Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensgevallen en character van den heer John Pringle, Bart. President van de Koninglyke Maatschappy der Weetenschappen te Londen, enz. enz.‘Menigmaal heeft de Naam van den verdienstlyken Man, in dit bovenschrift vermeld, ons Mengelwerk opgecierd. Las men dien, men kon staat maaken, eene nutte, gewigtige, en den Menschdomme heilzaame, ontdekking te zullen aantreffen. Na een lang en werkzaam leeven, deezer wereld onttoogen, verdient hy ten vollen gekend te worden. Ons Mengelwerk moet het zyne, hoe gering ook, toebrengen om hem te vereeuwigen. Wy worden hier toe in staat gesteld, door den geleerden Dr. kippis, van wien wy het voornaamste zullen overneemen. De byzonderheden, door deezen Vriend des overledenen opgegeeven, zyn ontleend uit personeele kennis, of medegedeeld door Heeren, die gemeenzaam met hem omgingenGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 447]
| |
De Heer john pringle zag het eerste leevenslicht te Stichel-house, in het Land van Roxburg, op den tienden van April, des Jaars MDCCVII. Zyn Vader was john pringle van Stichel-Bart, en zyne Moeder magdalena eliott, was de Zuster van gilbert eliott van Stobs-Bart. Beide de Geslachten, uit welken hy afstamde, waren zeer oud en hooggeagt in het Zuiden van Schotland, en bovenal beroemd, wegens hunne verkleefdheid aan den Godsdienst en de Vryheden huns Lands, als mede van wegen hunne Godsvrugt en Deugd. John pringle was de jongste van verscheide Zoonen, drie deezer, behalven hem, bereikten manlyken ouderdom. Zyne Schoolopvoeding, wat de taalen betreft, ontving hy t'huis, onder 't oog eens byzonderen Leermeesters: na in dezelve zo veel vordering gemaakt te hebben, als hem in staat stelde om de Hooge Schoolen met vrugt te betreeden, ging hy na de Universiteit van St. Andrews, waar hy het onmiddelyk opzigt genoot van Mr. francis pringle, Hoogleeraar in de Grieksche Taale, een nabestaand Bloedverwant zyns Vaders. Zich hier eenige jaaren onthouden hebbende, vertrok hy in October, des Jaars MDCCXXVII, na Edinburgh., met oogmerk, om zich op de Geneeskunde, de Studie van zyne verkiezing, uit te leggen. Hier bleef hy nogthans slegts één Jaar: dewyl hy begeerde na Leyden te gaan, ten dien dage de beroemdste Hoogeschool in de Medicynen, in geheel Europa. De Hoogleeraar boerhaave, die aan deeze Hoogeschool dien alles overklimmenden luister byzette, was reeds zeer hoog bejaard, en de Heer pringle wilde, door te Edinburgh langer te toeven, zich niet blootstellen aan 't gevaar, om het voordeel der Lessen van dien beroemden Man te derven. Voor boerhaave hadt hy eene rechtmaatige en billyke hoogagting; doch het was zyn aart en character geenzins, een ingewikkeld en stelzelaankleevend navolger te worden, van iemand, hoe bekwaam en uitmuntend. - Terwyl hy te Leyden zyne Geneeskundige Studiën voortzette, ging hy eene naauwe vriendschap aan met van swieten, die naderhand te Weenen, zo door zyne oefenende Geneeskunde als door zyne Schriften, zulk eenen naam maakte. Van swieten was niet alleen zyn Medgezel en Academievriend, maar ook zyn Geneesheer, toen hy te Leyden in eene zwaare ziekte | |
[pagina 448]
| |
stortte. Nogthans was hy zyne herstelling niet verschuldigd, aan den raad zyns Vriends: want van swieten geweigerd hebbende, hem den Koortsbast te geeven, schreef een ander dien voor, en pringle herstelde. Te Leyden den voorgestelden loop zyner Academie-Studiën afgedaan hebbende, verkreeg hy daar de waardigheid van Doctor in de Medicynen, op den twintigsten July MDCCXXX. Zyne Verhandeling, te dier gelegenheid opgesteld, De Marcore senili, werd gedrukt. Leyden verlaatende, zette Dr. pringle zich als Geneesheer te Edinburgh neder, waar hy door zyne bekwaamheden en uitsteekend gedrag, de hoogagting verwierf van de Stads Overheden en de Hoogleeraaren; en zo groot was zyne