Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittreksel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Cceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX; met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.‘'t Aanbelang deezer Reize, de geschiktheid onzes Mengelwerks, om 'er verslag van te geeven, noopen ons om 'er een Uittrekzel van te vervaardigen, en, van tyd tot tyd, by voeglyke Afdeelingen, 't zelve te plaatzen. Wy bepaalen ons, de Starrekundige Berekeningen en Zeemans Waarneemingen daar laatende, stil te staan op 't algemeen beloop der Reize, op zulke nieuwe en zonderlinge Voortbrengzelen der Natuurlyke Historie, en op zodanige Ontmoetingen, als Onderwys en Genoegen aan onze Leezeren kunnen schenkenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 399]
| |
Capitein james cook zeilde, op den 19 July, des Jaars MDCCLXXVI, uit Plymouth met het Schip de Resolution, en kwam den 10 October aan de Kaap de Goede Hoop. Op den 10 November vervoegde zich by hem, Capitein clerke, met de Discovery, dewyl deeze niet voor den 1 Augustus was uitgezeild. Op deezen Zeetocht na de Kaap, hadt Capt. cook zorge gedraagen tegen de kwaade gevolgen, ontstaande uit het regenagtig en dampig weer, met dikwyls de lugt tusschen deks te zuiveren, en het Volk te beveelen, by alle voeglyke gelegenheden, hunne klederen te droogen. Door het bestendig in agt neemen deezer voorzorgen, hadt men, aan boord van de Resolution en de Discovery, minder zieken dan op een der voorgaande reizen. Op den 1 December verlieten de beide Schepen de Kaap de Goede Hoop. Den 12 dier Maand, zeilden zy tusschen twee Eilanden door, welks grootte omtrent vyftien mylen in den omtrek haalde, op de Zuiderbreedte van 46o, 53′- de Oosterlengte van 37o, 46′Ga naar voetnoot(*). Deeze twee Eilanden, als mede vier andere, van negen tot twaalf graaden lengte, en omtrent op dezelfde breedte liggende, werden in den Jaare MDCCLXXII ontdekt, door de twee Fransche Zeehelden, mariön en croset. Aan de twee eerste Eilanden, gaf Capt. cook den naam van Prins Edwards Eilanden, en noemde de andere na de gemelde Ontdekkers, Mariön's en Croset's Eilanden. Den 24 kreegen zy in 't gezigt eenige hooge Eilanden, in den Jaare MDCCLXXIII, ontdekt door den Franschen Scheepsbevelhebber kerguelen, die ze alle een naam gaf. Het Nootdlykste van deeze, Blighs Kaap geheeten, ligt op de Zuiderbreedte van 48o. 29′. en Westerlengte van 68o. 40′. Vervolgens naderden zy een ruwe Kust, Kerguelens Land genaamd, 't geen die Zeeman voor een Vastland hieldt, doch 't welk Capt. cook bevondt een Eiland te weezen. | |
[pagina 400]
| |
Op den 25 zeilde hy in een veilige Haven, die hy Christsnas-Haven of Kers-Haven heette. Hier vonden zy overvloed van Water; doch geen Hout in 't geheel. Het strand was als bedekt met Penguins en ander Gevogelte. Zy troffen 'er ook eenige Zeerobben aan, die zo weinig schuw voor Menschen waren, dat zy 'er zo veelen als 't hun behaagde doodsloegen, om van het spek traan te maaken, dit in de lampen te branden en tot andere einden te bezigen. Op den 29 verlieten zy deeze Haven, en de Kust langs zeilende, om de ligging en uitgestrektheid waar te neemen, ontdekten zy veele Uithoeken en Baayen, met een Schier-Eiland en eene nieuwe Haven, aan welke alle Capt. cook naamen gaf. Den 31 zette Capt. cook koers van deeze Kust af, Noord-Oost aanstuurende, en zag op den 24 van January MDCCLXXVII, van Diemens Land, de Zuidlykste punt van Nieuw-Holland. Op den 26 wierpen zy het anker in