Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der ysvogelen.(Volgens den Heer de buffon.)
De Ysvogel wordt in 't Grieksch Αλκυων geheeten; in 't Latyn oudtyds Alcedo en Alcyon, hedendaagsch Ispida; in 't Italiaansch, Uccello Pescatore; in 't Spaansch, Arvela; in 't Hoogduitsch, Eiss-vogel; in 't Engelsch, King's-fisher; in 't Poolsch, Zimorodek Rzeczny; in 't Fransch, Martin. Pêcheur. De oude naam Alcyon was, by de Grieken, zeer vermaard, men noemde de stille Dagen, omtrent den Winter zonnestand, wanneer de lugt en zee bedaard zyn Alcyonici; Dagen zo dierbaar voor de Zeelieden, geduurende welken zy op zee hunne reis zo veilig als te land konden voortzetten. Deeze zelfde Dagen werden den Alcyon gegeeven om zyne Jongen op te voeden. De Verbeeldingskragt, altoos gereed om de eenvoudige schoonheden der Natuure met het wonderbaare op te tooijen, heeft het zo | |
[pagina 332]
| |
verre gebragt, dat ze het nest van den Alcyon op een stille en bedaarde Zee, vlottende, verbeelddeGa naar voetnoot(*), 't was eolus, die de Winden beteugelde, ten wille zyner Kleinkinderen; alcyone, zyne klaagende en eenzaame Dogter, scheen nog van de Zeegolven te rug te eischen haaren ongelukkigen ceyx, dien neptunus hadt doen omkomen. Even gelyk alle andere Fabelen, is deeze Beeldspraakige Geschiedenis, van den Vogel Alcyon, niets anders dan een zinnebeeld van deszelfs Natuurlyke Historie; en men verwondert zich, met rede, dat aldrovandus zyn breedvoerig onderzoek na den Alcyon besluit, met aan te merken, dat deeze Vogel niet meer bekend is. De beschryving van aristoteles alleen hadt hem dien Vogel kunnen doen kennen, en toonen dat het dezelfde is als onze Ysvogel. ‘De Alcyon,’ schryft die Wysgeer, ‘is niet veel grooter dan een Mosch; zyne Pluimadie is met blauw en groen geschilderd, en met Purper opgeluisterd; deeze schitterende kleuren zyn vereenigd, en smelten door elkander op het Lyf, op de Vleugelen, en den Hals: zyn geelagtige Bek is lang en scherp gepuntGa naar voetnoot(†).’ Even zeer wordt de Ysvogel aangeduid door de vergelyking der Natuurlyke Geaartheden. De Alcyon was eenzaam en droevig; dit past op den Ysvogel, dien men altoos alleen ziet, en wiens paartyd zeer kort duurt. Aristoteles doet zyn Alcyon de Zeeöevers bewoonen, maar zegt dat hy ook de Rivieren hoog op gaat, en aan derzelver boorden zich onthoudt; nu kan men niet twyfelen of de Ysvogel der Rivieren laat zich ook gaarne vinden aan den Zeeoever, waar hy alle benoodigdheden voor zyne Leefwyze aantreft, en wy zyn des verzekerd door Ooggetuigen. De Ysvogel wordt ons berigt uit Provence, is gaarne aan den oever der Zee en der kleine stroomen, welke zich daar in ontlasten; hy eet van de kleinste schulpvisschen, neemt ze in den bek, en verplettert ze door ze met kragt op de steenen te smyten. Hy zoekt ook de groote wormen op, die aan strand gevonden worden. Zyn vleesch riekt naar Mus- | |
[pagina 333]
| |
