| |
| |
| |
Dinarchon de Spartaan, en zyn zoon Eutyches.
Eene Leerzaame Geschiedenis.
- Quibus artibus, & quibus hunc tu
In het Tafereel van cebes, wordt het Menschlyk Leeven afgebeeld onder de gedaante van een ruim Gebouw, van 't welk de Jeugd den ingang uitmaakt. Verbeeldingen en Gevoelens, zo oneindig in aantal, als verscheiden van aart, zweeven aan de poort van dit Gesticht, om de aandagt en de genegenheid te trekken van ieder naderenden Vreemdeling; terwyl een goede Geest hun onderrigt, hoe zy waarheid en valschheid van elkander moeten schiften; en toont, op welk eene wyze zy schynbaare en bedrieglyke vertooningen kunnen onderscheiden, van die, op welken zy zich mogen verlaaten.
In onze Kindsheid, is de pligt onzer Ouderen, de post van dien goeden Geest waar te neemen. De grootste moeilykheid bestaat in het kiezen van de geschiktste wyze om die raadgeevingen over te leveren. Stug- en strengheid moeten niet even zeer betoond worden tegen goeden en kwaaden, den edelmoedigen en den balstuurigen. Gebrek aan wyze en maat, in 't straffen, heeft, menigwerf, wanneer men het dempen der Ondeugd bedoelde, een wansmaak van de Deugd ingeboezemd. De Deugd heeft op zichzelve aantreklykheden, die, zonder kunstige opcierzels, of bygevoegde beweegredenen, kragts genoeg bezitten om de harten der Jeugd tot edele poogingen aan te zetten, en met drift het pad der Kundigheden te doen opslaan.
Doch 't geen virgilius zegt, ten opzigte van zyne Landsgenooten:
ô Fortunati nimium sua si bona norint.
Dat is:
ô Hoogst gelukkigen, waart ge uws geluks bewust.
In onze jeugdige Jaaren, zyn wy onkundig van de veelvuldige voordeelen, die ons ten deele zouden vallen, indien wy de gelegenheden, die zich aanbieden, omhelsden: indien wy ons niet meer bezorgd toonden om vermaak na te jaagen, dan om bondige kundigheden op te doen.
Eenige kleine kunstenaaryen zyn, derhalven, geoorlofd en mogen te werk gesteld worden, om de drift der Jeugd te stuiten, in het opvolgen van Vermaak en Uitspanning, en het
| |
| |
verstand te neigen tot het verkrygen van Geleerdheid en de treeden te vestigen op het spoor der Deugd.
De volgende Geschiedenis, of Vertelling, welks Schryver ons onbekend is, zal onze denkbeelden, over dit onderwerp, best ophelderen.
Geduurende het gelukkig Tydperk, waar in het Staatsbestuur van Sparta bloeide, onder de Wetgeeving van lycurgus, woonde daar dinarchon, een Edelman, aan welken het Geluk haare gunstbewyzen, met eene ruime hand, geschonken hadt. Zyn huis weinig mylen van Lacedemon, was de verzamelplaats der Ryken, der Geestigen, der Geleerden en der Schoonen. Ruime bezittingen waren de eenigste gaven niet, met welke het Geluk dinarchon beschonk, hy was bevallig en inneemend van Persoon, en zyne Verkeering lokte uit door verscheidenheid, verstand, en inschiklykheid.
Zodanig was dinarchon. In 't best zyner Jeugd hadt hy eene Maagd getrouwd, in alle opzigten, zulk een Egtgenoot waardig. Hun Huwelyk was gezegend met één Kind, een Zoon, eutyches geheeten. In deezervoege deedt Huislyk genot het geluk van deezen edelen Spartaan bykans het toppunt van aardsche gelukzaligheid doen beklimmen. Zyn rykdom maakte hem een zege voor de Armen, zyn edele aart stelde hem ten voorbeeld van de Vermogenden, en door zyne uitgebreide kundigheid, was hy het cieraad zyns Lands.
Maar hoe onzeker en bedrieglyk is Menschlyk Geluk. Te midden van deeze vrolyke Leevenstooneelen, werd zyne Egtgenoote hem door eene heete Koorts ontrukt, en het huis, waar in 't Vermaak gewoond, en Geleerdheid alle haare veelvuldige aantreklykheden ten, toon gespreid hadt, was, door deezen éénen slag, de zetel der Elende geworden.