de Adventure Baay, waar zy Hout en Water innamen. Twee dagen daar gelegen hebbende, werden zy op eene aangenaame wyze verrast, door een bezoek van eenigen der Inboorelingen, acht Mannen en één Jongen. Zy kwamen uit de bosschen te voorschyn treeden, zonder eenig het minste wantrouwen te laaten blyken. Een hunner hadt een stok in de hand, omtrent twee voeten lang, aan het eene einde scherp gepunt. Zy waren geheel naakt, en droegen geen sieraaden, of men moest daar voor neemen eenige plekken en streepen op onderscheide Lichaamsdeelen, eenige recht, andere kromlynig. Zy waren van middelbaare langte; doch rank. Hun vel was zwart, desgelyks hun hair, dat in wolligheid voor geen Inbooreling van Guinea behoefde onder te doen; doch zy hadden geene aanmerkelyke dikke lippen noch platte neuzen. Integendeel hunne Gelaatstrekken waren verre van onbevallig; zy hadden vry goede oogen, en hunne tanden stonden redelyk recht, doch waren zeer vuil. De meesten hadden hair en baard besmeerd met een rood smeerzel: waar mede eenigen ook hun aangezigt geverfd hadden. Elk geschenk, hun aangebooden, namen zy aan; zonder het minste blyk te toonen dat 't hun voldeedt. Eenig brood, hun gegeeven, gaven zy, als men het hun beduidde dat het was om te eeten, te rug, of wierpen het weg, zonder het te proeven. Visch, rauw en gekookt, werd van hun versmaad. Doch als wy hun eenig Gevogelte gaven, betoonden zy hunne geneigdheid tot zulk slag van voedzel. | |
[pagina 401]
| |
Capt. cook hadt twee Biggen aan strand gebragt, met oogmerk om ze in de bosschen te laaten; doch, op 't oogenblik dat ze binnen het bereik deezer Wilden kwamen, greepen zy ze, even als een hond zou gedaan hebben, by de ooren, en voerden ze onmiddelyk mede: met geen ander oogmerk, zo verre wy konden ontdekken, dan om ze te dooden. - Begeerig zynde om te weeten, welk een gebruik zy maakten van den bovengemelden Stok, haalde Capt. cook, door tekenen, een hunner over om zulks te toonen, rechtte de Wilde een staak op, als een doel om na te schieten, en wierp na dezelve op den afstand van omtrent zestig voeten. Na herhaalde poogingen, gelukte het hem niet dit doel te treffen. OmaiGa naar voetnoot(*) hun de meerderheid onzer wapenen willende toonen, schoot 'er met zyn snaphaan op; dit schieten verbaasde hun dermaate, dat zy, op 't eigen oogenblik, na de bosschen vlooden. Niettegenstaande hunne ontsteltenisse, kwamen op den 29, omtrent twintig deezer Inwoonderen, Mannen en Jongens, ons bezoeken. Eén deezer was zeer misvormd van gestalte, en stak niet min uit door zyn bultigen rug, dan door de grappigheid zyner gebaaren, en de schynbaare geestigheid zyner gezegdens; welk een en ander blykbaar geschiedde, om de vreemde Gasten te vermaaken. Zyne taal was, egter, volstrekt onverstaanbaar. Eenigen van deeze menigte droegen, om den hals, drie of vier loshangende strengen, gemaakt van beesten huiden, en anderen hadden een smalle reep van Kangooroo huid, om | |
[pagina 402]
| |
hunne enkels gebonden. Capt. cook gaf ieder hunner een streng koraalen met eene medailje; deeze scheenen zy met genoegen aan te neemen; doch zy stelden geen prys op yzer, of iets van Yzer gemaakt. Het gebruik van Vischhoeken bleeken zy niet te kennen; ook bespeurden wy geen Canoe of eenig Vaartuig, waar mede zy in 't water konden te regt komen. Schulpvisschen, nogthans, maakten zeker een gedeelte huns voedzels uit; dit was zigtbaar, door de schelphoopen, op verscheide plaatzen, digt aan den oever. Hunne wooningen bestonden uit kleine