Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
Algemeene aanmerkingen over de watervogelen.(Volgens den Heer de buffon.)
De Watervogels zyn de eenige, die, by 't genot van de Lugt en de Aarde, het bezit des Waters voegen. Veelvuldige soorten, alle zeer talryk, bevolken de oevers en de stranden; zy zwemmen op de Baaren, met zo veel gemaks en meer gerustheids, dan zy in de Lugt vliegen; overal vinden zy overvloed van leevensonderhoud, en een prooi die hun niet kan ontsnappen; om dien magtig te worden, breeken eenigen door de golven heen, en dompelen 'er zich in; terwyl anderen alleen langs de oppervlakte heen scheeren met een snelle of afgemeete vlugt, naar gelang van den afstand en de hoeveelheid der slachtofferen. Allen neemen zy deeze beweegbaare hoofdstoffe als hun vaste woonstede; zy vergaderen daar in groote maatschappyen, en leeven gerust te midden der onweeren; zy schynen zelfs met de golven te speelen, zich aan stormen bloot te geeven, zonder voor den ondergang te vreezen of dien te lyden. Zy verlaaten niet dan bezwaarlyk dit uitgekoozen verblyf, en alleen op dien tyd dat de zorg voor hun Kroost hun aan den oever verbindt, en alleen toelaat, dat zy, by tusschenpoozen, te water gaan: want zo ras de Eieren uit zyn, geleiden zy de Jongen na dit geliefd verblyf, 't geen deezen ook welhaast kiezen, als overeenkomstiger met hunne natuur dan het Land. In de daad, zy kunnen daar blyven zo lang het hun behaagt, zonder van vogtigheid doordrongen te worden, of iets van hunne vlugheid te verliezen: dewyl hunne lichaamen, zagtlyk ondersteund, in 't zwemmen uitrusten, en de kragten, door 't vliegen uitgeput, ras wederkrygen. De lange donkere nagten, of aanhoudende stormen, zyn de eenige tegenheden met welken zy te worstelen hebben, en hun noodzaaken, by wylen, de Zee te ruimen. Zy dienen dan tot voorboden of liever tot tekens voor de Zeelieden, hun aankundigende, dat ze naby land zyn; niet te min is deeze verkenning dikwyls zeer onwis; veele deezer Vogelen begeeven zich zomtyds zo diep in Zee, dat de bedreeven Zeeheld cook vermaant het vertoon der Watervogelen niet aan te merken als een zeker teken van landnadering: | |
[pagina 378]
| |
en alles, wat men uit de berigten der Zeelieden kan opmaaken, is, dat de meeste deezer Vogelen alle nagten niet strandwaards keeren, en dat, wanneer zy, op hun overtocht of wederkomst, eenige rustplaats noodig hebben, zy dezelve vinden op klippen, of zelfs op 't water dryvende slaapenGa naar voetnoot(*). De Lichaamsgestalte en de Ledemaaten deezer Vogelen wyzen genoegzaam uit, dat zy tot zwemmen geschaapen, en natuurlyke Bewoonders van de vloeibaare Hoofdstoffe zyn. Het Lyf is geboogen en rond, gelyk het onderst van een schip, en 't is, misschien, van de Lyfsgestalte der Wintervogelen, dat de eerste Scheepmaakers, de gedaante hunner Schepen ontleend hebben; de Hals verheft zich op een uitsteekende borst, en verbeeldt zeer wel het voorschip; hun korte Staart, geheel in een vederbosch vergadert, dient tot een roer; hunne breede en gevliesde Pooten doen den dienst van weezenlyke riemen; het digte en vetagtige Dons, het gansche Lyf bedekkende, is een natuurlyk smeerzel, 't geen hun ondoordringbaar maakt voor vogt, en teffens te ligter op de oppervlakte des Waters doet dryven. Men heeft opgemerkt, dat de Vogels, in heete Landen, daar mede slegts middelmaatig gedekt zyn: terwyl die van kouder Gewesten, en boven al die zonder ophouden over 't water vliegen, eene ontzaglyke menigte pluimen hebben, van welke ieder dubbeld isGa naar voetnoot(†). - Dit alles maakt slegts een gedeelte uit van de Vermogens, door de Natuur aan deeze Vogelen, tot het verblyf in 't