten zyn bestendig op de eeuwigheid gericht, - dit is het doel waar naar wy jaagen, het oogpunt waar uit wy alles aanzien. - Behaagt het God onze vereeniging lange te doen stand grypen, dat zal te meer onzen yver ontvonken, ons onzen weg met lust doen vervolgen, en dankbaar voor hem doen leeven. Dan, verkiest zyne wysheid dit anders, - zyn wy niet te gelyk ryp voor den Hemel, en ontneemt hy ons, daarom, de een of ander onzer reisgezellen, - wy zullen den Heere zwygen, - 't is toch het zyne, en hy heeft aller adem in zyne hand, - ons oogenblikkelyk aanzyn hangt enkel van zynen goedertiernen wil af. - Hoe gy het dan schikt, ô God! altoos zullen wy een welgevallen in uwen weg neemen, en geloovig vertrouwen, dat Gy handelt, overeenkomstig ons meeste belang. - Doet gy ons immer een opzigt behoevend Kroost, of eene Weduwe, die ondersteuning en bystand nodig heeft, achterlaaten, - wy draagen ze, aan uwe steeds waakende voorzorge, aan uwe bereidwillige ontferming, op, - | |
[pagina 521]
| |
wy beveelen ze aan uw liefderyk toezicht, en Almachtige bescherming, - en vergewissen ons, dat gy hen vereischte nooddruft, en het geen tot hunne tydelyke behoeften nodig zyn zal, verschaffen zult, - dat gy hen nimmer zult begeeven noch verlaaten.’ Dit is de gesteldheid, die uit de rechte beschouwing van den aart van dit leven, en van de tydelyke goederen, gebooren wordt. Zy is recht geschikt, om, in alles, wat ons immermeer overkoomt, ons wysheid en troost te verschaffen: - en, daarom, pryzen wy dezelve, ten sterksten, aan. 'Er blyft ons nog overig een voornaame grond, waarmede wy ons by smartelyke Sterfgevallen vertroosten kunnen, ten besluite in aanmerking te neemen, de gelukkige verwisseling, namentlyk, van den afgestorvenen, uit een staat vol jammer, in dien van nimmer eindigende heerlykheid, - of wel, het gegrond vertrouwen, dat onze Vrienden zalig gestorven zyn. Dit is zeker geen troostmiddel van een algemeen gebruik: - om dat allen, die sterven, geene gemoedigde hoope geeven, dat ze ontslaapen, om, door den dood, de eindelooze zaligheid te aanvaarden. Veeltyds, echter, kunnen wy daar van, niet dan onzeker, oordeelen, en 't is in die gevallen het beste, ons oordeel op te schorten, en het eeuwig lot onzer overleeden vrienden, aan de beslissing van God, die alles weet, over te laaten. Hoe gelukkig, intusschen, zyn zy niet, die een goeden grond van vertrouwen hebben, dat hunne vrienden by God leeven, en in zyne Hemelsche nabyheid verkeeren! - zy, in de daad, hebben alle redenen, zich, wegens hun verlies, te troosten! - en, die dit niet gevoelt, heeft geen bezef van hemelsche wellust! Al is het dan, dat wy op deeze waereld, wat onzen uiterlyken staat betreft, veel verliezen en ontbeeren moeten, - dat alles is, indien wy geloovig vertrouwen, in God dubbel weder te vinden; - onze vrienden, - die ons lief e dierbaar waren, wien wy hartelyk het hoogste toppunt van geluk toewenschten, - zyn, uit den kring hunner waereldsche vrienden, overgestapt, in een onbegrypelyk verhevener gezelschap, - in den rei der zalige Troongeesten, en reeds voor hun gestorven Heiligen! - Ze missen dus niets aan ons, - niets aan deeze benede waereld! - Bevryd, voor altoos bevryd, van ramp en kruis, genieten zy verzadiging van vreugde, en liefelykheden aan Gods | |
[pagina 522]
| |