bedreevenheid in 't Zedekundige, dat hy op den acht- en twintigsten Maart, MDCCXXXIV, door de Wethouderschap en Raad van Edinburgh, aan Mr. scott werd toegevoegd, als Mede-Hoogleeraar in de Bovennatuur- en Zedekunde; met toezegging, dat hy, na den dood van Mr. scott, die plaats alleen zou bekleeden: ingevolge hier van, werd Dr. pringle, op dien zelfden dag, Lid van de Universiteit. Met deeze waardigheid bekleed, verklaarde hy het Werk van puffendorff, de Officio Hominis & Civis; hy stelde, overeenkomstig met de leerwyze welke hy steeds volgde, daaden en ondervinding, daar op gegrond, ten grondsteun dier Weetenschappen. Dr. pringle voer voort in de Geneeskunde te Edinburg te beoefenen, en zyn Hoogleeraarampt waar te neemen, tot het Jaar MDCCXLII, wanneer hy benoemd werd tot Lyf-Arts des Graafs van stair, die toen het bevel voerde over de Britsche Legermagt. Deeze bevordering hadt hy voornaamlyk dank te weeten aan zyn Vriend Dr. stevenson, een uitmuntend Geneesheer te Edinburgh, die byzondere kennis hadt aan Lord stair. Door den invloed van dien Edelman, werd Dr. pringle, op den vier- en twintigsten Augustus, MDCCXLII, aangesteld tot Geneesheer van het Leger-Hospitaal in Vlaanderen, op de wedde van twintig Schellingen daags, en de helft van dit loon zyn leeven lang. Met dit alles deedt hy geen afstand van zyn Hoogleeraarschap in de Zedelyke Wysbegeerte. De Universiteit stondt hem toe, 't zelve te behouden. De Heeren muirhead en cleghorn zouden, geduurende zyn afweezen, de Lessen waarneemen, zo lang hy 't begeerde. | |
[pagina 449]
| |
Wy behoeven hier niet uit te weiden in den lof van Dr. pringle, als Geneesheer in 't Leger; elke bladzyde zyner Verhandelinge over de Legerziekten wyst uit, hoe zeer hy zich op dit stuk bevlytigde. Eéne byzonderheid, nogthans, verdient met naame vermeld te worden; dewyl dezelve hoogstwaarschynlyk stand greep op zyn aanraaden. Men hadt naamlyk, tot dus lang, de gewoonte gehad om tot veiligheid der Zieken, als de Vyand naby was, hun verre van de Legerplaats te verwyderen: 't gevolg hier van was, dat veelen omkwamen, eer zy door de Geneesheeren konden bezogt en bezorgd worden. De Graaf van stair, de verkeerdheid deezer schikking onder 't oog gebragt zynde, stelde den Hertog de noailles, toen het Leger, in den Jaare MDCCXLIII, te Aschassenburg lag, dat de Hospitaalen wederzyds als Heiligdommen zouden aangemerkt, en voor allen overlast beschermd worden. Die Fransche Veldheer, zo uitsteekend in Menschlievenheid, omhelsde dien voorslag gereedlyk, en nam de eerste gelegenheid waar, om van zyne in agtneeming deezer verbintenisse blyk te geeven. By den Slag van Dettingen, zat Dr. pringle met Lord carteret, den geheelen tyd van 't gevegt, in een koets, en zy bevonden zich op een zeer gevaarlyke plaats. Onvoorziens geraakten zy tusschen het vuur van het Front; hadden eene Fransche Battery aan de slinker, en een bosch vol Hussaaren, aan de rechterhand. Zy kwamen 'er gelukkig door. - Kort hier op speet het Dr. pringle niet weinig, dat zyn Vriend, de Graaf van stair, het Leger moest verlaaten. Hy boodt aan, met zynen edelen Beschermheer, afstand te doen van zyn post; doch kon zyn ontslag niet verwerven. Hy moest zich te vrede houden met zyne agting en dankbaarheid aan dien Lord te betoonen, door hem veertig mylen op zyne hertocht na Engeland te vergezellen, wanneer hy met het kwellendste hartzeer afscheid van hem nam. Maar, schoon Dr. pringle zich dus beroofd vondt van de onmiddelyke bescherming eens Edelmans, die zyne verdiensten kende en waardeerde, diende zyn gedrag, in 't waarneemen van zyn post, hem tot een byblyvenden steun. Hy vergezelde het Leger in Vlaanderen, geduurende den Veldtocht des Jaars MDCCXLIV, en wist zich by den Hertog van cumberland zodanig aan te pryzen, dat hy, op den elfden Maart des volgenden Jaars, door zyne Koninglyke Hoogheid, aangesteld wierd tot Algemeen Genees- | |
