Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de gier-zwaluw.(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)
De Gier-zwaluw, heet by aristoteles Ἄπους; in 't Latyn Apus; in 't Fransch, Martinet; in 't Engelsch, Great-Swallow, in 't Spaansch, Vinceio; in 't Hoogduitsch, Geyr-Schwalb; in 't Deensch, Kirke-muur-svale; in 't Noorweegsch, Ring-svale. De Vogels van deeze soort zyn waare Zwaluwen, en, in veele opzigten, als ik zo mag schryven, meer Zwaluwen, dan alle andere met dien naam in 't algemeen bestempeld: want niet alleen hebben zy de voornaamste hoedanigheden, welke dit Vogelgeslacht van de overige onderscheiden, maar deeze in den hoogsten graad. Haar Hals, Bek en Pooten zyn veel korter; haar Kop en Keel veel breeder; haar Vleugels veel langer; zy vliegen veel hooger en veel sneller, dan de andere, die wy reeds beschouwden, als in de kunst van vliegen zo meesterlyk bedreeven: zy vliegen door noodzaaklykheid: nooit komen zy, uit eigen beweeging, op den grond, en wanneer zy, by toeval, daar op geraaken, kunnen zy niet dan zeer bezwaarlyk van eene vlakte zich weder opheffen: met moeite kunnen zy op een hoogte, of op een steen, gekroopen, zich van haare lange Vleugels bedienen, en dezelve in beweeging brengen: door de kortheid der Pooten, liggen zy als | |
[pagina 61]
| |
op den buik; en, in dien stand, wordt de langte haarer vleugelen veeleer een beletzel dan een hulpmiddel, en dient alleen om haar vrugtloos van den eenen na den anderen kant te doen waggelen. Indien de grond geheel vlak en zonder eenige oneffenheid was, zouden de ligtste der Vogelen de zwaarstkruipende Dieren worden; en als zy zich op een harde en gladde oppervlakte bevonden, zouden zy geheel niet kunnen voortgaan, of van plaats veranderen. De grond is derhalven voor de Gier-zwaluwen een steen des aanstoots, en zy moeten deezen met alle zorgvuldigheid, vermyden. Zy vinden zich verweezen om sterk te vliegen, of volstrekt te rusten. In de lugt snel heröm te zwerven, of in het nest te zitten, is haar geheele leeven. De eenige middelstand, tusschen die twee uitersten, is, dat zy zich met de nagelen vasthouden aan de muuren en aan de stammen van boomen, die digt by het gat van haar verblyf zyn, en vervolgens al kruipende zich na binnen sleepen; zich daar toe bedienende van haaren bek en van alle steunpunten, welke zy kunnen vinden: doorgaans vliegen zy met volle vaart, en naa honderd keeren daar over heen en weder gezworven te hebben, in het gat haars verblyfs. Dit geschiedt met zulk eene snelheid dat men ze uit het oog verliest, zonder te weeten waar zy gebleeven zyn: men zou bykans in de gedagten komen dat zy ontzigtbaar geworden waren. Onderling zyn de Gier-zwaluwen zeer gezellig; maar geheel niet met andere soorten van Zwaluwen, onder welken men ze nooit aantreft; ook verschillen zy van dezelve in aart en leevenswyze, gelyk het vervolg haarer Natuurlyke Historie zal uitwyzen. - Men wil, dat zy zeer weinig van 't Instinct hebben; ondertusschen bezitten zy genoeg om in onze gebouwen te huisvesten, zonder zich van ons afhanglyk te maaken, om een veilig boven een aangenaam of gemaklyker verblyf te kiezen. Dit verblyf, althans in onze Steden, is een gat van een muur, nauwer aan den ingang dan verder op: de hoogste hebben de voorkeuze, de hoogheid geeft veiligheid; men vindt ze in hooge toorens, en zomtyds aan de boogen der bruggen; die wel min verheeven zyn, doch waar zy zich naastdenkelyk best verborgen oordeelen: zy nestelen ook in holle boomen, en de kanten der rotzen, nevens de Ysvogels, Byenëeters, en Oever-zwaluwen. Wanneer zy ééns zulk een gat ingenomen hebben, komen zy 'er alle jaaren weder, en weeten het wel van alle de andere te | |