kusGa naar voetnoot(*). Klein ontkent zulks, doch hy spreekt alleen van de Baltische Zee, en heeft den Ysvogel, gelyk wy vervolgens zullen doen zien, zeer slegt gekend. Voor het overige was de Alcyon niet zeer algemeen in Griekenland en Italie. Cherephon bewondert, by lucianus, den zang diens Vogels als voor hem geheel nieuw. Aristoteles en plinius zeggen, dat de Alcyons zich zeldzaam en zeer ter vlugt vertoonen, dat ze met vlugge vaart rondsom de Scheepen vliegen, en daar op in hun kleine hol, aan den oever, wederkeerenGa naar voetnoot(†). Dit alles past wonder wel op den Ysvogel, die nergens zeer algemeen is, en zich schaars vertoont. Men herkent desgelyks onzen Ysvogel in de wyze waarop de Alcyon vischt, lycophronGa naar voetnoot(§) noemt hem den Dompelaar, die zich, zegt oppianus, al vallende, nederwerpt en in Zee stort. Van wegens dit loodrecht nedervallen in 't water, noemen de Italiaanen den Ysvogel ook Piombino. In deezer voege komen alle de uitwendige kenmerken en natuurlyke geaartheden onzes Ysvogels overeen met den Alcyon, door aristoteles beschreeven. De Dichters deeden het nest van den Alcyon op zee dryven; de Natuurkundigen hebben ontdekt, dat hy geen nest maakt; maar de eijeren legt in horizontaale gaten aan de Zeeöevers of den kant der Rivieren. De Paartyd van den Alcyon en de Dagen Alcyonici geheeten, niet verre van den Winterzonnestand gesteld, zyn de eenige, die niet volmaakt overeenkomen met het geen wy van den Ysvogel weeten: schoon zy vroegtydig paaren, en voor de Nachtevening; doch, behalven 't geen de Fabel gevoegd kan hebben by de Geschiedenis der Alcyonen, om dezelve te verfraijen, is het zeer mogelyk, dat de Paartyd dier Vogelen, onder een veel heeter Lugtstreek, nog vroeger eenen aanvang neemt; daarenboven hadt men verschillende gevoelens over het sayzoen der Alcyonische Dagen. Aristoteles schryft, dat in de Zeeën van Griekenland deeze Dagen niet altoos omtrent den Winterzonnestand invielen, dat zulks veel geregelder geschiedde in de Zee van SicilieGa naar voetnoot(⁂). De Ouden kwamen ook niet overéén, omtrent het getal dier Dagen, en columella plaatst dezelve | |
[pagina 334]
| |
op de Kalenden van MaartGa naar voetnoot(*): den tyd op welken onze Ysvogel zyn nest betrekt. Aristoteles spreekt onderscheiden alleen van ééne soort van Alcyon, en het is enkel op eene twyfelzinnige en hoogst waarschynlyk bedorve plaats, en waar hy, volgens de verbetering van gesner over twee soorten van Zwaluwen handeltGa naar voetnoot(†), dat de Natuurbeschryvers van twee Alcyonen melding maaken: een kleine, die geluid slaet, en een groote, die stom is: waarom belon, die twee soorten willende vinden, den Riet-Lyster, voor den Zingenden Alcyon, en den Ysvogel, voor den Stommen Alcyon genomen heeft; schoon deeze laatste niet min dan stom is. Deeze oordeelkundige naspeuringen oordeelden wy noodig, ten opzigte van een onderwerp, 't welk de meeste Natuurkundigen in het duister gelaaten hebben. Klein, die dit opmerkte, heeft de duisterheid nog vermeerderd, en de verwarring vergroot, met aan den Ysvogel twee voor- en twee agter-vingeren toe te schryven: hy grondt zich op 't gezag van schwenkfeld, die in dezelfde dwaaling verviel, en eene verkeerde afbeelding van belon, door dien Natuurbeschryver, nogthans verbeterd, daar hy de gedaante van den poot deezes Vogels, welke zonderling is, zeer wel beschryft: van de drie voorvingeren is de buitenste zeer naauw met den middelsten vereenigd, tot aan de derde geleding, indiervoege, dat het slegts één vinger schyne, 't welk van beneden een breeden en platten voet vormt, de binnenste vinger is zeer kort, en korter dan de agtervinger: de Pooten zyn desgelyks kort; de Kop is groot; de Bek lang, breed aan het grondstuk, en aan 't einde scherp gepunt. De Ysvogel is de schoonste van alle Vogelen in onze Lugtstreek; daar is 'er geen in Europa, die by den Ysvogel kan haalen in netheid, rykheid, en schittering van kleuren: zy hebben de kleursmeltingen van den regenboog: den glans van brandverwe, den luister van zyde; het ge- | |
