Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTwee brieven, raakende den dood van den grooten wiskunstenaar, Leonard Eüler, op den 7 sept. o. styl, 1783, te Petersburg overleden.Brief van den Heere John Albert Eüler, Secretaris van de Keizerlyke Academie der Weetenschappen te Petersburg, aan den Heere J.H. De Magellan, F.R.S. gedagtekend, Petersburg, 15/26 Sept. 1783.Ik vat de pen op, om u, myn waarde Vriend en Academie-broeder, eene gebeurtenis, voor my allertreffendst, | |
[pagina 132]
| |
te melden. Myn Vader heeft, naa een deugdzaam en roemryk leeven van zes- en zeventig jaaren, den tol der Natuure betaald. Hy eindigde zyne dagen op den 7den Sept. Oude Styl, door een toeval van Beroerte, 't welk hem overkwam op een tyd dat hy bezig was met nieuwe Ontdekkingen te doen: en hy sprak, op dat tydstip, met zyne Vrienden. Zyn einde was zo gerust als zyn leeven: hy hadt maar even tyd om te zeggen, Ik Sterf: zints dit oogenblik, tot het tydstip zyner ontbindinge, 't welk eenige uuren daar naa kwam, verloor hy allen bezef en beweeging. Ik verzoek u, myn Heer, deeze droeve gebeurtenis bekend te maaken aan de Koninglyke Societeit te Londen, en byzonder aan de Gelastigden om de Lengte op Zee te bepaalen. Verzeker alle deeze Heeren van de opregte dankbaarheid, welke myn overleeden Vader hun toedroeg, tot op 't oogenblik van zyn verscheiden, voor de vriendschap en gunste, waar mede zy zynen arbeid vereerden. In mynen laatsten had ik u vergeeten te melden, dat de Markgraaf, d'arconati, my, by zyne aankomst in deeze Stad, uw Brief overgegeeven heeft; en u te danken voor de verpligting die gy op my gelegd hebt, door my een Heer te doen kennen wiens verkeering my zo veel genoegen schenkt. Deeze Heer is zeer getroffen door den dood myns Vaders. Hy hadt verzogt de Avond-lessen by te mogen woonen, die myn geweezen Vader geregeld aan zyne Kweekelingen gaf. Myn Vader, gaarne met den Markgraaf verkeerende, antwoordde dat hy zich zulks tot eere zou rekenen. De Markgraaf kwam drie dagen daar naa, en oordeel over zyne ontsteltenis, wanneer een myner Neeven hem aan den trap den dood van mynen Vader vermeldde. Hy keerde, in aller yl, te rugge, en ik heb hem zedert niet gezienGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 133]
| |
Onmiddelyk naa den dood myns Vaders, hielden de Leden van de Keize lyke Academie der Weetenschappen eene Vergadering, waar in het my niet toegelaaten werd te komen. Zy beslooten 'er eenpaarig een Gedenkteken voor hunnen gestorven Oudsten op te rigten. De Heer de stehlin, het oudste Lid der Academie naa myn Vader, las een Vertoog, ter gedagtenisse van den Overledenen; en zes van de voornaamste Academie-Leden, Leerlingen van myn Vader, kwamen overéén om het Lyk ter aarde te bezorgen: gelyk eergisteren 's avonds geschiedde in de Protestantsche Kerk van St. Paulus: veel en luisterryk was het gevolg 't welk zyn uitvaard vereerde. Gy zult, waardste Heer, wel deel willen neemen in de myne hooggaande droeffenisse: en ik streel my met de gedagten, dat gy my met uwe Vriendschap wel zult willen vereeren, en hoop dat gy niet twyffelt aan myne wederkeerige vriendlyke gevoelens. Ik blyf, met de volmaaktste hoogägting,
Uw zeer ootmoedige en verpligtte Dienaar,
jean albert eüler. | |
Brief van den Heer A.J. Lexell, Lid van de Keizerlyke Academie der Weetenschappen te Petersburg, aan den Heere J.A. De Magellan, F.R.S. behelzende eenige byzonderheden van het afsterven des Heeren Leonard Eüler. Gedagtekend, 30 Sept. 1783.waarde vriend!
