Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt eener nieuwe soort van vulcaan; of waarneemingen der verschynzelen, welke zich vertoonen op den berg Maccaluda in Sicilie.‘De bespiegelende kennis der Aardbeevingen heeft de aandagt der Natuurkundigen getrokken, zints dien tyd, dat de geest van vry onderzoek ieder aanmoedigde, om, op de rechte wyze, de verschynzels der Natuure na te speuren. Dr. stukely's Stelzel, gebouwd op de veronderstelde werking der Electriciteit, en onderschraagd door verscheide Proeven van den grooten Dr. priestley, is algemeen bekend. De onlangs voorgevallene verwoesting in Calabrie, heeft de aandagt verleevendigd, welke deeze groote en verbaazende werkingen der Natuure niet kan nalaaten op te wekken. De Heer william hamilton schryft, met zeer groote waarschynlykheid, deeze laatste schriklyke gebeurtenis toe, aan de uitbarsting van een onderaardschen VulcaanGa naar voetnoot(*). Het volgend Uittrekzel uit een Werk, door | |
[pagina 388]
| |
den Heer de dolmieu, in 't licht gegeeven, getyteld, Voyage aux Isles de Lipari, zal toonen, dat, onderandere medewerkende oorzaaken, de schynbaar zagte ontbinding van zelfstandigheden met Lugt gevuld, in staat is, om uitwerkzels te wege te brengen, bykans de zodanige evenaarende, die dezelver veroorzaaking aan de kragt des Vuurs verschuldigd zyn.’
Indien de benaaming van Vulcaan niet, by uitsluiting, toegeëigend was aan Bergen, die Vuur uitgeeven, indien men dezelve niet bestendig gebezigd hadt, om de verbaazende uitwerkzels van die verschriklyke Hoofdstoffe aan te duiden; of, indien dezelve toepasselyk ware op elken Berg, die gevormd is van de stoffe zyner eigene uitvloeizelen, zou ik geene zwaarigheid maaken, die benaaming te geeven aan een zonderling verschynzel, door my in Sicilie waargenomen, tusschen Arragona en Girgenti. Ik zou zeggen een Lugt-Vulcaan gezien te hebben, welks uitwerkzels zeer gelyken naar die, waar in het Vuur de hoofdrol speelt. Ik zou opmerken, dat deeze Vulcaan, gelyk andere, zyne tusschenpoozen van rust en bedaardheid hebbe, en zyne tyden van onrust en woeling; dat dezelve Aardbeevingen, onderaardsche donderslagen, geweldige schokken, en, eindelyk, Uitbarstingen te wege brengt, die de uitgeworpen stoffe, ter hoogte van meer dan driehonderd voeten, opvoert. Dan, welk een naam met voeglykheid aan dit Verschynzel ook moge gegeeven worden, 't zelve zal daarom even zonderling en weetenswaardig blyven. Op den 18 September des Jaars 1781, van Arragona na Girgenti gaande, verliet ik den rechten weg, om myne Waarneemingen te doen op eene plaats, Maccaluba geheeten, my als zeer zonderling beschreeven; de veelvuldige verhaalen van dezelve hadden myne nieuwsgierigheid opgewekt. De grond, over welken ik heen trok, is met de | |
[pagina 389]
| |
daad kalkagtig; en bedekt met bergen en heuvelen van klei, waarin de waterafloopen diepe spleeten gemaakt hebben; eenige zyn bedekt met een gypsagtige korst. Na één uur wandelens, bereikte ik de plaats myner bedoelinge, en zag een Berg van klei, plat aan den top. De voet des Bergs leverde niets opmerkenswaardigs op; doch op de vlakte, waar in dezelve uitloopt, ontdekte ik het zeldzaamste Verschynzel, 't geen ooit myn oogen voorkwam. Het voetstuk deezes Bergs, rond zynde, verbeeldt dezelve een geknotten kegel: de hoogte boven de Valei, in welke dezelve gelegen en bykans beslooten is, haalt honderden vyftig voeten; de vlakte, op den top, is eenigzins rondagtig; en omtrent een halve myl in den omtrek. De vlakte is zo dor, dat men 'er het minste teken van vrugtbaarheid niet bespeure. Overal op den top ontdekt men een groot aantal geknotte kegels, op verschillende afstanden van elkander, en van onderscheiden hoogten. De hoogste waren omtrent twee en een half voet, de kleinste niet meer dan twee of drie duimen. Boven op elken kegel is een mond, in de gedaante van een tregter, de diepte is omtrent een derde van