| |
Het character van den Romeinschen geschiedboeker, Tacitus; met eenige aanmerkingen.
De oude en beroemde Geschiedschryver, tacitus, heeft zeer ten doele gestrekt aan onderscheide. Oordeelvellingen; doch zyne verdiensten zyn zelden met een juiste balans opgewoogen. Weinigen der geenen, die het waagden hem te beoordeelen, waren opgewassen tot deeze taak. De trekken van zyn Character als Geschiedschryver zyn ongemeen, en verdienen, door een ander penseel dan dat van eenen lipsius, of eenen bocalini, gemaald te worden.
In het algemeen heeft men geoordeeld, dat de Verrigtingen, door hem te boek gesteld, weinig beduidden: dewyl zy veelal byzondere Persoonen betreffen, en over zeer verdorvene tyden loopen. Doch, ten onregte, beschouwt men hem deswegen als gebrekkig, in 't geen de deftigheid der Geschiedenisse geheeten wordt. Indien het de Gebeurtenissen, door hem vermeld, zomtyds aan gewigt hapere, hy zet 'er hetzelve aan by, door de wyze, op welke hy ze verhaalt. De gebreken des Onderwerps moeten aan geen gebrek des Vernufts geweeten worden.
Zyne uitweidingen, en de buitenstappen tot vroegere eeuwen en afgelegene Volken, hebben de vinnigste berispingen niet kunnen ontgaan; doch zy waren, wel bezien, de gevolgen zyner uitgebreide kennisse, en van de onvolmaaktheid der stoffe, welke hy verkoozen hadt te bewerken.
De kragt en klem, met welken hy schryft, is als buitenspoorig en veel te sterk gewraakt; doch de gloeijende taal eener verheevene ziel strookt niet met de doffe koelheid, zo eigen aan gemeene Oordeelkunde.
De beschryvingen van deezen grooten Man der oudheid heeft men gegispt. Zy zyn nooit algemeen of zwellende, gelyk die van geringere en laagere Schryveren: en 't is daarom, misschien, dat oppervlakkige Waarneemers 'er geen genoegen in vonden. Dezelve behelzen altoos iets byzonders, iets charactertekenende: zy slaan altoos, met eene
| |
| |
keurige juistheid, op de Persoonen, de Hartstogten, en de Voorwerpen, tot welke zy behooren.
Aanstoot heeft het by veele Oordeelkundigen gegeeven, de onbewimpelde vryheid, met welke hy de Minnaryen van messalina beschryft, het Character van sabina poppaea, en de buitenspoorigheden van nero, te boek stelt. Zich op eene gemaakte strengheid van zeden veel laatende voorstaan, vergeeten zy, dat die onbewimpelde wyze van uitdrukken gemeen is aan alle oude Schryveren. Deeze was een gevolg van de toen heerschende Zeden, en kan hem als geen gebrek of zwakheid geweeten worden. Alleronbillykst is het een Griek of Romein met de maatstok onzer tegenwoordige Eeuwe af te meeten. Het punt van Eer, en eene eerbiedende Galantery, hadden hem die kiesche denkbeelden niet ingeboezemd, met welke men thans zo veel op heeft.
Men beschuldigt deezen Geschiedschryver van onbestaanbaarheid, in de Characters, door hem geschetst. - Niets is onregtmaatiger. - In veele der Persoonsschetzen zyner penne, als byzonder in die van Keizer t berius, heeft hy kleuren gebruikt, die strydig en tegen elkander overgesteld schynen. Maar de zonderlinge dubbelzinnigheid van gedrag der beschreevene Persoonadiën verdeedigt hem ten vollen. Zy werden door zeer verschillende roerzels aangedreeven; zy werkten in zeer verschillende betrekkingen; zy vertoonden zich, op onderscheide tyden, als geheel andere Persoonen; hun gedrag, wel verre van een eenpaarigen loop te volgen, was vol buitensprongen. De schranderheid des Geschiedboekers, in deeze gevallen, ontglipte zyne Beoordeelaars; en zy schreeven hun eigen gebrek aan doorzigt den klaarzigtigen toe. Zy konden hem niet begrypen; en wilden hem vormen naar de bekrompenheid hunner eigene denkbeelden.
By veelen staat tacitus voor een Man te boek, die alles van den ongunstigsten kant, en in het haatlykst daglicht, beschouwt. Men vergeet, dat hy tiberius zuivert van de vlekken, hem aangewreeven by den dood van drusus; en dat hy een Tafereel maakt van de bedorvenste en bloedigste tydperken. In dagen van algemeene verdenking en ondeugd, ontmoet men weinig gelegenheden om de gedagtenis van deugdzaame Daaden te vereeuwigen. De Tooneelen, welke zich opdoen, vorderen berisping en een bestraffenden toon; ze met lofredenen te vereeren, zou zeer ongepast en onvoegelyk weezen.
| |
| |
De Staatkunde deezes Geschiedboekers wordt als gezwenkt en bedorven veroordeeld. Hy schreef, nogthans, naar 't leeven; en zyne aanmerkingen zyn gegrond op eene diepgaande kennis der Menschlyke Natuure. Hy maakt zyne besluiten op uit het geen met de daad in de Maatschappy omging; hy oordeelde niet over de Menschen naar 't geen zy behoorden te weezen; hy mat hun niet af naar het rigtsnoer eener strenge Zedekunde, of naar de algemeene aangenomene Grondregelen; maar hunne daaden strekten hem ter regelmaat.