Welk een Ommekeer! lang viel de tyd, veel te sterk waren de gemoedskwellingen van dinarchon, eer zyne Wysbegeerte of Rede zyn boezemsmerte kon overwinnen. In 't einde, egter, verzagtte dezelve door de Vaderlyke genegenheid tot zyn Zoon, en de pligten aan diens Opvoeding verbonden, en hy scheen, zonder leedwezen, zich aan 't Hemels besluiten te onderwerpen.
De Opvoeding van eutyches nam thans zyne gedagten geheel in. Hy zag om na de beste Leermeesters in ieder Kunst en Weetenschap, om dien Lieveling te onderwyzen. De zorg, om op zyne zedelyke gesteltenis agt te geeven, nam hy op zich: dit voor eene post houdende van te groote aangelegenheid, om die aan iemand anders toe te vertrouwen. Deeze Jongeling hadt thans zyn zestiende Jaar bereikt.
Dinarchon ontdekte in zyn Zoon een onverzaadelyke zugt tot de Letteren, en dat hy de lessen van zyne Leermeesters met gretigheid en vermaak hoorde. De Vader scheen te verjongen door deeze gunstige vooruitzigten, omtrent zyn Zoon,
| |
| |
en werd weder vatbaar voor de geneugten der zamenleeving. Eén eenige zwaarigheid verhinderde de voltooijing zyns geluks. Hy ontdekte, dat zyn Zoon een vuurig Bewonderaar was van de schoone Sexe, aan oogenlust verslaafd, en al te zeer ingenomen met de bekoorelykheden van lichaams bevalligheid.
Het vermaak, waarmede hy luisterde na de lessen der Wysbegeerte, de streelende taal der Dichtkunde, en de verhaalen der Geschiedkunde, scheenen te verzwakken, als hy bezoek moest afleggen by eene Schoone, of wanneer de aantreklykheden eener Vrouwe hem van zynen Leermeester aftroonden.
Met zeer veel smerts en spyts ontwaarde hy deezen trek in 't Character van eutyches, en hy begon te vreezen, dat zyn Zoon ten prooye zou worden van Vrouwlyke treeken, 't welk zyne hoop, op eenmaal, zou kunnen doen verstuiven. Hy wist, dat raadgeeven zeer waarschynlyk niets zou uitwerken: dewyl de menschlyke natuur, in eenige geliefde najaaging, doorgaans de heerschende drist blindlings opvolgt. Om deeze rede besloot hy in 't einde, door eene schuldlooze kunstenaary, hem te waarschuwen, tegen deeze overheerschende drift, welke hem in ontelbaare zwaarigheden kon inwikkelen, en, in 't einde, mogelyk zyn volslaagen verderf bewerken: vermids de leevendigheid van zynen aart hem buiten staat zou stellen om der verleidingen van de wereld wederstand te bieden.
Een traan van tedere toegenegenheid bedekte dikwyls de kaaken van dinarchon, als hy zyn Zoon aanzag, en hy tragtte, in den loop zyner doorgaande gesprekken, hem te overtuigen, dat Deugd de eenige weg was tot Vermaak. Eindelyk bedagt hy een middel om Vermaak den weg tot Deugd te doen worden, en besloot zyn plan terstond uit te voeren.