de hoogte van elken kegel. De grond, waar op die kegels gevonden worden, is graauwe klei, droog en in allerlei rigtingen gescheurd, de brokken zyn vier of vyf duimen dik. De sterke schudding, welke men, op deeze vlakte wandelende, voelt, wyst uit, dat de oppervlakte bestaat uit een dunne korst, die eene zagte en halfvloeibaare zelfstandigheid bedekt. En 't is niet zonder beeving, dat de Waarneemer ontdekt boe deeze gedroogte klei een onmeetlyke golf van modder verbergt, waarin hy groot gevaar loopt van verzwolgen te worden. Het binnenste gedeelte van elken kleinen mond, is altoos vogtig en in eene gestadige beweeging. Elk oogenblik wordt eenige vogtige klei, van eene graauwe kleur, uit het benedenste gedeelte des monds opgeheeven. Deeze opgeheeve klei is bolagtig van gedaante, en klimt, tot dat dezelve de geheele holte gevuld heeft, loopt 'er over heen in de gedaante van een halfrond, 't welk barst, en een gedeelte Lugts uitlaat, 't geen die opwelling veroorzaakte. Dit opbarsten gaat vergezeld van een geluid, gelykende naar het afhaalen eens kurks van een vles, en ten zelfde tyde, dat de klei ten monde uitgeworpen wordt, en langs de zyden van den kegel, als een lava nedervloeit, verspreidt zich dezelve rondsom het grondstuk, op meerder | |
[pagina 390]
| |
of minder afstands, naar gelange van de hoeveelheid. Zo ras de Lugt zich indiervoege ontlast hebbe, valt de rest der klei weder in den mond neder, die dan de eerste gedaante weder aanneemt en behoudt, tot dat een nieuwe Lugtbel tragt uit te breeken. Op deeze wyze is 'er eene geduurige beweeging van opheffing en nederdaaling, nu eens meer dan eens minder, doch wordt dezelve vermeerderd, door het stampen op de kleikorst, die den top des Bergs bedekt. Indien men een stok steekt in een deezer monden, komt dezelve by kleine opwerpingen, allengskens weder; doch wordt op geen afstond uitgeworpen, gelyk men my hadt doen verwagten. Terwyl ik bezig was met de Verschynzelen op deezen Berg waar te neemen, vermaakten zich drie myner Reisgenooten met brokjes gedroogde klei in een der wydste monden te werpen. Die brokjes werden alle ingezwolgen, en één uur vullens hadt geene andere uitwerking, dat dan de opening eenigzins verwyd wierd, zonder gevuld te worden. Eenige van deeze hoogten zyn geheel droog en geeven niet langer uitgang aan de Lugt. Het geheele getal der kegels is meer dan honderd; doch dit getal verandert alle dagen. Behalven de kegels, zyn 'er verscheide ronde holligheden in den grond zelve, inzonderheid na den westkant, waar de vlakte min verheven is dan elders. Deeze holligheden zyn, over 't kruis gemeeten, één of twee duim, en gevuld met vuil zoutwater, waar uit gestadig lugtbollen komen, zonder geluid of uitbarsting, doch gelykende naar water, dat op 't vuur kookt. Op de oppervlakte van eenige dier holligheden, vond ik een vlies van lymagtige olie, sterk van dien reuk, welken men dikwyls met die van zwavel verwart. Zodanig is de gesteltenis deezes Bergs, geduurende den Zomer en den Herfst, tot de regentyd komt; in deeze beschouwde ik denzelven. In den Winter zyn de omstandigheden zeer verschillende. De klei op den top wordt dan zagt en bykans vloeibaar door den regen, de kegelagtige hoogten worden ontbonden, en 'er vertoont zich aan het oog niets anders dan eene groote golf van aardagtige modder, welks diepte men niet weet, en niet dan met het grootste gevaar kan genaderd worden. Eene onophoudelyke opwelling heerscht over de geheele oppervlakte. De Lugt, die dezelve veroorzaakt, heeft niet langer eenige byzondere doortochtplaatzen; maar barst te gelyk in alle deelen uit. | |
[pagina 391]
| |
