Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen, over den invloed der verschillende stelzels van wysbegeerte, in den laatsten tyd van 't Romeinsch gemeenebest, op de characters des volks, en byzonder op de characters van Cesar en Cato.(Overgenomen uit de thans eerst in 't licht gegeevene History of the Progress and Termination, of the Roman Republic by adam ferguson, L.L.D. Prosessor of Moral Philosophy in the University of EdenburghGa naar voetnoot(*).)
Onder de oorzaaken medewerkende, om de Characters der Romeinen, in het laatste Tydperk van 't Gemeenebest, uitsteekend schoon, of in de grootste maate afschuwelyk, te doen worden, mag men vrylyk de Wysbegeerte der Grieken tellen, by de Romeinen doorgedrongen, en zeer gezogt door Mannen van aanzien in den StaatGa naar voetnoot(†). Geleerdheid was, door de bezwaarlykheid en kostbaarheid om de afschriften der Boeken te vermenigvuldigenGa naar voetnoot(§), bepaald tot Lieden die rykdom en vermogen bezaten; zy werd aangemerkt als eene onderscheiding van rang, en niet enkel als een nuttig, maar als iets tot eene goede opvoeding behoorende. De Lessen der Wysgeerige Schoolen hieldt men voor de beginzels van alle Beroepen; zy kwamen te passe in de Pleitzaal, in het Veld, in den Raad, en waar iets van aanbelang te doen viel. De Wysbegeerte beschouwde men als het Cieraad van 's Menschen lee- | |
[pagina 440]
| |
ven, en den Grondslag van Bekwaamheid, in het volvoeren van alles, wat op 't woelig tooneel van 't zelve te verrigten viel. Lieden van de Wereld, wel verre van zich huns Aanhangs te schaamen, spraken de taal van den zelven, by elke gewigtige gelegenheid; en lieten zich door de regelen van hun aangenomen Stelzel bestuuren. Zy omhelsden hunne Stelzels in de Wysbegeerte, bykans op dezelfde wyze, als, in laateren tyde, de onderscheide Godsdienstgezindheden hunne Leerbegrippen. In den laatsten tyd des Romeinschen Gemeenebests, kreeg de Aanhang van epicurus de overhand; en 't geen fabricius wenschte, op het hooren van de begrippen des Epicuristen, dat de Vyanden van Rome mogt ten deele vallen, was nu het lot haarer BurgerenGa naar voetnoot(*). Volksvoorspoed bragt overdaad te wege. Zy oordeelden gebooren te zyn om te genieten wat hunne Vaders gewonnen hadden, en zagen geene nuttigheid in die strenge en moeilyke Deugden, onder welker betragting de Staat, tot deszelfs tegenwoordige hoogheid, was opgeklommen. - De Aanhangers van epicurus schreeven 's Wereldswording aan 't Geval toe, en lochenden de Voorzienigheid; het onderscheid van Regt en Onregt, van Eerlyk en Schandelyk, kwam by hun voor, onder de benaamingen van Vermaak en Smert. Elks eigen Vermaak strekte hem ten hoofdregel van bedryf. Alle goed was byzonder belang. 't Algemeen belang was een harssenschim, waar van men zich met voordeel kon bedienen, om den onkundigen van zyn byzonder genot te ontzetten, terwyl de verstandige het ten zynen gebruike bekeerdeGa naar voetnoot(†). Voor Persoonen, in die begrippen onderweezen, moest de bezorging der Huisgezinnen, der Staatszaaken, en van alles wat het genot van Rust en Vermaak stremde, dwaasheid schynen. Een Aanhang, deeze stellingen toegedaan, mogt aangemerkt worden, als een Voorstander van ongebondenheid in Zeden en Godsdienst. De Epicuristen, nogthans, door hunne tegenstreevers met die gevolgen hunner Leere bezwaard, zogten dezelve af te weeren, door, ten | |
[pagina 441]
| |
aanziene van den Godsdienst, wat, en, ten opzigte van de Zeden, vry veel, toe te geeven. Zy erkenden het bestaan der Goden; doch hielden ze voor Weezens van eene te verheevene natuur, om zich met der Menschen zaaken te bemoeijen. Zy stonden toe, dat, schoon de waardye der Deugd moest afgemeeten worden by het Vermaak daar aan verknogt, waar Vermaak alleen in Deugd te vinden was, en, zelfs te midden van lichaamspyn, kon genooten worden. Niettegenstaande deeze uitspraak, ten voordeele van Goede Zeden, diende de gewoone spreektrant deezes Aanhangs, de Deugd doende voorkomen, enkel als eene voorzigtige keuze, onder de Vermaaken, tot welke