[pagina 335]
| |
heele middelste gedeelte van den Rug en het bovenste van den Staart, is helder en schitterend Blaauw, 't welk in 't schynzel der Zonne, naar saphier en turkois zweemt: het Groen vermengt zich op de Vleugelen met het Blaauw, en het meerendeel der Vederen heeft zeegroene tippen: de Kop en het bovenste van den Hals zyn eveneens getekend met de helderste plekken op een hemelsch blaauwen grond. Gesner vergelykt het brandende Rood en Geel op de Borst, by den gloed eener brandende koole. Het schynt dat de Ysvogel afkomstig is uit Lugtstreeken, waar de Zon, met een vloed van veel zuiverder licht, alle de schatten der rykste kleuren ten toon spreidtGa naar voetnoot(*). En, indedaad, indien onze soort van Ysvogels, niet bepaald behoore tot de Oostlyke en Zuider-Lugtstreeken, zal het geheele geslacht dier schoone Vogelen van daar oorspronglyk moeten geagt worden: want, voor ééne enkele soort, welke wy in Europa hebben, leveren Africa en Asia ons 'er meer dan twintig op, en wy kennen nog acht andere soorten in de heete Gewesten van America. De Europische Ysvogel is zelfs in Asia en Africa verspreid, verscheide Ysvogels, uit China en Egypten gezonden, vindt men dezelfde als de onze, en belon verzekert ze in Griekenland en Thracie gezien te hebben. Schoon deeze Vogels uit de heetste Gewesten afkomstig zyn, gewennen zy zich aan de gemaatigdheid, en zelfs aan de koude van het onze: in den Winter ziet men ze aan de rivieren, zich onder het Ys dompelende, van daar met den prooy weder boven komen: van hier onze benaming van Ysvogel: belon tast derhalven mis, wanneer hy schryft, dat deeze Vogels alleen door onze Landen heen trekken: dewyl zy, als het vriest, in dezelve zich onthouden. Zyn vlugt is snel en aanhoudend: hy volgt doorgaans de loop der beeken, langs het oppervlak des waters heen scheerende, onder het vliegen schreeuwende ki, ki, ki, ki, | |
[pagina 336]
| |
met een schelle stem, die de oevers der rivieren doet weergalmen. In den Voortyd heeft hy een anderen zang, dien men kan hooren, ondanks het geraas der golven en der watervallen. De Ysvogel is zeer wild en vliegt verre weg; hy zet zich op een over 't water hangenden boomtak, om te visschen: hy blyft 'er onbeweegelyk, en bespiedt dikwyls, twee uuren agtereen, het oogenblik dat 'er een klein vischje voorby zwemt: op deezen prooy valt hy aan, zich in 't water laatende vallen, waar hy verscheide seconden blyft, en 'er uitkomt met het vischje in den Bek, 't geen hy aan land brengt, en op den grond slingert om het te dooden, eer hy het doorzwelgt. - By mangel van over 't water hangende takken, gaat hy zitten op een steen aan den waterkant, of op den grond zelve: doch, op het oogenblik dat hy een klein Vischje ziet, vliegt hy twaalf of vyftien voeten hoog op, en laat zich loodrecht nedervallen van die hoogte: dikwyls ziet men ook, dat hy zich ophoude in zyn snelle vlugt, en onbeweeglyk eenigen tyd op dezelfde plaats blyft: dit is zyne handelwyze in den Winter, wanneer het troebel water of