In deeze tweeërleie Staaten vertoont zich de Berg alleen, als dezelve in rust en bedaard is. Dezelve heeft desgelyks zyn tyd van groote gisting, wanneer hy verschynzels oplevert, die schrik en vrees in alle de nabuurige Plaatzen verspreiden, en zeer gelyken naar die de uitbarstingen van gewoone Vulcanos voorgaan. Schokken van Aardbeeving, en dikwyls zeer geweldige, worden, op den afstand van twee of drie mylen, gevoeld; men hoort onderaardsche donderslagen en geraas: en, na verscheide dagen steeds toeneemende inwendige gisting, volgen 'er sterke uitbarstingen, gepaard met veel geluids, de grond, te gelyk met modder, klei, en eenige steenen, wordt tot eene regtstandige hoogte van twee honderd voeten opgeworpen. Alle deeze stoffen vallen weder op dezelfde plaats, uit welke zy voortkwamen. Die uitbarstingen vallen drie of viermaalen in één etmaal voor, ze gaan vergezeld van een stikkenden zwavel-reuk, die zich over de omliggende streeken verspreidt; zomtyds, zegt men, is 'er rook by. Na deeze uitbarstingen houden de voorbereidende Verschynzels op; en de Berg neemt een der twee boven beschreevene staaten aan. De uitbarstingen van deezen merkwaardigen en zonderlingen Vulcaan vallen voor in den Herfst, wanneer de Zomer lang en droog geweest is; doch geschieden niet na geregelde tusschentyden. Verscheide Jaaren verloopen 'er zomwylen, zonder eenige uitbarsting; op andere tyden twee Jaaren agtereen, of tweemaal in de drie Jaaren, gelyk in de Jaaren 1777 en 1779, wanneer de laatste uitbarstingen voorgevallen zyn. De geregelde tusschenstand van vyf Jaaren, door eenige Schryvers opgegeeven, strydt met de Waarneemingen. Een ooggetuige van de uitbarsting in 't Jaar 1777, heeft 'er het volgende verhaal, ten tyde der uitbarsting, van opgesteld, en my medegedeeld. ‘Op den afstand van één myl van de Zeekust, agter Grigenti, ligt eene plaats door de Ouden Moruca, en thans Maccalúba geheeten, waar op eene verhevenheid, te midden van eene barre vlakte, verscheide openingen van verschillende gedaanten gezien worden, die, door eene zagte opbruisching, modder en troebel water uitwerpen. Op den 13 September, des Jaars 1777, hoorde men, een half uur na zonne opgang, een geluid, 't geen, steeds toeneemende, binnen kort, sterker werd dan de hardste donderslag. Hier op volgde eene Aardbee- | |
[pagina 392]
| |
ving in de nabuurschap, waar van de groote spleeten nog te zien zyn; op dien zelfden tyd kreeg de voornaamste mond, waar uit gewoonlyk het troebel water en modder voortkomt, de wydte van zes Napelsche palmen over 't kruis. Uit deezen mond kwam iet voort, 't geen naar een rook-wolk geleek, en, binnen weinig seconden, de hoogte van vier- en twintig palmen bereikte. Schoon de stoffe deezer uitbarsting in zommige gedeelten eene vuurige kleur hadt, bestondt dezelve nogthans uit vloeibaaren modder en kleibrokken, die, nedervallende, zich over den omliggenden grond verspreidden; het grootste gedeelte, egter, viel weder neder in den mond die het uitgulpte. Deeze uitbarsting duurde een half uur, en werd drie keeren herhaald, met de tusschenpoos van een quartier uurs, en zo lang hielden ook de laatste uitbarstingen aan. Ten zelfden tyde hoorde men de beweeging en werking der onderderaardsche stoffen; op den afstand van drie mylen, geleek het geraas na dat van een Zee, door een geweldigen storm gedreeven. Zo lang deeze schrikbaarende Verschynzels duurden, dagten zy, die ze aanschouwden, dat het einde der wereld gekomen was, en vreesden begraaven te worden onder de klei ten Vulcaan uitgeworpen. De modder bedekte den rondsomgelegen grond ter diepte van zes palmen, en vulde de nabyliggende Valeien: en schoon deeze klei vloeibaar was op den dag der uitbarsting, hadt dezelve op den volgenden dag zo veel vastheid gekreegen, dat verscheide nieuwsgierigen daar over heen konden gaan, tot den grooten mond in 't midden, om denzelven waar te neemen. Deeze modder behoudt nog den zwavelreuk, schoon niet in die maate als op den dag der uitbarsting. De andere monden, geduurende de uitbarsting geslooten, vertoonen zich weder, en tot nog hooren wy een onderaardsch geraas, 't geen ons voor eene nieuwe uitbarsting doet dugten.’ Wy vinden ons altoos geneigd om uitwerkzels, naar elkander zweemende, aan dezelfde oorzaak toe te schryven. Wy zien dat deeze Berg uitbarstingen heeft, gelyk aan die van den Berg Etna, en zulks is genoegzaam geweest, om de Bewoonders daar omstreeks, en de weinige Reizigers die denzelven waargenomen hebben, te doen veronderstellen, dat alle die Verschynzels van onderaardsch Vuur afhangen. Ik kwam hier, vooringenoomen met hetzelfde | |