de Menschen zich door hunne onderscheide neigingen gedreeven voelden, om de gevoelens van het Geweeten en verheevenheid van Ziel te verstikken, en de zelfsverwyten van misdaadigheid, snoodheid en laagheid, die slegten zomtyds van slegtigheden te rugge houden, in beschuldigingen van misvatting, of verwisseling van smaak, te veranderen. Andere Aanhangen, inzonderheid die der Stoïcynen, hielden, bykans in alle opzigten, stellingen staande, recht tegen die der Epicuristen aangekant. Zy beweerden het daadlyk bestaan der Voorzienigheid; van een algemeen belang in Braafheid en Regtvaardigheid, waar aan zich de Voorzienigheid liet gelegen leggen, en waar in alle redelyke Schepzels zeer veel moesten stellen. Zy erkenden, dat in de natuur der dingen verscheide gronden zyn, op welken wy de voorwerpen, die zich aanbieden, door ons verkoozen of verworpen worden; doch dat de keuze welke wy doen, niet de uitslag onzer poogingen, ons geluk of ons ongeluk, beslist; dat Regt en Onregt de gewigtigste en de eenigste gronden zyn, volgens welken wy, ten allen tyde, in onze keuze veilig kunnen te werk gaan; en dat, in vergelyking met dit onderscheid, alles van geen belang is; dat een Regtvaardig Man altoos zo zal handelen, als of 'er niets Goed was dan 't geen Regt, en niets Kwaad dan 't geen Onregt is; dat de Epicuristen zich een verkeerd begrip van de menschlyke natuur vormden, als zy dagten alle beginzelen van werkzaamheid te kunnen brengen, tot neiging voor Vermaak, en afkeer van Smerte, dat Eer en Schande, Uitsteekenheid of Laagheid, bedenkingen waren, die niet alleen tot verheevener einden opleidden, maar ook meer kragts hadden om 's Menschen wil te buigen; de Liefde tot Vermaak was laag en kruipende, de bron | |
[pagina 442]
| |
van verkwisting en luiheid; de Liefde, tot het Eerlyke en Uitmuntende, zette ons aan, om na iets edels te streeven, om alle kragten in te spannen, en alles te verrigten waartoe onze Natuur bekwaam was. - Zy hielden staande, dat 'er geen Byzonder Goed afgescheiden van het Algemeen Welzyn bestaat, dat dezelfde hoedanigheden van het Verstand en het Hart, Wysheid, Moed, Goedertierenheid, elk hoosd voor hoosd nuttig, ook het nut des Algemeens bevorderden; dat elk Mensch die zegeningen kan bezitten, onafhangelyk van de Fortuin, of den wil van anderen; en dat, wie ze bezit, niets te hoopen heeft, of te vreezen, en maar ééne soort van aandoening gevoelt, genoegen en vreugd; dat zyne neigingen en de grondbeginzels van zynen staat als een Schepzel van God, en als Lid der Maatschappye, hem aanzetten, om ten beste des Menschdoms te werken; en dat hy voor zichzelven niets meer verlangt, dan het geluk om daar aan 't zyne toe te brengen. - Deeze, beweerden zy, waren de Lessen der Rede tot Volmaaktheid leidende - tot de Volmaaktheid, welke het doelwit moest weezen van elk Mensch, die zyne Braafheid wilde bewaaren, of zyn Geluk bevorderen - tot de Volmaaktheid waar toe elk kon naderen, schoon niemand kon zeggen, dezelve met de daad bereikt te hebben. Andere Aanhangen zogten eenen middelweg tusschen die twee uitersten, en poogden, in de beschouwing, hunne Leerstellingen aanneemelyker te maaken: dat is overeenkomstiger met de algemeene begrippen des Menschdoms; doch zy waren, met de daad, van geen verder aanbelang op het menschlyk leeven, dan in zo verre zy naby kwamen aan 't een of 't ander deezer tegenovergestelde Leerbegrippen. Cesar wordt gezegd de Gevoelens van epicurus, en cato die van zeno, omhelsd te hebben. De eerste om zich naar de heerschende Mode te voegen, of uit de geneigdheid zyner natuurlyke gesteltenisse; de tweede uit overtuiging, en de voorkeuze daar aan gegeeven door een vuurig en edel hart. Wanneer zulke Characters te gelyk voorkomen, kan het niet missen, of de strydigheid moet in 't oog loopen. Wanneer salustius eene beschryving geeft van de handelingen des Raads, in de Zamenzweering van catalina, schynt hy alle andere Characters over 't hoofd te zien, om op deeze alleen staan te blyven. Cesar hadt, ten tyde dat die Geschiedschryver bloeide, zeer | |