[pagina 450]
| |
heer van de Landmagt des Konings, in de Nederlanden en over de Zee: den volgenden dag ontving hy eene tweede aanstelling van den Hertog, die hem verhief tot Geneesheer der Koninglyke Hospitaalen in dezelfde Landen. Ingevolge van deeze bevorderingen, lag hy zyn Hoogleeraarschap te Edinburgh neder. In het Jaar MDCCXLV, vergezelde hy het Leger in Vlaanderen; doch werd, op 't einde van 't zelve, van daar opontbooden, om met de Legermagt, die tegen de Wederspannelingen in Schotland zou gezonden worden, mede te trekken. Ten deezen tyde hadt hy de eer, dat de Koninglyke Societeit hem tot Lid verkoos: dit geschiedde op den dertigsten October, en de Societeit hadt alle rede, om zich, over de verkryging van zulk een Lid, te verheugen. Dr. pringle ging, met den aanvang des Jaars MDCCXLVI, met den Hertog van cumberland, mede in diens optocht tegen de Wederspannelingen, en bleef daar, na den Slag van Culloden, tot de Krygsmagt in 't midden van Augustus na Engeland wederkeerde. Wy vinden niet, dat hy dit geheele Jaar in Vlaanderen geweest hebbe. In de Jaaren MDCCXLVII en MDCCXLVIII, was hy daar weder by het Leger, en kwam, in den Herfst des laatstgemelden Jaars, na het tekenen van den Vrede te Aken, met het Leger weder in Engeland. Zints dien tyd onthieldt hy zich voornaamlyk te Londen, waar hy, uit hoofde van zyne kunde en ondervinding, met rede mogt verwagten, als Geneesheer opgang te zullen maaken. In April MDCCXLIX, werd Dr. pringle aangesteld tot Gewoon Lyf-arts van zyne Koninglyke Hoogheid, den Hertog van cumberland. In 't Jaar MDCCL, gaf hy, in eenen Brieve aan Dr. mead, uit, zyne Waarneemingen over de Gevangenis- en Hospitaal-Koortzen. Dit stukje, waar van welhaast twee Uitgaven het licht aanschouwden, en geschreeven werd, ter gelegenheid der Gevangenis-Koortzen, ten dien tyde in Engeland heerschende, werd door de Geneeskundige Wereld met genoegen ontvangen, schoon hy zelve het naderhand aanmerkte, als met te veel verhaastings geschreeven. Te dier oorzaake heeft hy eenige overgeslagene dingen 'er ingevoegd, en eenige misstellingen verbeterd; hebbende dit stuk geplaatst in zyne Verhandeling over de Legerziekten, waar in het, 't VII Hoofdst. van het IIIde Deel dier Verhandeling uitmaakt. 't Was in 't zelfde Jaar, dat Dr. pringle, aan de Ko- | |
[pagina 451]
| |
ninglyke Societeit begon mede te deelen, zyne beroemde Proeven op Septike en Antiseptike Zelfstandigheden, met Aanmerkingen over derzelver Gebruik in het Bespiegelend Deel der Geneeskunde. Deeze Proeven werden op verscheide zittingen der Societeit voorgeleezen: het eerste Papier daar toe betrekkelyk, in Juny, en de twee volgende in November; nog drie leverde hy in MDCCLI, en het laatste in February MDCCLII. Alleen de drie eerste zyn gedrukt in de Philosophical Transactions: dewyl Dr. pringle ze alle, by wyze van Aanhangzel, gevoegd heeft by zyne Waarneemingen over de Legerziekten. - Deeze Proeven, altoos geplaatst by alle volgende Uitgaven der gemelde Verhandelingen, deeden onzen vernuftigen Geneesheer den Gouden medailje van Sir godfrey copley niet alleen verwerven; maar zyn roem als een proefneemend Wysgeer de wyde Wereld doorklinken. In February, des Jaars MDCCLIII, leverde hy aan de Koninglyke Societeit een Verhaal over, van verscheide Persoonen, aangegreepen door een Gevangenis-Koorts, door in Newgate te werken; en van de wyze, waar op de Besmetting aan eene geheele Familie was medegedeeld. Dit keurig opgesteld geschrift oordeelde Dr. stephen hales van zo veel aangelegenheids, dat hy des Schryvers verlof verzogt, om het ten algemeenen nutte des Ryks te mogen laaten drukken, in het Gentlemans Magazine, waar in het gevolglyk geplaatst werd, eer het in de Philosophical Transactions verscheenGa naar voetnoot(*). Het volgende Stuk, door hem medegedeeld, was een opmerkelyk geval van de Broosheid, Buigzaamheid en Breekbaarheid der BeenderenGa naar voetnoot(†). In het XLIX Deel der Transactions, ontmoeten wy de Verhaalen, door hem opgegeeven, van eene Aardbeeving te Brussel gevoeld, en eene andere te Glasgouw en DunbartonGa naar voetnoot(§), als mede van de Waterberoering op den eersten November MDCCLVI, in Schotland en te HamburgGa naar voetnoot(⁂). Het L Deel bevat zyne Waarneemingen, | |