hutten van staaken, met boombast gedekt. Men kon duidelyk ontwaar worden, dat zy zomtyds hun verblyf namen in de stammen van groote boomen, door vuur uitgehold; en de merktekens van vuur, naby deeze Wooningen, en by elken schulphoop, dienden tot ontwyfelbaare bewyzen, dat zy hun voedzel niet rauw in 't lyf sloegen. Eenigen tyd daarna, vertoonden zich verscheide Vrouwen en Kinderen, en werden (Capt. cook afweezig zynde,) door de Mannen, die ze vergezelden, gebragt by den Luitenant king, die aan dezelve zodanige snuisteryen gaf, als hy by zich hadt. Deeze Vrouwen droegen een Kangooroo huid, (zo als dezelve van dit Dier kwam) over haare schouderen en om haar middel: en scheen dezelve alleen te dienen om de Kinderen op den rug te draagen: geen der deelen, die de meeste andere Volken verbergen, werd 'er door bedekt: zy gingen, voor 't overige, even naakt als de Mannen, zy waren even zwart, en hadden de huid, op dezelfde wyze, met streepen en insnydingen gemerkt. Eeniger hair was geheel, andere aan de eene zyde, afgesneeden: de overigen hadden den kruin geschooren, omtrent op dezelfde wyze als de Roomsche Geestlyken. Veele Kinderen zagen 'er zeer lief uit; en hadden fyne gelaadstrekken; doch de Vrouwen, inzonderheid de bejaarden, hadden niets bevalligs. Desniettegenstaande vervoegden zich, gelyk Capt. cook verhaald werd, eenige Heeren van de Discovery, by haar, met ruime geschenken, welke zy met groote verontwaardiging afweezen: of zulks uit Eerbaarheid, of Vreeze van hunne Mannen te zullen mishaagen, voortkwam, kon hy niet bepaalen. Dat deeze Galantery de Mannen niet behaagde, is zeker: want een bejaard Man bemerkte dezelve niet, of hy beval alle de Vrouwen en Kinderen te vertrekken: zy deeden het; doch eenige met een blykbaaren wederzin. Capt. cook brengt, ter deezer gelegenheid, eene optekenenswaardige bedenking in 't midden. ‘Dit gedrag der | |
[pagina 403]
| |
Europeaanen by de Wilden, ten opzigte van derzelver Vrouwen, is ten hoogsten te mispryzen. Het verwekt de jalousy der Mannen, welke gevolgen kan hebben, zeer hinderlyk aan het welslaagen der geheele Onderneeming en voor alle de Tochtgenooten, zonder dat iemand 'er genot van hebbe, of zyn lust boet. Ik geloof, dat men over 't algemeen bevonden heeft onder onbeschaafde Volken, dat, waar gemaklyk toegang tot de Vrouwen te bekomen is, de Mannen de eersten zyn om ze den Vreemdelingen aan te bieden: waar dit geen plaats vindt, zullen nog de verlokzelen van geschenken, noch de gunstige gelegenheid, de Vrouwen heimlyk aan te treffen, de gewenschte uitwerking hebben. Deeze waarneeming ben ik verzekerd, gaat door in alle de streeken der Zuidzee, waar ik geweest ben.’ By Capt. cook's verslag van Diemens Land, heeft Mr. anderson, zyn Chirurgyn, verscheide byzonderheden gevoegd, de Natuurlyke Historie betreffende. Onder de voortbrengzelen van het Groeijend Ryk, kon hy 'er geen vinden, 't welk aan de Menschen het minste leevensonderhond verschaste. Twee soorten van Wild Geboomte, in Europa geheel onbekend, trof hy aan. Het eenig Viervoetig Dier, 't geen hy kon bekomen, was eene soort van Buidel-rat, omtrent tweemaal zo groot als een kloeke Rat; en zeer waarschynlyk het Mannetje van de soort door hawkesworth vermeldGa naar voetnoot(*). Dezelve is boven op 't lys donker van kleur, voorts bruinagtig en van onderen wit. Omtrent een derde gedeelte van den Staart, na 't einde toe, is wit, en van beneden kaal; aan deezenhangt hy zich waarschynlyk aan de boomtakken, wanneer hy dezelve beklimt; van