water, geschonken. Hunne natuurlyke Geaartheden strooken volmaakt met die Vermogens, desgelyks hunne Leevenswyze; nergens scheppen zy zo veel vermaaks als in het water; zy schynen te vreezen zich op 't land neder te zetten; de minste scherpheid van den grond kwetst hunne pooten, zagt geworden door de gewoonte van steeds eene vogtige oppervlakte te drukken; kortom het Water is voor hun een plaats van rust en vermaak, waar zy alle hunne beweegingen gemaklyk verrigten, alle bedryven met vaardigheid en bevallig volvoeren. Ziet deeze Zwaanen zagtlyk zwemmen, of vol majesteit de golven klieven: zy speelen, zy verheffen zich, zy duiken, en ko- | |
[pagina 379]
| |
men weder te voorschyn met aangenaame beweegingen: de bevalligheid is een trek, die ons meer treft, dan die van schoonheid. Het leeven der Watervogelen is vreedzaamer, en aan minder moeilykheden onderhevig, dan dat van andere Vogelen; zy oefenen minder kragts om te zwemmen, dan andere om te vliegen; de Hoofdstof, welke zy bewoonen, verschaft hun steeds voedzel; zy ontmoeten 't zelve veeleer dan zy het zoeken; de golvende baar voert het hun aan; zy neemen het zonder moeite: dit gemaklyk en zagt leeven schenkt den Watervogelen de schuldloosste zeden en vreedzaamste hebbelykheden. Ieder soort voegt zich byeen door 't gevoel van onderlinge liefde: geen deezer Vogelen tast zyns gelyken aan, geen maakt een anderen Vogel ten slachtoffer, en in deeze groote en geruste Maatschappy ontdekt men niet dat de sterkste de zwakkere moeite aandoet; zeer veel verschillende van die Dwingelanden der Lugt en der Aarde, die hun Ryk niet doortrekken dan om te verwoesten, altoos met huns gelyken in oorlog leeven, en hun tragten te verdelgen. De Gevederde Waterbewoonders zyn overal met elkander in vrede, en bezoedelen zich niet met het bloed hunner soortgenooten; en als 't ware 't geheele Geslacht der Vogelen ontziende, houden zy zich te vrede met een min edel voedzel; hunne kragt en wapenen niet gebruikende dan tegen het veragtlyk geslacht van kruipende Schepzelen en de stomme Visschen. Niettemin hebben de meesten deezer Vogelen, by eene groote graagte om te eeten, de middelen om daar aan te voldoen: in veele soorten is de binnenkant van den Bek met vry scherpsnydende tanden voorzien, zo dat de eens gevatte prooi het niet konne ontsnappen; de meeste zyn verslindender dan de Landvogelen, en men moet erkennen, dat 'er eenigen zyn, wier smaak zo weinig kiesch is, dat ze met gretigheid op krengen, en de ingewanden van allerlei dieren, aanvallen. Het talryk Geslacht der Watervogelen moeten wy in twee groote Huisgezinnen verdeelen: want naast de zodanigen, die Zwemvogelen zyn met gevliesde Pooten, heeft de Natuur de Strandvogelen geplaatst, met verdeelde Klauwen; schoon deezen in gestalte verschillen, hebben zy nogthans verscheide overeenkomsten met de eerstgemelden, en eene eenigzins gelyke leevenswyze. Zy zyn, om zo te spreeken, in een anderen vorm gegooten; hun Lichaam is dun, verheeven van gestalte; hunne Pooten, van vlie- | |
[pagina 380]
| |
zen ontbloot, laaten niet toe dat zy zich in 't water dompelen en daarin onthouden: zy kunnen alleen de oevers bewoonen; zeer lange schenkels en een uitgestrekten hal hebbende, begeeven zy zich in ondiepe wateren, en wandelen dezelve met een staatlyken tred door; zy zoeken en vinden zo het voedzel 't geen hun aanstaat. Zy zyn, om zo te spreeken, tweeslachtige Dieren, op de grenzen van Aarde en Water geplaatst, om daar eene leevend soort uit te maaken, of liever, om in deeze soort een overgang op te leveren, waar in de verschillende hebbelykheden, ontstaande uit de onderscheide gedaanten in de geheele bezielde wereld, in