[pagina 443]
| |
veel eischen op zyne byzondere kennisneemingGa naar voetnoot(*), cato die alleen aan de kragt der Waarheid te danken. - Cato stak, van zyne vroege jeugd af, uit, in vuurigheid en aandoenelykheid van Gesteltenisse. Dit gedeelte zyns Characters wordt vermeld by gelegenheid zyner gehegtheid aan zynen Broeder cepio, en de hooge maat van droefenisse, welke hem, by diens dood, aangreep. Van 't zelve wordt gesprooken, toen hy den Dictator sylla bezogt, en met moeite door zyn Leermeester wederhouden werd, om met woorden of daaden blyk te geeven van zyne verontwaardiging, tegen dien weezenlyken of schynbaaren verkragter der Regtvaardigheid. Hy bezat, volgens plutarchus, van zyne Kindsheid af, eene Standvastigheid en Bedaardheid van geest, door geen vleitaal te beweegen, door geene bedreigingen te verwrikken. Zonder eenen inneemenden aart te bezitten, was hy de Lieveling onder zyne medemakkers, en hadt, door zyne ongemaakte edelaartigheid en moed, de voornaamste plaats in hun vertrouwen. Schoon in het voorkomen stug en onbuigzaam, was hy vuurig in zyne genegenheden, en yverig in de zaak der Onschuld en der Regtvaardigheid. Zodanig zyn de merktekens van eene oorspronglyke geaartheid, door de Geschiedboekers van zyne kindsheid en jeugd opgegeeven. Indiervoege door de Natuur gevormd, nam hy gereed het gevoelen aan, dat Blooheid, Snoodheid en Gierigheid, de eenige kwaalen waren die gemyd, Dapperheid, Braafheid, en Edelmoedigheid, de eenige goederen waren, die gezogt, moesten worden; en dat het de zaak eens Mans is, niet bezorgd te zyn over 't geen hem zal overkomen; maar wat hem te doen staat. - Met dusdanige beginzelen doordrongen, was hy een treffend tegenbeeld van veelen zyner Tydgenooten; en van cesar niet alleen een Tegenbeeld; maar een verklaarde Tegenstander; en schoon hy niet tegen hem op mogt, liet hy niet na, steeds zeer veel tegenwigts in de schaale te leggen. - Beiden bezaten zy een onbezweeken moed en schrander doorzigt, de een om op te merken wat best was, de ander om de kragtdaadigste middelen uit te denken, tot het bereiken van eenig einde, 't geen hem na aan 't hart lag. Men zou het tooneel, op 't welk zy geplaatst waren, geheel niet moeten kennen, indien men over hunne bekwaam- | |
[pagina 444]
| |
heden oordeelde, volgens den uitslag hunner verschillende najaagingen. Cato hadt met eene aaneenschakeling van bykans onoverkomelyke zwaarigheden te worstelen. Cesar tragtte steeds de voordeelen aan te grypen, welker verkryging hem gemaklyk viel, door de ondeugden en zwakheid zyner Tydgenooten, uitgenomen in gevallen, dat hy tegenstand ontmoette van even slegten als hy zelve. Cato poogde de orde des Burgerlyken Bestuurs, hoe rampzalig het ook geschaapen stondt, te bewaaren; dewyl deeze rol hem voegde, en hy verkoos daar in te leeven, of te sterven. Cesar's oogmerk was, die om te keeren: dewyl hy over al den rykdom en eerampten van den Staat, naar eigen welgevallen, beschikking wilde maaken. Cesar, zo ligtveranderlyk van aart, als cato standvastig en onverzettelyk, kon allerlei Persoonen aanneemen, en allerlei zaaken verdeedigen; in twistgedingen ontleende hy zyne bewyzen, van waar hy dagt de hem meest dienende te kunnen haalen; van Medelyden, 't geen hy zelve niet voelde; van Regtvaardigheid en 't Algemeene Welweezen, 't geen by hem ydele klanken waren. Zyne vuurigheid, in 't afweeren van Persoonlyke beledigingen en schade, toonde hy in zyne vroege jeugd, als hy de heerschende bevelen van sylla, om van zyne Vrouwe, de Dogter van cinna, af te scheiden, wederstondt, en den hoon, door de Zeeroovers hem aangedaan, wreekte; doch toen, men mag veronderstellen, dat zyne gesteltenis het vuurigst en heftigst in haare werkinge was, deelde hy, uit verkiezing, in geene der Staatsbelangen van het verdeelde Vaderland. Zo lang de lustvoldoeningen der Jeugd hem genoeg onledig hielden, zag hy alle Staatzaaken en Partyschappen met een onverschillig oog aan. Doch ten dien dage maakte hy groote vorderingen door zyn vernuft en vlyt, die beide uitstaken