[pagina 452]
| |
op 't geval van Lord walpole, van Woolterton; en een Berigt der kragten van de Zeep, in 't ontbinden van den Steen, ondervonden door den Eerw. Mr. matthew simsonGa naar voetnoot(*). Het volgende Deel is verrykt met twee Artikelen van Dr. pringle, die zeer uitgebreid en van veel aanbelangs zyn. In het eerste hadt hy de verschillende Verhaalen gegeeven van een zeer zonderling Vuurig Lugtverschynzel, 't geen op den zes- en twintigsten November, MDCCLVIII, 's avonds tusschen acht en negen uuren, gezien werd, verzameld en in orde geschikt; en in het tweede maakte hy verscheide aanmerkingen op dit alles, waar in geen geringe maate van Wysgeerige schranderheid doorstraaltGa naar voetnoot(†). Het zou verveelen, eene optelling te doen van de onderscheide Papieren, die, en vóór en na dat hy President van de Koninglyke Societeit werd, door zyne hand aan dezelve werden overgeleverd. Behalven zyn arbeid, in de Philosophical Transactions geplaatst, gaf hy, in the Edinburgh Medical Essays, Vol. V, een Verslag van de voordeelige uitwerking van het Vitrum ceratum Antimonii. Op den veertienden April MDCCLII, trouwde pringle met charlotte, tweede Dogter van Dr. olivier, een beroemd Geneesheer te Bath, en die lang aan 't hoofd der Medicynsche Faculteit te dier Stede geweest is. Deeze Egtverbintenis duurde korten tyd, want deeze Dame werd hem welhaast door den dood ontrukt. Omtrent den tyd zyns Huwelyks, gaf Dr. pringle de eerste Uitgave van zyne Waarneemingen over de Legerziekten in het licht. Dit Werk werd, in 't volgend Jaar, met vermeerderingen herdrukt. By de derde Uitgave, grootlyks verbeterd door de meerdere ondervinding, die de Schryver hadt opgedaan, in eene driejaarige bywooning van het Leger in Engeland, was een Aanhangzel gevoegd, dienende ten antwoord op eenige aanmerkingen, door den Hoogleeraar de haan, te Weenen, en den Heer gaber, te Turin, gemaakt. Dit zelfde werd in agt genomen, tot verbetering der Verhandelinge, by elke volgend Uitgave. - Het Werk is verdeeld in drie Deelen. Het eerste is voornaamlyk Geschiedkundig, en kan van een ieder met genoegen geleezen worden. De twee andere Deelen be- | |
[pagina 453]
| |
hooren bepaalder tot de Geneesheeren. Zy alleen zyn de bevoegde Regters over de verdiensten van dit Stuk: het heeft de beslissendste en volkomenste goedkeuringen mogen wegdraagen. In Engeland is het zeven keeren gedrukt. 't Is in het Fransch, Hoogduitsch, Italiaansch en Nederduitsch, vertaald. Geen Geneeskundig Schryver, bykans, heeft 'er van gesprooken, zonder met lof daar van te gewaagen. Ludwig roemt het sterk, in zyne Commentarii de Rebus in Scientia Naturali & Medicina gestis, en besteedt zestien bladzyden, om 'er een Berigt van te geeven. De beroemde Baron van haller noemt, in zyne Bibliotheca Anatomica, oogende op dit Werk, den Schryver, Vir illustris - de omnibus bonis artibus bene meritusGa naar voetnoot(*). Het is een Classicaal Boek in de Geneeskunde; en heeft den Schryver op eenen rang geplaatst, met den wydvermaarden sydenham. Gelyk sydenham, is hy uitmuntend geworden, niet door de veelvuldigheid, maar door de waarde, zyner voortbrengzelen; en hy levert een gelukkig voorbeeld op van de groote en welverdiende beroemdheid, die men zomtyds door één enkel Werk kan verwerven. De agting, die Dr. pringle verkreeg, door zyne Waarneemingen over de Legerziekten, is niet van dien aart dat ze korten tyd zal duuren. De nuttigheid