elkander smelten. Dus hebbe men, in de ontzaglyk groote bevolking der Lugtbewoonderen, drie Staaten, of drie verschillende Verblyven. Aan deezen schonk de Natuur de Aarde, aan geenen vergunde zy het Water ter woonstede, en plaatste, ten zelfden tyde, tusschensoorten, op de grenzen deezer twee Hoofdstoffen; ten einde het leeven op alle plaatzen voortgebragt, en onder alle mogelyke gedaanten veranderd, of 'er geen vak openbleeve, waar men iets aan de rykheid der Natuure zou kunnen toevoegen, of, meer stoffe verlangen, om onze verwondering over de bestaande weezens te vergrooten. Menigmaal hebben wy gelegenheid gehad om aan te merken, dat geene soort van Viervoetige Dieren van het Zuidendeel van een der Vaste landen, zich in het andere bevindt, en dat de meeste Vogelen, ondanks het voorregt van te kunnen vliegen, deeze algemeene wet niet hebben kunnen overtreeden: dan die wet geldt hier niet meer. Gelyk wy gezien en getoond hebben, dat geene soorten dan die den weg ten Noorden om konden neemen, aan de beide Vaste landen gemeen zyn, zullen wy nu ontdekken, dat de Watervogelen zich gelykerhand in beide bevinden, en zelfs op de Eilanden allerverst van de bewoonde Aarde verwyderd. Zuid-America, door wyde Zeeën van Africa en Asia afgescheiden, is, om die rede, ontoeganglyk voor alle viervoetige Dieren van dat Vaste land, desgelyks voor het groot getal dier Vogelsoorten, die deeze verbaazende ruimte niet te eener vlugt, en zonder rustplaatzen, konden overvliegen. De Landvogels en viervoetige Dieren, van dit gedeelte van America, zyn in Africa en Asia onbekend; maar de groote Zeeën, de onoverkomelyke afscheidsmuur voor Dieren en Landvogelen, zyn de Watervogels vliegen- | |
[pagina 381]
| |
de en zwemmende overgetoogen, en na de verstgelegene Gewesten getrokken; zy hebben 't zelfde voordeel als Zeevaarende Volken, die zich overal vestigen: want men heeft in Zuid-America niet alleen de Vogels gevonden die daar vallen; maar ook het meerendeel van de soorten der Watervogelen, uit de daar tegenoverliggende Gewesten der Oude Wereld herkomstig. Dit voorregt, van uit de Oude in de Nieuwe Wereld, in de Zuidelyke Gewesten, te verhuizen, schynt zich uit te strekken tot de Strandvogelen; niet dat het water hun een weg verleende, want zy gaan niet te water, doch blyven op den waterkant: maar om dat zy, allengkens voorttrekkende, tot de uitersten van alle Vaste Landen gekomen zyn. 't Geen hun deeze lange reizen te gemaklyker doet vallen, is dat de nabyheid aan het water de Lugtstreeken veel gelyker doet worden: de Zeelugt, altoos fris in hitte, en gemaatigd in koude, verschaft, aan de Gevederde Strandbewoonders, eene evenmaatigheid van Lugtgesteltenisse, welke voorkomt, dat zy een al te sterken indruk van de Lugtveranderingen gevoelen, en voor hun alle Breedten, met eenige in agtneeming der Saisoenen, bereisbaar maakt. Dus schynen verscheide soorten, die des Zomers in de Noordlykste deelen van ons Vasteland reizen, welke tot de Noordlykste Gewesten van America strekken, allengskens de stranden langs gaande, het uiterste van het Nieuwe Vasteland bereikt te hebben; want, men vindt in de Zuidelyke Deelen van America, verscheide Strandvogels, die men in de Noordlyke streeken van de beide Vastelanden aantreft. De meesten der Watervogelen schynen Halve-nagtvogels. De Reigers zwerven 's nagts, de Sneppen beginnen eerst met den avond te vliegen; de Roerdomp laat zich, als de dag reeds geweeken is, nog hooren; de Kraanvogels roepen, in de stilte en duisternis des nagts, elkander in de hoogte toe; de vlugten van wilde Ganzen en Eenden, die in onze Rivieren nederstryken, onthouden 'er zich meer des nagts dan over dag. Zulks hangt af van verscheide omstandigheden, betrekking hebbende tot het voedzel en de veiligheid deezer Vogelen: met de koelte komen de wormen uit het Aardryk kruipen; de Visschen zyn 's nagts in beweeging, en de duisterheid onttrekt de Vogels aan 't oog der Menschen en hunner Vyanden: niet te min schynen de Vischvangende Vogels den vyand, dien zy aantasten, niet genoeg te wantrouwen: zy bestaan die vangst in lange na niet altoos on- | |