het dikke ys hem noodzaaken de rivieren te verlaaten, en de altoos vlietende beekjes te verkiezen: by elk ophouden, blyft hy als hangen op de hoogte van vyftien of twintig voeten, en wanneer hy van plaats wil verwisselen, daalt hy neder, tot op één voet hoogte boven 't water, hy beurt zich vervolgens weder op, en blyft op nieuw hangen. Dit herhaald en bykans aanhoudend bedryf, bewyst, dat deeze Vogel, om zeer kleine voorwerpen, Vischjes of Insecten, zich in 't water dompelt, en dikwyls te vergeefsch: want hy legt, op die wyze, groote einden wegs af. De Ysvogel nestelt aan de oevers der rivieren en beeken, in gaten door andere dieren gemaakt, doch door hem hermaakt; men vindt 'er geringe overblyfzels van Visschen en Schelpen onder het stof, zonder eenige gedaante van een nest: en 't is op dit stof, dat wy de eijeren van deezen Vogel hebben zien leggen, zonder die kleine draaden op te merken, waarmede de Ysvogel, volgens belon, zyn nest doorwerkt, en zonder in 't zelve die gedaante te bespeuren, welke aristoteles daar aan toeschryft, 't zelve, wat de gedaante betreft, vergelykende met een overhaalglas met een langen hals: en wat de stoffe en maakzel aanbelangt, met die Zee-ballen, bestaande uit Zeeplanten in elkander verward, die men bezwaarlyk kan verbreeken, doch, gedroogd zynde, stukken gewreeven kunnen worden, 't zelf- | |
[pagina 337]
| |
de moeten wy aanmerken, ten opzigte van het Halcyonium van plinius, waar van hy vier soorten opgeeft, en door zommigen uitgevent zyn voor nesten van den Alcyon; doch indedaad niets anders zyn, dan onderscheiden soorten van Zeeballen, die geen gemeenschap met de Vogelnesten hebben. - Wat de beroemde Vogelnestjes van Tonquin en Cochinchina aanbelangt, die men desgelyks voor Nesten van den Alcyon heeft willen doen doorgaan, zy zyn het werk van eene soort van Zwaluwen. In de maand Maart beginnen de Ysvogels in hunne Nestgatente kruipen: het Mannetje zit dan het Wyfje met veel vuurigheids na. De Ouden hielden de Alcyonen voor bovenmaatig driftig in het paaren, zeggende dat het Mannetje by het paaren het leeven inschoot. Aristoteles wil, dat ze, vier maanden bereikt hebbende, tot de voortteeling bekwaam zyn. Voor het overige is onze soort van Ysvogels niet talryk, schoon zy, volgens gesner, zes, zeven, en ook wel negen Jongen voortbrengen. Hunne leevenswyze doet 'er veelen omkomen, en zy trotseeren niet altoos ongestraft onze Winterkoude; men vindt ze dood op 't ys. Olina wil dat ze vier of vyf jaaren leeven: men weet alleen, dat men ze eenigen tyd leevende kan houden in een vertrek, waar kleine leevendige vischjes in kommen zwemmende hun worden voorgesteld. Zeker Heer te Amsterdam, verhaalde den Heer vosmaer, dat hy een Ysvogel een geruimen tyd gehouden hadt in een klein vertrekje, in welks midden een kom was met kleine vischjes en water gevuld, die de Ysvogel in de vlugt 'er behendig wist uit te pikkenGa naar voetnoot(*). De Heer d'aubenton heeft 'er eenige verscheide maanden gevoed, door ze alle dagen kleine verschgevangen vischjes te geeven: dit is het eenig voedzel, voor dit Gevogelte passende: want van vier Ysvogelen, my den 21 Aug. 1778 bezorgd, en die zo groot waren als de Vader en de Moeder, schoon gegreepen uit een nest in een gat aan den oever der Riviere, weigerden twee bestendig, vliegen, mieren, aardwormen, deeg, kaas, en stierven van honger naa twee dagen: de beide anderen, die een weinig kaas en eenige aardwormen nuttigden, leefden slechts zes dagen. - Wyders merkt gesner op, dat men den Ysvogel niet kan temmen, en dat hy altoos even wild blyft, dat zyn vleesch naar muskus riekt, en niet goed is om te eeten. | |