boombessen leevende. - Onder het Gevederde Geslacht stak uit een klein Vogeltje, met een zeer langen Staart; een gedeelte van den Kop en Hals was van eene schoone Azuurkleur, hy gaf het den naam van Motacilla cyanea. Ten opzigte van de Inwoonderen merkt Mr. anderson op, (ter aanvullinge van Capt. cooks beschryving,) dat zy zeer werkloos zyn, en, wat het verstand betreft, nog schynen te moeten onderdoen voor de zo schaars bedeelde Inwoonderen van Tieera del Fuego, die geen vindings genoeg bezitten, om kleederen te vervaardigen, om zich tegen de nypende koude hunner Lugtstreeke te dekken, schoon zy 'er de stoffe toe krygen. Het eenige, waar in | |
[pagina 404]
| |
de van Diemenslanders eenige bedreevenheid en kunst in vertoonden, bestondt in de wyze om hun huid te snyden met lynen van onderscheiden lengte, en met verschillende bogten, welke streepen vry verre boven de vlakte der huid uitstaken; 't is bezwaarlyk te gissen, hoe zy deeze verciering hunner lichaamen bewerken. Dat zy die bevreemding niet vertoonden, welke iemand natuurlyk zou verwagten, op het gezigt van Lieden, zo ongelyk aan hunzelven, en van voorwerpen, door hun nooit aanschouwd; als mede hunne onverschilligheid voor de geschenken hun aangebooden, en de doorgaande onoplettenheid, strekten ten genoegzaamen bewyze, dat zy geen scherpte des verstands bezaten. - 't Geen de oude Dichters vercieren van Faunen en Saters, in holle boomen leevende, heeft hier daadlyk plaats. Veele hunner grootste boomen zyn vervaardigd tot veel geschikter Wooningen, dan de elendige Hutten, van staaken gemaakt en met boombast gedekt. Tot op de hoogte van zes of zeven voeten waren deeze boomen met vuur uitgehold; en dat zy 'er zomtyds hun verblyf in namen, bleek uit de vuurhaarden van klei in 't midden, zo geschikt dat 'er vier of vyf persoonen rondsom konden zitten. Deeze Wooningen zyn teffens zeer duurzaam: want zy draagen zorge om een der zyden van den boom geheel te laaten: 't welk genoeg is om denzelven zo weelderig te doen groeijen als of 'er niets aan gebeurd ware. Den 30sten January staken beide de Schepen, met een zagt Westerkoeltje, in Zee. Kort daarop liep de Wind Zuiden, en wakkerde tot een volkomen Storm. De hevigheid nam tegen den avond af, toen de Wind Oost en Noord-Oost wierd. - De Barometer hadt deezen Storm aangeduid: want de Wind begon niet te wakkeren of de kwik daalde. Dan iets veel opmerkenswaardiger vergezelde deezen opkomenden Wind, die in 't eerst wak weer veroorzaakte: waar op een bykans ondraaglyke Hitte volgde. De Thermometer klom, als 't ware, in een oogenblik, van 70 tot 90 graaden. Deeze Hitte duurde zeer korten tyd, en scheen door den Storm weggeblaazen te worden: eenigen aan boord hadden ze niet gemerkt. Op den 10den van February ontdekten zy de kust van Nieuw-Zeeland, en wierpen den 12den het ander in de oude legplaatze, Queen Charlottes Sound. Hier hielden zy zich bezig tot den 25sten, om Hout, Water, en Gras voor 't Vee, te bezorgen, om zoet gyl bier te brouwen, | |
[pagina 405]
| |