[pagina 62]
| |
onderscheiden, schoon het voor ons niets opmerklyks hebbeGa naar voetnoot(*). Men verdenkt de Gier-zwaluwen, en met veel schyn van reden, dat zy zich zomtyds meester maaken van de nesten der Mosschen; doch, wanneer zy, by haare wederkomst, de Mosschen in 't bezit van haar nest vinden, weeten zy, zonder veel gewelds, 'er zich meester van te maaken. De Gier-zwaluwen zyn, van alle Trekvogelen, de laatste, die in onze Landstreeken aankomen, en de eerste die vertrekken. Doorgaans vertoonen zy zich eerst op het einde van April of in het begin van May, en verlaaten ons op 1 laatst van July; haar optocht is min geregeld dan die der andere Zwaluwen, en schynt meer van de verschillendheden der Lugtsgesteltenisse af te hangen. Zomtyds ziet men ze in Bourgogne op den twintigsten van April; doch die voorloopers moeten verder op: die 'er eigenlyk t' huis hooren neemen geen bezit van haar nest vóór de eerste dagen van May. Haare wederkomst geeven zy te verstaan door een groot geschreeuw; zeer zeldzaam gaan 'er twee te gelyk in het zelfde gat, en nooit, na vooraf veel keeren daar om heen gevloogen te hebben. Zelden worden deeze twee van een derde gevolgd; doch deeze laatste blyft 'er nooit in. Op onderscheide tyden en verschillende plaatzen heb ik tien of twaalf deezer nesten der Gier-zwaluwen laaten wegneemen; in alle heb ik bykans dezelfde stoffe gevonden, en stoffen van allerlei soort: stroo, koornhalmen, drooge kruiden, mosch, hennip, touw, draaden, zyde, een eind van een hermelynstaart, kleine stukjes gaas, en andere ligte stoffe, vogelvederen; met één woord, alles wat gevonden wordt op de vuilnishoopen der Steden. - Maar hoe kunnen Vogels, die nooit op den grond rusten, dit alles verzamelen? Een beroemd Waarneemer veronderstelt, dat zy die veelerleie stoffen opvatten, wanneer zy langs den grond scheeren, op dezelfde wyze als zy, over | |
[pagina 63]
| |
het water scheerende, drinken. Frisch geloosde, dat zy in de lugt dien voorraad opvatten, als de wind dezelve opgeheven heeft; doch men begrypt ligt, dat zy, op de laatstgemelde wyze, weinig zouden kunnen opdoen: was de eerstvoorgestelde de waare, ze zon niet onbekend kunnen weezen in de Steden, waar de Gier-zwaluwen huisvesten. Ik heb niet meer dan één eenig geloofwaardig Persoon aangetroffen, die geloofde gezien te hebben, (dit was zyne uitdrukking,) dat de Gier-zwaluwen op die wyze met verzamelen bezig waren; ik besluit, derhalven, dat ze geen glaats heeft. Veel waarschynlyker vind ik, 't geen my eenige eenvoudige lieden, ooggetuigen, gezegd hebben; te weeten, dat zy dikwyls de Gier-zwaluwen zagen uit de nesten van andere Zwaluwen en Mosschen komende, met de bouwstoffen in haare klauwen. 