Toen ik u de laatste keer schreef, dagt ik weinig dat het zo schielyk myn lot zou weezen, u het droevig nieuws te melden van den dood onzes grooten en onvergelyklyken eülers. Op den 16den van September voelde hy zich ongesteld, en eenige duizeling in 't hoofd. Op den 18den, ten vier uuren in den agtermiddag, kreeg hy een toeval van Beroerte, die hem binnen kort van 't gebruik zyner zinnen beroofde. Hy lag tot elf uuren dien zelfden avond, wanneer hy den adem uitblies. Hy behieldt die tegenwoordigheid van geest, en bondigheid van oordeel, hem zo eigen, tot het oogenblik zyner Beroerte, gelyk gy zult zien uit het onderhoud, 't welk ik met hem | |
[pagina 134]
| |
had op den dag zyns overlydens, en waar van ik u met deezen Brief verslag doe. Het Leeven van onzen gadeloozen eüler is een geduurig opeenvolgende bezigheid geweest van de verheevenste naspeuringen in elk gedeelte der Wiskunde: zelfs in de laatste dagen zyns leevens, wanneer de duizeligheid hem belette te rekenen, hieldt zyn geest niet op met te denken, over verscheide onderwerpen, en zelfs de keurigste gedeelten, der Wiskunde, gelyk ik zelve daar van getuigen geweest ben in het gesprek, 't welk ik met deezen uitsteekenden Wiskunstenaar hieldt; weinig uuren, voor dat hem de slag trof, die een einde maakte aan een leeven, zo nuttig en roemryk voor het Menschdom. En, dewyl men de laatste leevensoogenblikken van groote Mannen gaarne wil weeten, hou ik my verzekerd, dat het verhaal onzes gespreks genoegen zal schenken aan allen, die de voortreflyke verdiensten des Overledenen kennen. Naa over den staat zyner gezondheid gesprooken te hebben, begon hy het onderhoud, met my te vraagen, of ik de ingeleverde stukken geleezen had, over de Starrekundige Vraage, wegens de daaglyksche beweeging der Aarde: wanneer ik hem het een en ander over de ingekomene antwoorden gezegd hadt, betuigde hy my zich verzekerd te houden, dat de eenige omstandigheid, bekwaam om eenige verandering in de omwenteling der Aarde te wege te brengen, wederstand der lugt was; en naardemaal het uitwerkzel van dien wederstand den tyd der dagelyksche omwenteling zou verlengen, zou dezelve, gevolglyk, de lengte van het Jaar verkorten; en door de Oude waarneemingen, wegens de lengte van het Jaar, met de hedendaagsche te vergelyken, geloofde hy, dat 'er eenige kans was, om ten naasten by te ontdekken, of 'er weezenlyk eenige verandering in den duur der dagelyksche omwenteling ware voorgevallen: want, indien de duur van de dagelyksche eenige verandering ondergaan hadt, moest zulks blyken uit het maaken deezer vergelykingen. - Als ik hier op aanmerkte dat wy niet veel af konden gaan op de waarneemingen der Ouden, gaf hy ten antwoord, dat maijer, uit eenige oude waarneemingen, met genoegzaame zekerheid, de Equatie van de Maan voor eene eeuw gevonden hadt. Vervolgens gaf hy my te kennen verstaan te hebben, dat de Proeven, door my genomen, met het Werktuig van den Heer de magellan, om den afstand der Maane van | |
[pagina 135]
| |
de Vaste Starren, enz. te meeten, nauwkeurig uitkwamen, en verzogt my dat ik hem dit werktuig (het cirkelronde werktuig,) zou beschryven; en vroeg, welke de grootste voordeelen waren, die men daar van kon trekken; 't welk hem gelegenheid gaf om eenige aanmerkingen mede te deelen over het gebruik der Werktuigen op Zee. Wyders sprak ik met hem over de wyze om de oogglazen in een Telescoop zamen te voegen, door den Heer herschel in gebruik gebragt, waar van de Heer de magellan my een berigt gezonden hadt: hy verlangde zeer te weeten welk eene uitwerking die oogglazen deeden; en of het, door de voorwerpen drie- of zesduizendmaal te vergrooten, niet onmogelyk wierd eenig ding onderscheiden te zien, uit gebrek aan licht. Naderhand liep ons gesprek over de beginzels, volgens welke men de Aërostatische Bollen toestelde: hy merkte op, dat het een keurig Wiskundig Vraagstuk zou weezen, de beweeging van zulk een Kloot te bepaalen, uit de bekende evenredigheid van de lugt daar in beslooten met de gemeene lugt. Hy merkte ook op, dat, deeze evenredigheid gesteld zynde als een tot twee, de grootste snelheid van den Lugtbol zou weezen een- en veertig voeten in een secondeGa naar voetnoot(*). Over tafel zittende, sprak hy over de nieuwe Planeet, door den Heer herschel ontdekt, en vroeg my, of iemand reeds tafelen van den loop deezer Planeet hadt opgemaakt. In deezervoege eindigde de grootste en beroemdste Wiskunstenaar onzer Eeuwe zyn leevensloop: hy hadt tot het jongste oogenblik, dat de Beroerte, welke een einde maakte aan zyne dagen, die sterkte van geest, die beklonkenheid van oordeel, welken altoos zo zeer in hem uitblonken: zyne laatste uuren waren niet onwaardig aan een leeven zo uitsteekend, zo roemryk! Hy heeft eene menigte van nog ongedrukte Werken nagelaaten, welke de Keizerlyke Academie der Weetenschappen te Petersburg voor heeft, in haare jaarlyksch uitkomende Stukken te voegen. Ik blyf, U Dw. Dienaar, ∏sp; a. lexell. |
|