[pagina 382]
| |
gestraft; Vogels, in de rob en maag der Visschen gevonden, leveren hier van bewys op. Indeezervoege heeft de Natuur, den Watervogelen groote voorregten verleenende, dezelve ook aan eenige ongelegenheden bloot gesteld; en hun een der uitmuntendste eigenschappen geweigerd. Geen hunner zingt, 't geen men zegt van den zang der Zwaanen, is een loutere fabelzang: niets is weezenlyker dan het treffend onderscheid tusschen de stem der Land- en Watervogelen: de laatstgemelden hebben een sterke, groove, schreeuwende stem, geschikt om zich zeer verre te doen hooren, en over de wydstrekkende waterplassen te doen klinken: deeze stem, geheel bestaande uit schorre toonen en roepend geschreeuw, heeft niets van die zagte en buigzaame toonen, niets van dien streelenden zang, waar mede de Landvogels de bosschen vervullen, den Voortyd vieren, en de Liefde ter eere zingen. 't Is eveneens als of die ontzaglyke Hoofdltoffe, waar op de Stormen loeijen, voor altoos van zich verwyderd heeft, die welluidend zingende Vogeltjes, welke zich alleen laaten hooren op schoone dagen en in stille nagten, en de Zee aan haare Gevederde Bewoonderen alleen toestaat die geluiden te slaan, welke door het geraas der stormen heen breeken, en indringen op het geweld der aangeschonne bruisschende golven. Wyders is de menigte der Watervogelen, de Strandvogels daar onder begreepen, en stuk voor stuk geteld, misschien zo groot als die der Landvogelen. Hebben de laatsten, om zich uit te breiden, de bergen, de vlakten, de velden en de bosschen; de eerste, de oevers der rivieren bewoonende, of verder op de baaren zich onthoudende, hebben te hunner huisvesting eene tweede Hoofdstoffe, zo uitgestrekt, zo vry als de Lugt zelve. En berekenen wy de vermenigvuldiging naar de middelen van bestaan, dan zullen deeze zo overvloedig, en misschien zekerder, weezen voor de Water- dan de Landvogelen, wier voedzel voor een gedeelte afhangt van den invloed der Saisoenen, en voor een groot gedeelte van 't geen der Menschen arbeid oplevert. Gelyk overvloed de grondslag is van alle Maatschappye, vertoonen zich de Watervogels veel algemeener by groote vlugten dan de Landvogels, en in verscheide geslachten zyn die benden zeer talryk, of liever ontelbaar: by voorbeeld, 'er zyn weinig Landvogels, althans van die grootte, in den staat der natuure veelvuldiger dan die der Ganzen en Eenden; en, in 't alge- | |
[pagina 383]
| |
meen, heeft 'er meer vereeniging plaats onder de Dieren, het meest van ons verwyderd. De Landvogels zyn ook talryker in soort en aantal, naar gelange de Lugtstreeken warmer zyn: de Watervogels schynen, integendeel, koude Lugtstreeken op te zoeken; want de Zeereizigers leeren ons dat aan de met ys bekorste kusten van het Noorden, de Meeuwen, de Pinguïns, de Zeepapegaaijen, zich by duizenden onthouden; en men aan de Zuidpool, op de Ys-eilanden, een even groot getal Albatrossen en Onweersvogeltjes aantreft. Ondertusschen schynt de Vrugtbaarheid der Landvogelen, die der Watervogelen te overtreffen: geene soort onder de laatstgenoemden brengt zo veel voort als onze Vogels van het Hoender-geslacht, als men Vogels van gelyke grootte neemt. Indedaad, deeze vrugtbaarheid der Graanëetende Vogelen