in Geleerdheid en Welspreekenheid. Toen Eerzugt het doel werd waar op hy staarde, vertoonde zich die zelfde vuurigheid van gesteltenisse, in zyne jeugd reeds zo zigtbaar, op het allersterkste; doch, ongelukkig, waren zyne Driften kwalyk bestuurd, en hy scheen het Gezag, door den Raad geoefend, en de bepaalingen door de Wet gesteld, als hem hoonende en verongelykende aan te zien. Cesar hadt den ouderdom van zeven- en dertig jaaren bereikt, eer hy deel in eenige zaak nam als een Lid des Gemeenebests. Toen streelde hy 't Gemeen met agterzetting van den Raad en de besten des Volks; en verscheen, by zyn eerste voortrede, ten steun der boozen, tegen de orde | |
[pagina 445]
| |
en het gezag des Staatsbestuurs. By Lieden, die hunne goederen verspild hadden, en een losbandig leeven leiden, vertoonde hy zich welhaast als Weldoender en Vriend. Zy ontvingen hem als een edelmoedig Beschermer, verscheenen om hun te ontheffen van de grommende gestrengheid der zodanigen, die openbaare Verdiensten met de maatstok van openbaare Deugdenblyken afmaaten, en zich vyanden verklaarden van handelingen, die, hoe zeer ook naar de heerschende gewoonte smaakende, met de openbaare veiligheid niet bestaan konden. Cesar zelve, een Man van de grootste bekwaamheden, en de best aangekweekte talenten, in staat om te leeven op een voet als de grootsten, die zich ooit op de wereld bevonden, verkoos zich aan het hoofd te stellen der zodanigen, die, aan alle Ondeugden overgegeeven, de overblyfzels der Deugd in hun Vaderland, met wederzin en afkeer, aanzagen. Toen hy opstondt uit de streelingen des Vermaaks, of uit die ledigheid, welke de kwyning des Wellusts vergezelt, werd zyn Eerzugt of begeerte om het vastgestelde Staatsbestuur zyns Vaderlands te wederstreeven, en meester van het Gemeenebest te worden, allerbuitenspoorigst. Aan deeze drift offerde hy allen gevoel op van Vriend- en Vyandschap, van eer, van belang, van gestoordheid, van haat. De Wysbegeerte, die den Mensch leert, overal, onverschillig waar in 't ook moge weezen, genot te zoeken, vondt gereeden ingang by iemand van die gesteltenisse. Maar, terwyl hy misschien zich bediende van de bespiegelende beginzelen van epicurus, om zyne keuze van een voorwerp te regtvaardigen, behoefde hy voor de navolgers van zeno niet te wyken in volyverige poogingen, tot het bereiken van het hem voorgestelde einde. Omtrent zeven jaaren jonger zynde dan pompejus, en drie jaaren ouder dan cato, bediende hy zich van den eerstgemelden nu en dan als een steunzel voor zyne Eerzugt; doch liet waarschynlyk nimmer af van hem als een Mededinger aan te merken, den laatstgenoemden met hem zo strydig in aart en beginzelen, en den geduurigen wederstreever zyner oogmerken, haatte hy doodlyk. Cato begon zyn Krygsdienst in het Leger, geworven tegen de Zwaardschermers, en besloot dien als Gemeensman des Legioens, onder den Pretor ruberius in Macedonie, terwyl pompejus in Syrie bleef. Hy bereikte omtrent drieen dertig jaaren, toen hy zyne aanspraak deedt, de Medestanders van catalina betreffende; door den kloekmoedigen en onbezweeken geest, te dier gelegenheid betoond, | |
[pagina 446]
| |
werd hy aangemerkt als een voornaam steunzel der Aristocratie, of het Gezag des RaadsGa naar voetnoot(*). By dit Lichaam werd, volgens gewoonte, elke gedempte groote wanorde als eene overwinning aangezien. De ontdekking van een oogmerk zo haatlyk als dat van catalina, onder Volksstreelende voorwendzelen bedekt, verzwakte hunne tegenstanders grootlyks. Een der eerste gebruiken welken zy zich voorstelden van hun voordeel te maaken, was cato te doen verkiezen onder de Gemeensmannen van het volgend Jaar. Men hadt zyn dienst desgelyks noodig, tot het wederstaan van metellus. Nepos, toen uit het Leger van pompejus gekomen, met aanpryzingen van zynen Veldheer, om zich aan te bieden als een die na dezelfde waardigheid stondt; en gelyk men mogt verwagten, om eenige nieuwe voldoening te doen gebooren worden, voor de Eerzugt of Trotsheid van dien onverzaadelyken dinger na Persoonlyk Aanzien. |
|