Geen Schryver van ouden tyd of laatere dagen heeft, in het vervaardigen eener Geschiedenisse, eene grootere verscheidenheid van bekwaamheden aan den dag gelegd: Geen Geschiedschryver denkt dieper, geen Geschiedschryver heeft gelukkiger zyne gevoelens en zyne taal naar elkander weeten te schikken. Zyn Smaak is kiesch; zyne Geleerdheid uitgestrekt; zyn Oordeel bondig; zyne Verbeelding ryk; zyn Styl treffend en meesterlyk.
Deeze verdeedigende Kenschets van tacitus vertaald hebbende, sloegen wy het Berigt op, door den grooten Geschiedschryver, geraard brandt, geplaatst voor zyne Uitgave der beste Nederduitsche Vertaaling van dien Romeinschen Geschiedboeker, gevloeid uit de pen van onzen Drossaard hooft; en wy herlazen, met een vol genoegen en goedkeuring, het geen brandt daar, ten opzigte van dien Burgemeesterlyken Geschiedboeker, vermeldt, en het lust ons 't zelve hier by te schryven: ten blyke, dat het onzen Landaart niet ontbreekt aan Vernuften, in staat om Verdiensten op den rechten prys te schatten, en eenen, menigwerf ten onrechte mispreezenen, den lof te schenken, welken hem toekomt. Heeft de onbekende Engelsche Schryver, tacitus, tegen vitteryen der Betweeteren verdeedigt? brandt stelt diens onvergelyklyke bekwaamheden in het schoonste licht, als hy zinryk en kragtig zich in deezer voege uitlaat.
‘Indien ooit Historie by de verstandigen in waarde wierdt gehouden, 't was die van kornelius t citus; den Burgemeester van Romen, die onder de Latynen uitsteekt, gelyk thucydides en polybius onder de Grieken. Want in zyne doorwrogte werken opent zich een hooge School van wereldwysheid en regeer- | |
| |
kunde. Hier vindt men byna zoo veel lessen als regels, en zoo veel spreuken als woorden. Zyn verhaal is 't oog der voorzichtigheid en voorzienigheid; de mond der bondigste welfpreekendheid, en 't orakel der burgerlyke Staatkunde. Hy vertelt niet alleen de voorvallen en 't beleid der oorlogen, het winnen der veldslagen, het veroveren der steden; maar ook het belaagen der onnozelen, het bannen en ombrengen der doorlugtigen, en de geheime streeken der listigste tyrannen. Het allerverborgenste vorscht hy uit, en ontdekt het met onvermoeide naarstigheid en doordringend oordeel. De toeleg, d'oorzaak, 't oogwit, zeeden en raad, weg en wyze van allerhande bedryf, ontvouwt hy voor elk, dien 't aan geen oogen of verstand ontbreekt. Zyn oneenzydigheid schryft buiten gunst of ongunst, liefde of haat; nooit verzwygt hy de deugd of laat ze ongepreezen, en altyd bestraft hy booze woorden en snoode daaden. Nergens wykt hy, willens of weetens, van de waarheid, of mist, in zaaken van eenig gewichte, door lichtgeloovigheid: indien men alleen uitzondere 't geen hy van de Godlyke Voorzienigheid en Regeeringe aanroert, en van den Oorsprong en Godsdienst der Jooden en Christenen verhaalt: omtrent die stukken werdt dat overëdel vernuft, door 't Heidensch vooroordeel, al te jammerlyk verblind en misleid. Omtrent alle andere zaaken schuwt hy de valsheid, en staat de waarheid altyd ten dienste. Ook voegde hy zich ten dien einde wyslyk naar den tyd: want de booze tyden, toen het pryzen van
thrasea en helvidius halzen kostte, bragt hy met zwygen over; maar schreef in den tyd van trajaan, een' tyd van zeldzaam geluk, toen 't vry stondt te gevoelen wat men wou, en te zeggen wat men gevoelde. Een geluk, dat weinige Historieschryveren mag gebeuren. Toen mogt zyn geest gaan weiden zonder vreeze of omzien voor tyrannen. In zulk eene eeuw schryvende, vertoont hy zich in alle zyne Werken overal verwonderlyk en onnavolgbaar.’
Vraagt men waar toe zulk een oud buitenlandsch Schryver zo sterk verdeedigd, zo zeer aangepreezen? om Vaderlanders op te wekken, dat zy dit overdeftig Geschiedkundig Werk met hunne aandagt verwaardigen. - Vaderlanders, die aan hem de grootste verpligting hebben, daar hy hun de Batavieren, die voor de Vryheid
| |
| |
streeden, en hunne Helden leert kennen, welke alleen door zyne pen nog leeven. - Boet uwe onstooke begeerte: kunt gy hem in 't oorspronglyke niet leezen, niet in eene Vertaaling van joannes fenacolius, dikwyls laf door zyne langheid, dikwyls van den zin afwykende; niet in eene Vertaaling van johan van groenewegen, die den oorspronglyken Schryver beter verstondt, doch te eenemaal onsmaaklyk is door zyne schorre en afgebrooke kortheid, zomtyds aan het onverstaanbaare grenzende; - boet dezelve in de Overzetting van den Hollandschen tacitus, hooft, van wien getuigd wordt: ‘dat hy de Boeken van tacitus twee- en vyftigmaal hadt uitgeleezen; dat die groote Schryver met zynen aart wonderlyk overeenstemde; dat hem dat ernstig, dat kort, dat ingebonden, dat afgesneeden, dat nauw opmerken, diep denken en doorgronden, dat kragtig uitdrukken en inboezemen van zaaken, daar tacitus in uitmunt, ten eenemaal eigen was.’ |
|