tot een geneesmiddel voor de Scheurbuik, en noodige waarneemingen te doen om den loop der Zee-uurwerken te onderzoeken, en dergelykenGa naar voetnoot(*). De Inboorelingen kwamen in hunne Canoes by 't Schip roeijen; doch toonden zich geheel ongeneegen om aan boord te komen. Capt. cook schreef dit hnn gedrag toe aan hunne vrees, dat hy hun Land weder bezogt, om wraak te neemen van den dood des Volks van Capitein furneaux, dat, aan land getreeden zynde, door de Wilden vermoord werd. Capt. cook tragtte hun te overtuigen van de volduuring zyner vriendschap, en hun te verzekeren, dat zy, uit hoofde van dit droevig voorval, geene moeilykheid te wagten hadden: hier op hernamen de Inboorelingen hun voorgaand vertrouwen, en vrymoedigheid in den ommegang. Nogthans was Capt. cook dermaate op zyne hoede; dat alle zyne werklieden aan land, onder de bescherming van Zeesoldaaten, hunnen arbeid voortzetten; en dat geen boot op eenigen aanmerkelyken afstand van het schip ging, zonder met welgewapende manschap voorzien te weezen: hy dagt niet alleen om 't lot van 't Scheepsvolk, in de sloep van de Adventure, maar ook om dat van Capitein mariön en diens Scheepvolks, aan deeze Kust, in den Jaare MDCCLXXIIGa naar voetnoot(†). Verscheide Inwoonders sloegen ligte Hutten op, in de nabuurschap van Capt. cooks Volk. Behalven deeze kreeg hy van tyd tot tyd bezoek van anderen, uit verschillende oorden. De Koopwaaren, door de Inboorelingen aangebragt, bestonden uit Zeldzaamheden, Visch en Vrouwen. De twee eerstgemelden vonden steeds Koopers; de laatste waar wilde niet aan den Man. De Scheepslieden hadden een afkeer van dit Volk, en waren of ongenegen of beschroomd om zich met die Vrouwen te vermengen. ‘Dit hadt,’ schryft Capt. cook, ‘die heilzaame uitwerking, dat ik geen voorbeeld weet van één Man, die zyn post | |
[pagina 406]
| |
verliet om de wooningen der Nieuw-Zeelanderen met dit oogmerk te bezoeken.’ Onder die hun nu en dan kwamen bezoeken, was een Opperhoofd, kahoora geheeten, de Aanvoerder der Party, die het Volk van Capitein furneaux versloeg, en hy zelve hadt Mr rowe, den bevelvoerenden Officier, om 't leeven gebragt. Eenigen der Inboorelingen waren Capt. cook sterk aan om hem aan zyne wraak op te offerenGa naar voetnoot(*). Omai voegde zyn verzoeken nevens de hunne. Doch kahoora stelde een volkomen vertrouwen op Capt. cook, en hadt geen rede om zich des te beklaagen. Capt. cook vervoegde zich op zekeren dag na Gras-Cove, het tooneel van die gedenkwaardige slachting. Hier ontmoette hy zyn ouden Vriend, pedro: uit hem en eenige Inboorelingen, die geheel schuldloos waren aan den gepleegden moord, ontving hy de volgende onderrigting van het voorgevalleneGa naar voetnoot(†). ‘Terwyl ons Volk het middagmaal hieldt, omringd door veele Inboorelingen, ontstalen eenigen der laatstgemelden hun eenig brood en visch: zy kreegen hier op slaagen. Hier uit rees een geschil, twee Nieuw-Zeelanders werden dood geschooten, door de twee snaphaanen, die men losbrandde: want eer ons Volk tyd hadt om een derde af te schieten, of de afgeschootene te herlaaden, vielen de Inboorelingen op hun aan, vermeesterden hun door de meerderheid, en sloegen ze allen dood.’ - Naderhand werd Capt. cook verhaald, ‘dat een zwarte knegt van Capitein furneaux, in de boot gelaaten om op dezelve te passen, oorzaak van 't geschil was; dat een der Inboorelingen, iets uit de boot wegneemende, van den Neger een zwaaren slag kreeg: zyn schreeuwen, op een afstand gehoord, bragt de Inboorelingen in den waan dat hy dood geslagen was, en zy vielen terstond op ons Volk aan, die, eer zy tyd hadden om de boot te bereiken, of zich tegen het naderend gevaar te wapenen, tot slachtoffers strekten van de woede der Wilden.’ | |
[pagina 407]
| |