[pagina 393]
| |
denkbeeld. Ik verwagtte niets anders te zien dan een gewoone Vulcaan. Ik vermoedde zelfs niet dat 'er eenig andere werkende oorzaak in de Natuur was, uitgenomen het Vuur, in staat om de my verhaalde Verschynzels hervoort te brengen; doch ik werd schielyk uit dien droom geholpen. Ik zag rondsom my niets, 't geen de tegenwoordigheid van Vuur aanwees, 't geen, in werking zynde, een onderscheidend merkteken drukt op alle zyne voortbrengzelen: welhaast was ik overtuigd dat de Natuur zeer verschillende middelen bezigt, om naar elkander gelykende uitwerkzels hervoort te brengen. Ik zag dat Vuur de hoofdwerkende oorzaak niet was, ja zelfs geen deel hadt in de Verschynzelen deezes Bergs; en, indien men, in zommige uitbarstingen, rook en hette heeft waargenomen, zyn dit alleen toevallige en bykomende omstandigheden, en wyzen geenzins de waare oorzaak der uitbarstingen aan. Dan, eer ik de natuur van deeze nieuwe werkende Oorzaak nader ontvouwe, zal het noodig weezen, verslag te doen van eenige omstandigheden, door my onaangeroerd gelaaten; in het beschryven der meer in 't oogloopende ontmoetingen, tot dit zonderling verschynzel betrekkelyk. Op de vlakte van Maccalúba komende, was myn eerste werk, zekerheid te bekomen, of 'er eenige Hette ware in de opbruischingen, welke ik, rondsom my, aanschouwde. Niet zonder schroom, bewandelde ik deeze schuddende grond. Het dagt my gevaarlyk te digt by de grootste kegels te komen, waar de grond my meer versleeten dan elders toescheen; en met my weg mogt zinken. Nogthans, door herhaalde proeven bemoedigd, en stouter geworden, waagde ik het tot het midden der vlakte voort te gaan. Ik stak myn hand in den vloeijenden modder, uit de monden voortkomende, in de holligheden, die het als kookend water inhielden; doch, in stede van de verwagte Hette ontwaar te worden, voelde ik Koude. Ik stak 'er myn Thermometer in, die in de openlugt drie- en twintig en een halve Graad tekende, en drie Graden daalde. Ik bragt myn ontbloote arm, zo diep my mogelyk was, in den modder van een der monden, en vondt de Koude nog grooter dan aan de oppervlakte. Geen reuk van zwavel, geen rook was 'er te ontdekken; met één woord, door geenerlei middelen kon ik eenig spoor van Vuur ontwaar worden in den toenmaaligen toestand des Bergs. - Dit wel bevestigd zynde, was het noodig naa te gaan, | |
[pagina 394]
| |
of het Vuur bystand boodt, of voornaamlyk werkte, in de groote uitbarstingen. Ik begon hier aan reeds te twyfelen. Ik onderzogt alle oorden van deeze Vlakte, en alle de buitenste gedeelten van den Berg, zonder eenige zelfstandigheid te ontdekken, op welke het Vuur zyne kragt geoefend hadt. In tegendeel ontmoetten my de blykbaarste tekens, dat die verwoestende Hoofdstof 'er haare kragt nooit oefende. Onder de stoffen van de door de laatste Uitbarsting opgeworpen, zag ik verscheidenerlei aarde en steenen, die door de minste werking van 't Vuur aangedaan en veranderd worden, onaangedaan, onveranderd, ten blyke dat by die Uitbarsting het Vuur niet gewerkt hebbe. Zo ras myne naspeuringen my overtuigd hadden, dat deeze Berg geen gewoone Vulcaan was, ontdekte ik gereedlyk wat de oorzaak was van alle de verschynzelen. In een Vles, gevuld met Lugt, gehaald uit den modder en het water, ging een daar ingestooke kaars terstond uit. Deeze Lugt, gemengd met de Lugt van den Dampkring, veroorzaakte noch vlam noch losbarsting. Ik had geene gelegenheid om andere proefneemingen te doen; doch deeze waren genoegzaam, om te