[pagina 338]
| |
Zonderling is het, dat een Vogel, die met zo veel snelheids en aanhoudend vliegt, geen grooter Vleugelen heeft, ze zyn zeer klein naar evenredigheid van zyne grootte; men oordeele daar uit over de kragt der spieren, tot het vliegen noodig: want 'er zyn, misschien, geen Vogels, die zo vlug en snel beweegen. De Ysvogel snelt als een pyl uit een boog; als hy een gevangen Visch zich laat ontvallen van den tak, waar op hy zit, hervat hy, nederschietende, menigmaal dien prooy, eer dezelve op aarde valt: dewyl hy doorgaans op dorre takken gaat zitten, heeft men uitgevent, dat de takken, waar op deeze Vogels rusten, verdorren. Men heeft aan gedroogde Ysvogelen het vermogen toegeschreeven, om Lakens en andere Stoffen te bewaaren en de Motten af te weeren, de Kooplieden hangen ze daarom in hunne Magazynen; van hier heeft hy, by zommigen, uit tegenoverstelling den naam van Mot-vogel, ook dien van Drapier en Garde Boutique: 't kan zyn dat de Muskuslugt de Insecten afweert; doch niet meer dan alle andere sterke reuk: dewyl het Lichaam der Ysvogelen ligt uitdroogt, heeft men beweerd, dat hun vleesch nooit bederft: dan deeze kragten, schoon enkel ingebeeld, haalen niet by de wonderen, welke eenige Schryvers vermelden; de bygeloovige denkbeelden der Ouden over den Alcyon weder ophaalende. Hy heeft, naar hun berigt, de eigenschap om den blixem af te weeren; een begraaven schat te vermeerderen, en, schoon dood, verandert zyn Pluimadie telkens in den ruityd. Hy deelt, zegt kiranides, den geenen, die hem by zich draagt, bevalligheid en schoonheid; hy schenkt vrede in huis, stilte op zee, lokt de visschen aan, en verschaft eene overvloedige vangst op alle wateren; deeze Fabelen streelen de Ligtgeloovigheid, doch ongelukkig zyn het niet dan Fabelen. - Vreemd, dat men ze verspreid vindt tot by de Tartaren in Siberie. Men ziet, schryft de Heer gmelin, door geheel Siberie, Ysvogels, en de Vederen van dezelve worden van de Tartaaren en de Ostiakers, tot verscheide bygeloovige einden gebezigd. De eerstgemelden trekken ze uit, werpen ze in 't water, en bewaaren zorgvuldig alle die boven dryven, zy geeven voor, dat men, wanneer men met een derzelve, eene Vrouw of zelfs haare Klederen aanraakt, daar door verliefd wordt. De laatstgenoemden, neemen de Huid, den Bek en de Pooten van deezen Vogel, en steeken ze in een beursje; zo lang zy dit beschermmiddel bezitten, gelooven zy geen kwaads te vreezen te hebben. De Man, | |
[pagina 339]
| |
die my dit middel, om gelukkig te leeven, leerde, kon zich niet wederhouden van traanen te storten; zeggende, dat het verlies van zulk een dierbaar pand hem op 't gemis van Vrouw en Goederen te staan gekomen was. - Ik verklaarde hem, dat, egter, die Vogel zo vreemd eene zaak niet moest weezen; naardemaal een zyner Landsgenooten my 'er een, met al zyne Vederen, hadt aangebooden. Hy stondt hier over versteld, en betuigde, dat, indien hy 't geluk hadt om 'er een te vinden, hy dien aan niemand zou overgeevenGa naar voetnoot(*). |
|