en ingevoerd? Hoe zou een Schryver met de Taal niet mogen handelen, gelyk een Werkman met het werktuig, 't geen hem ten dienste staat? De sterkste Styl is altoos de beste, en de netste uitdrukking verdient de voorkeuze.
In de Taalen is iets, dat voor het verstand overblyft, want alle die tekenen der denkbeelden zyn willekeurig, en men begrypt 'er meer door dan ze eigenlyk uitdrukken. Dit is de rede dat een te woordenryke Styl de ziel werkloos laat. De graagte der Verbeeldingskragt op te wekken en niet te verzadigen, is de groote kunst van schryven.
Een gemaakte, gedwonge, gezogte Styl, die de woorden, de spreekwyzen afmeet, het overdragtige, het zinnebeeldige schuwt, wordt koel, levert geringe denkbeelden op, en weert de verhevene. Het natuurlyke, het bevallige, het treffende, moet aan geene vieze nauwgezetheden worden opgeofferd. Wie dit mist zal nooit vlugt maaken. Een Schryver doordrongen van zyn onderwerp, moet de denkbeelden, welke zynen geest vervullen, in dien van andere tragten over te storten. Hier toe is vuur noodig, zonder 't zelve blyven de Leezers koel. Zy laaten zich door het afgepaste, hoe keurig naar de kunst geëvenredigd, niet overhaalen.
Is dan de invoerder van iets nieuws in den Styl te wraaken? daar hy de Taal met uitdrukkingen en kragtige zegswyzen verrykt. Ik doel hier niet op het smeeden van nieuwe woorden; maar op eene nieuwe betekenis aan eenige uitdrukking gegeeven, op die verrassende gezegden, welke diep treffen, en schilderagtige afbeeldingen, welke verrukken: zulks houdt ons altoos wakker en onze aandoeningen gaande.
Men begrypt niet ligt het groot verschil tusschen wel spreeken en goed schryven. Deeze doet spreekende ons versteld staan over de keus en netheid van bewoordingen; en is een zeer middelbaar zo geen slegt Schryver. Een ander brengt spreekende gemeene en onvolkomene taal voort, doch hy denkt sterk, en schryft den verrukkendsten Styl.
Ik ken iemand, die, in gesprekken, zich klaar, vaardig, en met vuur uitdrukt; doch duister, langzaam en koel schryft. De rede hier van moet, geloof ik, daar in gezogt worden, dat hy met zyne Vrienden uit de volheid zyns harten spreekt; doch, zich tot schryven zettende, bevreesd is voor het Algemeen, 't geen hy niet op den voet van Vrienden kan beschouwen: hy laat de Natuur vaaren, neemt toevlugt tot de Kunst, en vermoeit zich zeer om slegt te schryven. Men zou bykans zeggen, dat hy zich diets-gemaakt hebbende, dat de Kunst van schryven ten uitersten moeilyk is, de Natuurlyke en gemaklyke wyze van uitdrukken hem eigen laat vaaren om gezogte zamenvoegingen te vormen, en uitdrukkingen te gebruiken, welke hy alleen, in derzelver volle uitgestrektheid, verstaat.