kan vermeerderd worden, door de meerdere ruimte van leevensonderhoud, hun door den Mensch verschaft; dan by de Watervogels, in den tammen staat gebragt, heeft de vrugtbaarheid dezelfde vorderingen niet gemaakt, als by de Landvogelen. De tamme Gans en de tamme Eendvogel liggen zo veel eijeren niet als de Hen: verwyderd van het hun geliefde Element, en beroofd van hunne vryheid, verliezen deeze Vogels ongetwyfeld meer, dan onze zorge kan wedergeeven. Deeze soorten van Watervogels zyn veeleer Gevangenen, dan Huisvogels; zy behouden de beginzels van hunne eerste Vryheid, welke zich doen kennen door eene onafhanglykheid, die de Landvogels geheel schynen verlooren te hebben; zy kwynen zo ras men ze te zeer opgeslooten houdt, men moet hun ruimte van land en water geeven, waarin zy een gedeelte hunner natuurlyke vryheid kunnen genieten; dat zy dezelve niet verzaaken, blykt daaruit, dat ze zich gaarne met hunne wilde Geslachtgenooten vereenigen, en met dezelve wegvliegen, waar tegen men zorg draagt, door ze te kortwiekenGa naar voetnoot(*). - | |
[pagina 384]
| |
De Zwaan, het cieraad der wateren in onze prachtige Lusthoven, vertoont zich veeleer als een Watervorst dan een Slaaf. Het gering bedwang, 't geen de Watervogels in den gevangen staat dulden, brengt te wege, dat zy 'er ook slegts geringe indrukzels van omdraagen: de soorten ondergaan 'er zo veel veranderingen niet, als by de Landvogels, in kleur, en in gedaante; zy verliezen minder van hunne natuurlyke trekken en oorspronglyk maakzel; men bespeurt dit aan de Eenden in onze Menagerien, die slegts weinig verscheidenheden toelaaten, terwyl de Hoenders ons eene menigte van nieuwe en door kunst gevormde rassen opleveren, by welken het oorspronglyk ras geheel vernietigd is, of door de vermenging onkenbaar. Daarenboven kennen wy de Watervogels, verre van ons door hunne wooning verwyderd, slegts gedeeltelyk. Het schynt dat de Natuur, hun de Zee verleenende, ze aan de heerschappy der Menschen onttrokken heeft, die, op dit Element veel zwakker zynde, 'er dikwyls de speelbal of het slachtoffer van wordt. De Vischrykste Zeeën, lokken en vestigen, op derzelver stranden, ontelbaare Volkplantingen van Vischvangende Vogelen. Men ziet eene oneindige menigte rondsom de Sambales Eilanden, en op de kust der Landengte van Panama, byzonder aan de Noordzyde: wafer geeft voor rede, dat de Baay van Panama op verre na zo vischryk niet is, als die van SambalesGa naar voetnoot(*). De groote Rivieren van Zuid- America zyn alle met Watergevogelte als overdekt. De Inwoonders van Nieuw-Orleans, die aan de Rivier Mississipi jaagen, hebben een kleinen handeltak opgerigt, om het vet of de olie, welke zy uit de gevangen Watervogels haalen. Verscheide Eilanden hebben den naam van Vogel-Eilanden gekreegen, dewyl deeze de eenige bewoonders waren by de ontdekking, en hun getal zo verbaazend groot was. Het Eiland, byzonder onder den naam van Aves bekend, vyftig mylen van St. Domingo gelegen, is zodanig met Vogelen vervuld, dat men ze nergens in zulk eene veelheid aantreft. Labat, die dit berigt, merkt op, dat de kusten zeer vischryk zyn, en dat de oevers steeds be- | |
[pagina 385]
| |
