Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Brief, aan den schryver van het berigt, wegens eenige gevonden oudheden.myn heer!
Het Berigt, wegens eenige onlangs, te Winterswyk, in het Graafschap Zutphen, in een ouden begraafheuvel gevonden Oudheden, door UE. in de Algemeene Vaderlandsche LetteroefeningenGa naar voetnoot(*) geplaatst, en uw daar by gevoegde verzoek, om eenige opheldering, aangaande het ontdekte, hebben my doen besluiten, om u, door middel van dat zelfde Maandwerk, de volgende aanmerkingen deswegens te doen toekomen. Dewyl uit uw Berigt niet blykt, dat, binnen dezen heuvel, eenige steenen, die het daarin gevonden omvatteden, ontdekt zyn, maar dat dezelve alleenlyk een van enkele aarde opgeworpen tumulus geweest zy; zoude men moeten veronderstellen, dat dezelve niet van de oude Germanen, of inzonderheid van de Attuariers, die voorheen deze landstreek bewoondenGa naar voetnoot(†), maar van de Romeinen, die, zoo als men weet, in ons Vaderland lang hun verblyf gehad hebben, afkomstig is; nadien men gelooft, dat men de met steenen opgebouwde en vervolgens met aarde en zoden overdekte grasheuvels, waarvan men 'er veele in het Landschap Drenthe ontdekt heeft, voor Germaansche, en daarentegen de enkele aarde Tumuli, voor Romeinsche, overblyfsels te houden hebbeGa naar voetnoot(§). De Urnas, in denzelven gevonden, schynen geene byzondere opmerking te verdienen, en de drie stukjes yzer of staal zyn waarschynlyk overblyfsels der wapenen van den overledenen, welke men, met het overschot des lyks, zoo als de gewoonte was, zal begraven hebben, waarom ik alleenlyk het geen in die ontdekking u het verwonderlykste is voorgekomen, namentlyk de vinding der onver- | |
[pagina 214]
| |
brande beenderen en der koralen, zal tragten op te lossen. Wat de eerste aangaat, hieromtrent moet men opmerken, dat de lyken der afgestorven by de ouden wel geheel en al op den houtmyt gelegd wierden, om verbrand te worden; maar niet dat van dezelve, na de verbranding, niets anders, dan enkele asch overbleef, dewyl men zoo wel uit de oude Schryvers, als uit de gevonden Urnas, verzekerd is, dat het grootste gedeelte der overblyfsels uit beenderen bestaan heeft, welke, na de lykverbranding, door de naaste vrienden der overledenen verzameld, met wyn en melk afgewasschen of begoten, en vervolgens in de daar toe geschikte Urnas gelegd wierdenGa naar voetnoot(*). Ook is het te denken, dat men, na dat de brandstapel, benevens het daaropgelegde lyk, geheel hadden opgehouden te branden, nog geheele en kenbare beenderen verzameld heeft, althans men heeft in een lykheuvel, niet verre van Anlo, in het Landschap Drenthe, volgens berigt van den Heer van lierGa naar voetnoot(†), in drie lykbusschen, tamelyk groote en genoeg kenbare gedeeltens van het bekkeneel, met andere tot het hoofd betrekkelyke stukken, en verdere tot het lichaam behoorende beenderen, gevonden, en in een heuvel, by Almelo gelegen, vond men, in het Jaar 1712, in een Urna, eenige beenderen, waar van nog 't kennelykste overschot bestond in de pyp van eens menschen arm, van de schouder tot don elleboog en het bovenste deel van 't gebeente van den mond, waar in tanden en kiezen kenbaar warenGa naar voetnoot(§). De Koralen, waar van UE. mede gewag maakt, verdienen eenige meerdere opmerking. Het is genoeg bekend, dat de Ouden gewoon waren armringen, halsketenen, enz. van goud, zilver, en ook van edele gesteenten, te dragen, | |
[pagina 215]
| |
welke laatste zy, door middel van glas, en koralen, kunstig wisten na te makenGa naar voetnoot(*), en welke glaze gesteentens, of koralen, hierom ook door de minvermogenden tot sieraad, in de plaats van edele gesteentens, gedragen wierdenGa naar voetnoot(†). Ook is het niet vreemd, dat 'er in oude grafheuvels diergelyke glaze koralen ontdekt worden, en de geleerde cleffelius brengt 'er in zyn Werk over de Oudheden der Germanen zeer veele voorbeelden van by, en geeft op verscheide plaatsen, en onder anderen op de eerste der hier aangchaalde, het volgende Berigt van. ‘De menschen van lagen stand, en die, welker geringe omstandigheden hun niet toelieten zig van paarlen of edele gesteentens te voorzien, vercierden hunnen hals met glaze koralen. Dit word door de koralen, die zeer dikwyls in de begraafheuvels gevonden worden, bevestigd, waarvan ik 'er ook eenige beware; dezelve zyn van glas, van verschillende koleur, zommige rood, groen of geel, andere hemelsblaauw; zy zyn van een ruwe stof, en hebben een ronde gedaante; ook zyn zy, in het midden, zoo als doorgaans, doorboord, om dezelve te kunnen aanrygen. Het schynt, dat dezelve ook op den lykstapel gelegd wierden, want door deszelfs hitte zyn 'er zomtyds twee of drie aan elkander verbonden en vastgeraakt, zo dat ze niet gemakkelyk kunnen van een gescheiden wordenGa naar voetnoot(§).’ De beroemde Cannegieter, die de Schryver is des Eersten Briess over byzondere Nederlandsche OudhedenGa naar voetnoot(⁂), spreekt ook van Koralen, welke, volgens Harkenroth, in by het Dorp Larvelt opgegraven lykbusschen gevonden zynGa naar voetnoot(‡), en nog kortelings heeft men in Denemarken, | |
[pagina 216]
| |
by het ontdekken van eenige oude graven, insgelyks gekoleurd glas en verglaasde paarlen gevonden.Ga naar voetnoot(*). Het is derhalven uit dit alles waarschynlyk, dat de in deze Winterswyksche tumulus gevonden Koralen, tot een halscieraad of eenige andere verciering aan den aldaar begravene zullen gediend hebben. Waarmede ik, denkende aan uw verzoek voldaan te hebben, de eer heb te zyn, enz.
g.a. arrenberg. Rotterdam, 14 April, 1784. |
|