Capt. cook houdt het voor vry waarschynlyk dat beide deeze verhaalen egt zyn, en met elkander kunnen overeengebragt worden: 't is zeer natuurlyk te veronderstellen, dat, terwyl eenigen der Inboorelingen den Oppasser in den boot bestalen, anderen dezelfde vryheid namen omtrent den eigendom van ons Volk aan land. Maar zy stemmen allen overeen, dat 'er geen voorbedagt plan van moord beraamd was, en dat, indien men de diefstallen niet te schielyk hadt willen wreeken, 'er niets euvels zou voorgevallen weezenGa naar voetnoot(*). Op den 20sten hadden zy een hevigen Storm uit den Noord-Westen. De rukwinden van over het gebergte waren zo sterk en geweldig, dat men de Stengen en Raas moest stryken, en het toen nog naauwlyks kon houden. De Stormen zyn hier zeer menigvuldig. Het digtbyliggend gebergte, op die tyden altoos vol dampen, vermeerdert niet alleen de kragt des Winds; maar verandert de Streek derwyze, dat geen twee vlaagen uit den zelfden hoek elkander volgen: hoe nader men aan Strand is, hoe meer men het geweld der Stormen ondervindt. De Inboorelingen hielden aan met in grooter getale ons Volk aan land te bezoeken; inzonderheid wanneer de Scheeplingen bezig waren met Robbetraan te stooken. Geen Groenlander kan greetiger na traan zyn. Zy aten met graagte het schuim van den ketel, en het uitgebraade spek; doch een weinig van de heldere traan te mogen nuttigen, strekte hun tot een lekker onthaal. Onder de meestopmerkenswaardige byzonderheden, de Natuurlyke Historie deezer Landstreeke betreffende, breedvoerig door Mr. anderson te boek gesteld, kunnen wy niet nalaaten stil te staan op het verbaazend onderscheid, tusschen de gedaante deezer Kust, en die van 't Land van Diemen. Dezelve is zeer bergagtig, en ryst onmiddelyk uit de zee op, in hooge heuvelen met vlakke toppen. Op verbaazende afstanden zyn Valeien, of liever indrukzels op de zyden der bergen, die niet diep zyn, elk na de zee uit- | |
[pagina 408]
| |
loopende in smal Haven-klif, met een steenig of zandig strand: hier omstreeks bouwen de Inwoonders gewoonlyk hunne Hutten, en hebben de gunstigste gelegenheid om hunne Canoes op 't strand te bergen. Deeze ligging wordt nog veraangenaamd, dewyl in elke Haven-klif een stroom heerlyk water gevonden wordt, die zich in zee ontlast. De Bergen leveren een aaneengeschakeld bosch uit van zeer hoog geboomte, groeijende met eene kragt, welke alle verbeelding bykans te boven gaat; en het heerlykst vertoon opleverende voor allen die smaak vinden in de groote en schoone Werken der Natuure. De aangenaame gemaatigdheid der Lugtstreeke brengt, ongetwyfeld, veel toe aan deeze ongemeen sterken groei: want in dit Jaargetyde, beantwoordende aan onze maand Augustus, was het Weer nooit lastig heet, de Thermometer klom niet hooger dan 66 Graaden. De Winter schynt ook, ten opzigte van de Koude, zeer gemaatigd: want in Juny, MDCCLXXIII, 't welk overeenkomt met onze December maand, daalde de Kwik nooit beneden de 48 Graaden, en de Boomen behielden hun groen even als in den Zomer: weshalven zy, naar Mr. andersons gevoelen, de bladeren niet laaten vallen, eer ze door de nieuwe in de Lente worden afgestooten. - Met één woord, de eenige hinderpaal om dit Land tot een der schoonste op den geheelen Aardbodem te maaken, is de bergagtigheid: die, eens verondersteld zynde, dat de digte bosschen konden weggeruimd worden, 't zelve min geschikt tot weiden zou doen zyn, dan vlak Land; en nog minder geschikt tot Bouwland: dewyl de ploeg hier niet zou kunnen dienen. Onder de Planten is 'er eene, die byzondere opmerking verdient: dewyl de Inwoonders zich van dezelve tot kleeding bedienen; zy brengt fyn zydagtig vlasch voort, in 't oog schooner dan iets 't geen wy van die natuur hebben, en waarschynlyk zo