dekt zyn met eene verbaazende menigte schulpvisschenGa naar voetnoot(*). De Vischkuit, die zomtyds by geheele banken op Zee dryft, lokt de Watervogels niet min sterk aanGa naar voetnoot(†). 'Er zyn ook plaatzen op de Kusten en Eilanden, waar de geheele grond, tot eene groote diepte, alleen uit drek der Watervogelen bestaat: van dien aart is, onder andere, op de kust van Peru, het Eiland Iquique, van waar de Spanjaarden deeze mest haalen, om de Landen aan de Vastekust mede te mestenGa naar voetnoot(§). De rotzen in Groenland zyn op de toppen bedekt met eene soort van aarde, uit deeze Vogeldrek en de overblyfzels der nesten bestaande. Zy zyn desgelyks talryk op de Eilanden van Noorwegen, op Ysland en Feroe, waar de Eijeren een groot gedeelte van het bestaan der Inwoonderen uitmaaken, die dezelve gaan zoeken op de bykans ontoeganglyke plaatzen, met het uiterste gevaar des leevensGa naar voetnoot(⁂). Van dienzelfden Watervogelryken aart zyn ook de onbewoonde en bykans ontoeganglyke Eilanden Burra, op de kusten van Schotland, werwaards zich de Inwoonders van het kleine Eiland Hirta vervoegen, om de eijeren weg te neemen en de Vogels te doodenGa naar voetnoot(‡). - Eindelyk bedekken de Watervogels de Zee in Groenland in zulkervoege, dat de Groenlandsche taal een woord heeft, om de wyze uit te drukken, op welke men ze by hoopen na de kusten dryft, in de kleine Baayen, waar ze zich laaten omzetten, en by duizenden vangenGa naar voetnoot(§). De Watervogels zyn ook de bewoonders, door de Natuur gezonden, na de op zichzelven gelegene en als verloorene plaatzen in den Oceaan, werwaards zy geene andere Schepzelen, die het oppervlak der Aarde bevolken, heeft kunnen doen komen. De Zeelieden hebben deeze | |
[pagina 386]
| |
Vogels als bezitters aangetroffen van woeste Eilanden, en van die brokken des Aardryks, welke zich der bewooninge van leevende Schepzelen scheenen te onttrekken. Zy zyn van 't Noorden tot het Zuiden verspreid, en nergens talryker dan onder koude Hemelstreeken: dewyl in die Gewesten, waar de Aarde, onder 't ys en sneeuw bedolven, dor en onvrugtbaar is, de Zee krielt van leevende SchepzelenGa naar voetnoot(*). De Reizigers en de Natuuronderzoekers hebben gelykerhand waargenomen, dat 'er, in de Noordsche Gewesten, zeer weinig Landvogels zyn, in vergelyking van de menigte WatervogelenGa naar voetnoot(†). De eersten hebben Kruiden, Graanen en Vrugten noodig, waarvan de Natuur, als verkleumd in deeze Gewesten, slegts eenige soorten en zeer schaars voortbrengt, de laatste vorderen van de Aarde niets meer, dan dat dezelve hun ter wyk- en schuilplaats strekke in tyden van storm, 's nagts een slaapplaats, en in den broeityd een plek leveren, tot het voortbrengen huns Geslagts; ook schenkt het ys, 't geen, in die barre Gewesten, hun zomtyds het Aardryk ontzegt, bykans alles, wat zy, om aan zulke eenvoudige behoeften te voldoen, noodig hebben. - De Heeren cook en forster hebben, op hunne Reizen na de Zuidlykste deelen des Aardkloots, gezien, dat veele deezer Vogelen op het ys zaten, daarmede heen dreeven, en op 't zelve sliepen als op 't Vaste land; eenige nestelen 'er zelfs op met gerustheidGa naar voetnoot(§), en waarlyk wat zou hun een grond altoos bevroozen, die tevens niet min vast en koud is dan deeze Ysbergen, hun meer kunnen verschaffen. Dit laatste wyst uit, dat de Watervogels de verstverwyderde Bewoonders des Aardkloots zyn, van welke zy | |
[pagina 387]
| |
beter dan wy de Pool-gewesten kennen: zy komen in Landen, waar de Witte Beer nooit den voet zet; zy zwemmen in Zeeën, die de Walrussen en Robben en andere tweeslachtige Dieren verlaaten hebben; zy onthouden 'er zich met vermaak, geduurende het Saisoen, 't welk zeer lange dagen maakt in die Lugtstreeken, en verlaaten ze niet dan na den Evennagtstyd in den Herfst, wanneer de nagt het met groote schreeden den dag afwint, dien welhaast geheel verdryft, en een aanhoudend nagtgordyn voor deeze streeken schuist; 't welk deeze Watervogels beweegt om de wyk te neemen na Gewesten, die eenige uuren dag genieten, zy naderen ons in den Winter, en keeren na hunne bevroozen streeken weder, voor den Evennagtstyd in de Lente. |
|