Dinarchon bragt zyn Zoon, als 't ware by toeval, in eene gaandery met schilderyen, door zyne Voorouderen verzameld, en door hem grootlyks vermeerderd. Hy wees hem op een der Stukken, waarin de Schilder al het vermogen zyner Kunste hadt aangewend, zo in de tekening als in het colorict. ‘Ziet myn Zoon,’ sprak hy, ‘ziet dit stuk, merk op de schoonheid van het Vrouwenbeeld, op de verrukkingen des Jongelings, dien zy met verrukking omhelst, terwyl hy op zyne kniën voor haar geboogen ligt. Dit kunststuk des Hemels schynt bykans in zyn bezit.’ - ô Gelukkige Jongeling! ô benydenswaarde Staat! riep de Jongeling uit. - ‘Gy spreekt,’ hervatte de Vader, ‘als of gy zyn Staat benydde. Ja, men zou, in 't denkbeeld komen, dat gy zulk een schat, hoe veel het ook mogt kosten, zoudt willen koopen! Maar gy spreekt, met eene al te geestvervoerenden yver, over eene bezitting zo gemaklyk te verkrygen.’ - Zo gemaklyk zeide de vervoerde Jongeling, zo gemaklyk! Hoe? waar? door wien? wys my de middelen aan, toef geen oogen- | |
| |
blik om uw Zoon den gelukkigsten onder de Kinderen der Menschen te maaken? - ‘'t Zou geen moeilyke taak zyn, myn eutyches,’ hernam de Vader; ‘maar ik vrees dat dristigheid van uwen aart u onbekwaam maakt tot zulk een onderneeming. Veel zelfsverloochenings, en gedulds, is 'er noodig om zulk een hoogte van geluk te beklimmen.’
Het berigt deezer hinderpaalen maakte eutyches te vuuriger. De Vader scheen te blyven weigeren, en de Zoon drong 'er op met verdubbelde drift. Eindelyk sprak dinarchon, door de aanhoudendheid des aanzoeks als overwonnen, hem in deezervoege aan. ‘Ik kan den ernst, waar mede gy myne onderregtingen begeert, niet langer wederstaan; doch ik zal u eene verborgenheid ontdekken, welke u de middelen aan de hand geeft om een schat te verkrygen, dien in de schildery vertoond evenaarende. - Het Schilderstuk is de Copy van een Origineel, bewaard in den Tempel van Diana te Ephesen. Gedenk, daarom eutyches, eene onschendbaare geheimhouding te bewaaren, en, in geen de geringste byzonderheid zelve, af te wyken van de bedingen der Verborgenheid in welke ik u zal inwyen. - Weet dat de verraader van 't geheim, en de overtreeder van 't gebod, altoos met den dood gestrast is. - Overdenk, derhalven, eer ik voortvaare, of gy moeds genoeg zult hebben om standvastig te zyn in de proeven welke de Godin u oplegt.’
Dinarchon hield eene poos op. - Eutyches bezag de schildery nog ééns, en verzogt zyn Vader voort te vaaren: dewyl hy getroost was, om dit genot, alles te ondergaan.
‘De Jongeling, dien gy ziet, vervolgde dinarchon, was een Inbooreling van Cyprus, een doldriftig Minnaar der Vrouwen, en verliefde op een denkbeeldig voorwerp, eene schoonheid geschaapen door de kragt zyner eigene verbeelding. Op zekeren dag aan een stroom zittende, en de ingebeelde gedaante beschouwende, overviel hem een diepe slaap. In een droom verscheen hem diana, en onderrigtte hem, dat, indien hy terstond na Ephesen te rug wilde keeren, en zyne Kuisheid, den tyd van vier jaaren, bewaaren, en zynen tyd besteeden aan de aankweeking zyner Verstandlyke bekwaamheden; ten einde hy, eenigermaate, zulk een bezit mogt waardig zyn, zy zou hem alle zyne wenschen toestaan. - Eene schoonheid, vervolgde de Godin, zo overschoon van gedaante, en ryklyk voorzien van alle uitmuntende zielshoedanigheden, als de Vrouwe, die thans uwe aandagt trekt, zal de uwe weezen. Gaa dan heen, volg myne raadgeevingen, en wees gelukkig!’
‘Naa deeze aanspraak verdween de Godin, en de Jongeling ontwaakte. De Droom maakte op hem eenen diepen indruk, en daar hy 's nagts wederom denzelfden droom droomde,
| |
| |
besloot hy, naa een weinig bedenkens, de hemelsche aanmaaning te volgen.
Hy keerde weder na Ephesen. Zonderde zich af van alle verkeering met de Sexe, en zette zyne Letteroefeningen voort met onbezweeke drift. - Naa 't verloop van zeker bestemd tydperk verscheen de Godin hem op nieuw, met vermaan, dat hy weder zou keeren tot den stroom, by welken hy haar voorheen gezien hadt, en dat hy daar de belooning van zyne kloekmoedigheid en standvastigheid zou ontvangen.