sterk. Dit gewas groeit by bonken, met scherpe bladeren, draagende op een langen steng geelagtige bloemen, die een langwerpig rond zaadhuis agterlaaten, gevuld met kleine glinsterende zwarte zaadkorreltjes. - Een andere Plant, die een roode bes voortbrengt, groeit rondsom de boomen, strekt zich van den een tot den ander uit, op zulk een wyze, dat de bosschen bykans ondoorganglyk zyn. Verscheide soorten van Koekkoeken vindt men onder de Vogelen: een deezer is niet grooter dan een Spreeuw, boven op schitterend groen, van onderen aartig gemengeld, | |
[pagina 409]
| |
met golven van goud, groen, bruin en wit. - Eene andere soort is zwart met een groenen weerschyn, een bosch witte gekrulde vederen hangt beneden aan den hals. Deeze vederbosch geleek naar de witte bloemen, door de Otaheiters tot oorcieraaden gebruikt, en Poowa geheeten: waarom onze Scheepslieden deezen Vogel Poy-bird noemden. - 'Er is nog een klein groen Vogeltje, dat bykans het éénig zingend Vogeltje in dat Land mag heeten: doch het is genoegzaam om de bosschen te vervullen met een melody, die niet alleen aangenaam is; maar zo vol verscheidenheden, dat iemand zich zou verbeelden, door honderd verschillende soorten van Zingvogelen omringd te zyn, wanneer die kleine Zanger naby is. Wy noemden hem de Mocking-Bird. Ten aanziene van de Viervoetige Dieren, is het opmerkelyk dat in dit uitgestrekte Land geen blyk van eenig is, uitgenomen van weinig Ratten, en eene soort van Voshond, een Huisdier der Inboorelingen. Geen Delfstof, noemenswaardig, komt hier voor, dan een groene Jaspis of Serpent-steen: van welken de Inboorelingen zich bedienen tot werktuigen en opschik. Wat de Inwoonders betreft, zy zyn een tegenbeeld der van Diemenslanderen, zy betoonen zo veel vernufts in vinding en uitvoering, als eenig onbeschaafd Volk in soortgelyke omstandigheden: want, zonder het behulp van eenige metaalen werktuigen, vervaardigen zy alles, tot hun onderhoud, kleeding en wapens, met eene groote maate van netheid, sterkte en geschiktheid om derzelver onderscheide oogmerken te bereiken. Alle hunne snydende en hakkende Werktuigen zyn van den bovengemelden groenen Serpentsteen. Beeldsnyden schynt hunne hoofdzaak. De Stevens hunner Canoes zyn zomtyds met beeldwerk opgecierd, waar in niet alleen veel tekening is; maar 't geen teffens ten voorbeelde strekt van arbeidzaamheid en geduld in het maaken. - Hun touw tot Vischlynen is, in sterkte en effenheid, gelyk aan 't onze, en hunne netten behoeven voor de onze niet te wyken. - Dan, 't geen hun den meesten arbeid kost, is het vervaardigen der Werktuigen zelve: want de serpentsteen is zeer hard, en de eenige wyze, om 'er de vereischte gedaante aan te geeven, is, het wryven op een anderen steen. In stede van een Mes, bedienen zy zich van een Schulp of een brok Vuursteen of Jaspis. Voor een boor gebruiken zy een vischtand in een stuk houts gestooken. 't Is waar, zy hebben een kleine Zaag, gemaakt | |
[pagina 410]
| |
van scherpe vischtanden, gezet in den ronden kant van een net gesneeden hout. Doch deeze gebruiken zy alleen, zo als zy zeggen, om de lichaamen hunner vyanden, in den stryd gedood, open te zaagen. Uit dit Land nam Capt. cook, op 't verzoek van omai, met hun eigene en hunner vrienden toestemming, twee jonge Inboorelingen mede. Op den 25sten February verlieten de Capiteins cook en clerke Queen Charlottes Sound, en kwamen op den 29sten van Maart in 't gezigt van het Eiland Mangeea.
(Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|