toonen, dat Vaste Lugt de eenige werkende oorzaak is van de beschreevene Verschynzelen. En het schynt my toe, dat de volgende verklaaring de waare oplossing behelst, van 't geen, in den eersten opslage, zeer moeilyk voorkwam om te verklaaren. Reeds heb ik aangemerkt, dat de Grond van het Land rondsomme Kalkagtig is; deeze is overdekt met bergen van graauwe kneedbaare Klei, die dikwyls Gips bevat; toevallig is midden van den Berg, Maccalúba geheeten, een Zoutwaterbron; en worden deeze overal gevonden in dit Land, vol met mynen van Berg-zout. Dit Water bevogtigt, by aanhoudenheid, de Klei, en zweet naderhand uit door een van de zyden des Bergs. Het Vitriool-zuur van de Klei tast, door deszelfs meerdere nabyheid, den grondslag aan van het Zee-zout, en ombindt het Zee-zuur, 't geen werkt op de Kalkagtige Aarde, beneden den Berg. Deeze laatste vereeniging ontbindt eene groote hoeveelheid van Vaste Lugt, die door den geheelen klomp van vogtige Klei heen dringt, en ter oppervlakte uitbarst. Het Vitriool zuur van de Klei kan zich, desgelyks, rechtstreeks veréénigen met den Kalkagtigen Steen, en steeds Gips vormen. De aanhoudende beweeging van de Vaste Lugt door de Klei, brengt eene uitwerking voort, gelyk aan 't | |
[pagina 395]
| |
geen veroorzaakt zou worden door kneeden; dat is, zy vermeerdert de rekbaarheid en kleefagtigheid. Geduurende den Winter, of het Regen-saisoen, wordt de Klei meer bevogtigd, de Lugt ontlast zich gemaklyker, en de opborrelingen worden vermenigvuldigd. In den Zomer wordt de oppervlakte van de Klei droog, en vormt dezelve een meer of min dikke korst. De Lugt moet dan een pooging doen om te ontkomen; en zy borrelt op, ter plaatze waar dezelve den minsten wederstand ontmoet. Deeze uittochtzoekende Lugt hoopt allengskens de deeltjes Aarde, welke zy met zich voert, op één, vormt kleine kegels, in welker midden zy een doortocht houdt. Doch, wanneer de Zomers lang, heet en droog, geweest zyn, neemt de Klei in vastheid en digtheid toe; de Lugt kan 'er niet door; derzelver veerkragt ontmoet tegenstand. De Lugt hoopt steeds op; en op een zeker punt van zamendrukking brengt zy Aardbeevingen, onderaardsche Donderslagen, en, in 't einde, die Uitbarstingen voort, van welke ik gesprooken heb; hoe grooter de wederstand is, des te grooter wordt ook de Uitbarsting bevonden. Dus blykt, dat Vaste Lugt de eenige werkende oorzaak is van alle de verschynzelen op deezen Berg. De Rook, welke de Uitbarstingen vergezelt, is geene omstandigheid, die aanloopt tegen de boven gegeevene Verklaaring. Rook, Damp of Mist, is dikwyls niets anders dan Water in Damp hervormd, en 'er steekt niets zeldzaams in, dat de Lugt, zich uitzettende, en de uitbarstingen veroorzaakende, welke ik daar aan toeschryf, het Water beneden in den Berg in Damp verandere. Het vertoon van Vlam, vermeld door den Opsteller van het straks bygebragte Verhaal der Uitbarstingen, kan desgelyks veroorzaakt weezen, door de wederkaatzing der opgaande Zon van de oppervlakte der natte Klei, die, door den Damp heen gezien, een roode kleur veroorzaaken. De Waarneemer zelve berigtte my, dat hy de Zon recht tegen zich over hadt. 't Is daarenboven mogelyk, dat de menigte van Olie en Lymagtige stoffe, welke men beneden in den Berg vindt, en blykbaar zich vertoont door het vlies op het water in de holligheden, ontbrandbaare Lugt kan voortbrengen, staande den tyd der inwendige gisting; deeze Lugt kan vlam vatten, of van zichzelven, of door de aanraaking der stoffe uitgeworpen op dien tyd, als dezelve zich met den Dampkring vermengt. De ontbranding, | |
[pagina 396]
| |
in de holligheden van den Berg, is niet mogelyk, door mangel aan den zamenloop van zuivere Lugt; en zuivere Lugt kan niet gevormd worden door de vereeniging van het Zuur met de Kalkagtige Aarde, 't welk de Vaste Lugt hervoortbrengt, die, in den gewoonlyken staat des Bergs, altoos haar uittocht aan de oppervlakte zoekt. |
|