van dit Werk, ondertusschen, was van nog veel meer aanbelangs, dan de agting den Schryver deswegen toegedraagen. Zints den tyd, dat hy tot Geneesheer in 't Leger was aangesteld, schynt het zyn hoofdtoeleg geweest te zyn, de rampen en onheilen des Oorlogs, zo veel hem mogelyk was, te verminderen; in dit edel en goeddaadig oogmerk, slaagde hy by uitneemenheid, De heilzaame uitwerkzels zyner Waarneemingen bepaalen zich niet tot de Geneesheeren alleen. De Generaal melville, een Heer, die, by zyne Krygskundige bekwaamheden, den geest der Wysbegeerte en Menschliefde paart, vondt zich door de lessen, uit het Boek van Dr. pringle, en de verkeering met hem, gehaald, in staat gesteld, om byzonder nuttig te weezen, toen hy Bevelhebber werd der Neutraale Eilanden. Door zorge te draagen, dat zyn Volk altoos in groote, opene, en lugtige vertrekken zich onthieldt, en nooit toe te laaten, dat het lang verbleef in moerassige plaatzen, om door derzelver schadelyke lugt | |
[pagina 454]
| |
besmet te worden, bewaarde hy het leeven van zevenhouderd Soldaaten. Met het Jaar MDCCLIII, werd Dr. pringle tot een der Raaden van de Koninglyke Societeit gekoozen. Hoewel hy in eenige jaaren het Leger niet buitenslands gevolgd hadt, behieldt hy zyne plaats als Geneesheer des Legers, en woonde, in den Oorlog, die in 't Jaar MDCCLV begon, drie saisoenen het Leger by, in Engeland. Dit stelde hem in staat om zyne Proefneemingen verder voort te zetten, eenige zyner voorgaande Waarneemingen te verheteren, om zyn groot Werk te volmaaken. In den Jaare MDCCLVIII, verliet hy den Legerdienst te eenemaal; en zich nu bepaald hebbende, om te Londen zyn bestendig verblyf te neemen, benoemde men hem tot Licentiaat van het Collegie der Geneesheeren, op den vyfden July diens Jaars. De rede, waarom men hier mede zo lang verwylde, was misschien, dat hy, dus lang, geen volstrekt besluit genomen hadt, om zich in de Hoofdstad neder te zetten. Na de komst van george den III, ten throone van Groot-Brittanje, werd Dr. pringle, in den Jaare MDCCLXI, aangesteld tot Geneesheer van de Huishouding der Koninginne; en in 't Jaar MDCCLXIII, vermeerderde deeze eer, met den tytel van Buitengewoon Lyfarts der Koninginne. Op den twaalfden April deszelfden Jaars, werd hy Lid van de Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en den vyf- en twintigsten Juny, Lid van het Koninglyk Collegie der Geneesheeren te Londen; en, by meerderheid van stemmen, voor de tweede keer, Raad der Koninglyke Societeit. In 't Jaar MDCCLXIV, werd hy, na den dood van Dr. wollaston, Gewoon Lyfarts van haare Majesteit. Op den dertienden February, MDCCLXVI, verkoos de Koninglyke Maatschappy der Weetenschappen, te Gottingen, hem tot Buitenlandsch Lid in het vak der Geneeskunde; en het behaagde, den vyfden van Juny deszelfden Jaars, zyne Majesteit, aan de bekwaamheden en verdiensten van Dr. pringle getuigenis te geeven, door hem tot Baronet van Groot-Brittanje te verheffen. Op den achttienden van July, MDCCLXVIII, stelde wyle haare Koninglyke Hoogheid de Prinses Weduwe van Wales hem aan, tot haaren gewoonen Lyfarts, op een jaargeld van honderd Ponden. In 't Jaar MDCCLXX, koos de Koninglyke Societeit hem voor de derdemaal tot Raad, en hy genoot in 't Jaar MDCCLXXII, voor de vierde keer, die | |
[pagina 455]
| |
zelfde eere. In November des laatstgemelden Jaars, werd hy, na den dood van james west, Esq. tot President van dat aanzienlyk en geleerd Lichaam benoemd. Schoon hy, by zyne verkiezing tot die hooge waardigheid, geen minder Mededinger hadt, dan een Man van dat agtenswaardig Character, als wylen de Heer james porter, was eene groote meerderheid van stemmen voor hem. Deeze was, ongetwyfeld, de hoogste Eer die Dr. pringle ooit ontving; eene Eer, by welke alle zyne andere Letter-eere niet mogt vergeleeken worden.
(Het Vervolg in het naastkomend Stukje.) |
|