rechtehand eeuwiglyk! - Als wy dit bedaardelyk indenken, - als wy daar over, met eene ingespanne aandacht, peinzen, - dan verliest onze denkingskracht haar vermogen! - Verzadiging van vreugde! welk een staat daar dit te vinden is! - op deeze waereld zoeken wy het te vergeefsch! - onze begeerte gaat wel daar naar uit, - door opeenstapeling van aangenaamheden, blydschap, en vermaaken, - trachten wy het wel te vinden, - maar altoos worden we te leur gesteld, - en nimmer zyn we voldaan, nooit vetzadigd! - Dan, in den Hemel! - heerlyke Gelukstaat! - in den Hemel, daar zal de begeerte van onzen Geest vervuld, - daar zal onze zucht, ons brandend verlangen, volkoomen voldaan worden! - Wy gunnen dies gaarne dat vroeger genot, onzen vrienden! - Wy troosten ons over hun lighaamlyk verlies, - uit hoofde van het voortreflyk geluk, dat hun te beurt gevallen is, en hoopen hun eenmaal weder te vinden, en onafscheidbaar by hen te zyn! - Is dit met grond onze verwachting, - dan wykt de akeligheid des doods! dan treeden wy, met gemoedigdheid, de sombere begraafplaatzen onzer vrienden in! - geen kille schrik, geen beangste verbeelding, houdt ons af van dien omtrek, waar hun koud gebeente rust, en hun stoflyk overblyfzel bewaard wordt! - Wy bezoeken dan hunne Graven, met dat genoegen, dat de stille herdenking van hunne deugd en Godsvrucht, in ons hart, doet ontstaan! - Eene zilte traan ontrolt wel ons oog, - een onmerkb're zucht ontslipt wel den overstelpten boezem; maar beiden zyn ze alleen de blyken van die gemaatigde en gepaste gemoedsbeweeging, welke eene aangenaame aandoening achterlaat. Hier by, verheft zich het geloof van een waar Christen, en hy, deeze eenzaame, van waereldlingen gevreesde, maar voor hem, bevallige verzamelplaats van dooden, verlaatende, roept uit: - ‘rust hier, gering overblyfzel, myn 's waarden vriends! onder de al bewaakende voorzorg, van uwen Verlosser, veilig! - eenmaal zult gy, door de verdiensten van zyn Lyden, en de kracht zyner Opstanding, voor de eindelooze eeuwigheid, heerlyk verryzen! en ik zal, door geloof in hem, onsterfelyk, onverderfelyk, opgewekt, altoos, en zonder einde, met u, in de gelukzaligheid van den Hemel deelen, en den lof van God onophoudelyk vermelden.’ | |
[pagina 523]
| |
'k Zal in dat vlekloos hemelhof
Voor U, voor U! de reine snaaren,
ô Middenpunt van allen lof!
Met duizend duizend Englen paaren.
Daar zal uw Glans, uw Majesteit,
Uw Eer my eindeloos verslinden,
Om in uwe Algenoegzaamheid
My zelven eind'loos weêr te vinden.
- - - -
- - - -
ô Aarde! weemlend Stof! verdwyn -
Myn Goël! zuil van myn vertrouwen!
'k Ben Mensch! - 'k zal eens een Engel zyn!
'k Zal eens Gods aangezicht aanschouwenGa naar voetnoot(*)!
Dan, mogelyk denkt de een of ander myner Leezeren, dit middel, hoe vermogend, werkt alleen in Godsdienstige gemoederen, en verligt derhalven onze tydelyke smart niet. - Doch hier op antwoorden wy, met betrekking tot het geheel, dit weinige: - dat indien iemand, in een der voorgestelde gevallen, vertroosting begeert, hy ze by God moet zoeken: - dat is te zeggen, dat 'er geene andere bron is, waar uit waare troost voortvloeit, dan alleen uit den Godsdienst. - Daar is alles, maar buiten denzelven niets, te vinden. - En die ongelukkig genoeg is, van in aardsche en uiterlyke troostgronden, te berusten, zal al zyne hoope te leur gesteld vinden, en hoe langer hoe troosteloozer worden. Dat dan de Godsdienst ons allen bestiere en ondersteune! - ontzeg ons, ô God! nimmer zyn' krachtigen invloed! - Laat hy ons, in alles, voor al in de treffendste ongelegenheden van ons leven, bystaan en helpen! ons leiden, raaden en vertroosten! en zo, ons te vreden en welgemoed in alle uwe wegen en handelingen maaken!
B. |
|