De Jongeling gehoorzaamde terstond, en werd gesteld in 't bezit van den prys, zo lang van hem verlangd, en verdiend door arbeid en volstandigheid.
In 't vervolg van tyd werd dit eene Godsdienstige Verborgenheid. Dewyl gy nu onderrigt zyt van derzelver oorsprong, zyt gy verpligt de proeve door te staan. Ontdoe u, derhalven, van uwe zugt tot Vermaak, 't welk uw verderf zou berokkenen. Ontdoe u van uwe bewondering der Sexe, welke u ten val zou brengen. Denk om het besluit van den verliefden Jongeling van Cyprus. Laat het uwe zorg weezen, zyne kloekmoedigheid na te streeven, en de Godin zal u eene soortgelyke belooning bezorgen.’
Dinarchon hieldt op, en lette op de houding en 't voorkomen van zyn Zoon, die na hem geluisterd hadt met de ingespannendste aandagt. Hy zag zyn Zoon, door strydige driften bestreeden. Hy ging de gaandery op en neer. Verscheide keeren scheen hy te willen spreeken, doch kon niet. De Vader deedt geene pooging, altoos, om hem te bedwingen; maar liet alle de aandoeningen van zyn hart een vollen loop houden.
In 't einde verklaarde eutyches zyn Vader, dat hy stemde in de harde voorwaarden door de Godin opgelegd. Hy vertrok terstond met toestemming van dinarchon, die zich verzekerd hieldt, dat overleg en uitstel veelligt al zyne wenschen zou vernietigen, en zyn geliefd plan doen mislukken.
Eutyches troostte zich, geduurende de reis, met het denkbeeld, dat hy, in 't vervolg van tyd, den ruimen teugel zou vieren, aan zyn Vermaak, schoon hy tegenwoordig zich streng moest bepaalen.
In 't eerste jaar, nogthans, was de stryd tusschen Pligt en Neiging hestig; en, by verscheide gelegenheden, kon zyne kloekmoedigheid naauwlyks zyne driften onderhouden. Een Copy van het Schilderstuk, in zyne kamer opgehangen, was zyn bestendige toevlugt, en deedt de Rede de overwinning behaalen.
Met het tweede Jaar namen de zwaarigheden af. Het eenzaam leeven verveelde hem minder, en de ziel, voorheen aan Vermaak verslaafd, was, eer het derde Jaar ten einde liep, onverschillig ten opzigte van Uitspanningen, op Letteroefening gesteld, en aan de Wysbegeerte gehegt. Hy zag, langs hoe min- | |
| |
der na de Schildery, en Vrouwlyke Schoonheid hadt op hem geen aantrekkend vermogen.
Hebbelyk gewordene Letteroefening voltooide de Zegepraal, eer de helft van het laatste Tydperk over was. Eutyches was nu meester van zichzelven. Zyne driften waren geregeld door de Rede, en 't geen hem eerst tot den Letterarbeid aanzette scheen bykans vergeeten.
In zeker gesprek maakte dinarchon gewag van de Schildery, en zyn Zoon vroeg hem terstond, wanneer hy de heerlyke belooning voor zyne Zelfverlochening en arbeid zou verkrygen. ‘Gy hebt het reeds,’ zeide dinarchon, ‘het verhaal des Jongelings van Cyprus was eene Fabel van myne eigene Vinding. De Figuuren, in de Schildery, zyn zinnebeeldig. Zy vertoonen het menschlyk leeven, tragtende na de omhelzingen van geluk, die de Dogter van deugd en gemaatigdheid genaamd wordt, en altoos de zodanigen, die tot haar door hunne Ouderen gebragt worden, met gunstbewyzen bekroont. - Geluk wagt u, derhalven. Deugd heeft haare zuiverste beginzels in uwe ziel ingeprent, en gemaatigdheid regelt alle uwe bedryven. Gy hebt reeds de voordeelen van zulk een gezelschap op uw leevensweg ondervonden, en zult, des houd ik my verzekerd, 't zelve niet verlaaten. Zet uwe tegenwoordige plans in 't overige uws Leevens voort, en gy zult welhaast overtuigd zyn, dat de Schat, welke gy tegenwoordig bezit, meer waardig is dan Rykdommen en bestendiger dan Schoonheid!’ |
|