't Geen de waarschynlykheid deezer waarneeminge vermeerdert, is, voor eerst, dat de Nesten der Gier-zwaluwen zamengesteld zyn uit dezelfde bouwstoffen als die der Mosschen. Ten tweeden, dat het bekend is, hoe de Gier-zwaluwen, zomtyds, zich vervoegen in de Nesten van kleine Vogels, om de eijeren op te eeten, waar uit men mag opmaaken, dat zy, bouwstoffe noodig hebbende, niet zullen nalaaten, die nesten te berooven. Wat de Mosch betreft, van welke zy zich in groote menigte bedienen, 't is zeer mogelyk dat zy dezelve met haare kleine, maar zeer sterke, klauwtjes asscheuren van de boomstammen, aan welke zy zich weeten te hegten; dit heest te meer gronds, daar zy ook, gelyk bekend is, in holle boomen nestelen. Van zeven Nesten, gevonden aan een Kerkportaal, op de hoogte van vyftien voeten boven den grond, waren 'er slegts drie, welke de geregelde gedaante van een Nest hadden in het doorsnyden, en waar in men de bouwstoffen eenigzins op elkander gewerkt zag: zy waren geregelder dan doorgaans in de aesten der Mosschen; die der Gier-zwaluwen zyn meer met mosch, min met veeren, gevuld, en doorgaans kleinder. Weinig tyds, naa dat de Gier-zwaluwen bezit van een nest genomen hebben, hoort men gestaadig, geduurende eenige dagen, en zomtyds 's nagts, een klaagend geluid: op zekere oogenblikken denkt men twee stemmen onderscheiden te hooren. Is dit eene uitdrukking van vermaak, gemeen aan 't Mannetje en Wyfje? Is het eene liefdetoon, door welken het Wyfje het Mannetje uitnoodigt, om de oogmerken der Natuure te voldoen? Deeze laatste | |
[pagina 64]
| |
gissing schynt de gegrondste, te meer, om dat de liefdezang van het Mannetje, als het zyne Gade in de lugt volgt, min sleepende en aangenaamer is. Men weet niet, of het Wyfje met één Mannetje paart of een grooter aantal toelaat: alles wat wy weeten is, dat men, in die omstandigheid, dikwyls drie of vier Gierzwaluwen rondsom het gat ziet vliegen, en zelfs de pooten uitsteeken, als 't ware om zich aan den muur te hegten; doch dit zouden Jongen kunnen weezen van het voorgaande jaar, die de plaats hunner geboorte herkenden. Deeze Vraagen zyn te moeilyker te beantwoorden: om dat de Wyfjes bykans dezelfde Pluimadie hebben als de Mannetjes, en men zelden gelegenheid heeft om ze genoeg van naby te zien, tot het waarneemen deezer byzonderheden. Deeze Vogeltjes hebben, geduurende hun kort verblyf in onze Landstreeken, slegts tyd om ééns te broeden: dit broedzel bestaat doorgaans uit vyf witte eitjes, scherp gepunt, en zeer langwerpig; ik heb 'er den acht- en twintigsten van May gezien, die nog niet uitgebroed waren. Wanneer de Jongen uit den dop gekroopen zyn, maaken zy, hier in geheel verschillende van de Jongen der andere Zwaluwen, bykans geen geluid, en vraagen niets; gelukkig verstaan de Vader en Moeder de stem der Natuure, en geeven het niets eischend gebroedzel het noodige. Niet meer dan twee of driemaal daags brengen zy eeten aan; doch komen dan ook aan 't Nest met een ruimen voorraad van vliegende Insecten in den opgesparden bek gevangen, en in den ruimen krop bewaard: zy aazen ook op de Spinnekoppen, welke zy in haare gaten of daar omstreeks vinden: in haar bek hebben zy zo weinig kragts, dat zy deezen zwakken prooy 'er niet mede kunnen verpletten of zelfs beklemmen, en naar welgevallen behandelen. Omtrent het midden van Juny beginnen de Jongen te vliegen, en verlaaten welhaast het nest; naa welken tyd de Vader en Moeder zich niet meer met het Kroost schynen te bekommeren. En Ouden en Jongen hebben veel ongedierte, 't geen hun egter niet zeer schynt te plaagen. De Gierzwaluwen zyn goed om te eeten, even als alle andere Zwaluwen, wanneer ze vet zyn: de Jongen, uit het nest genomen, worden in Savoye en Piemont voor een lekker beetje gehouden. Het valt zeer bezwaarlyk de Ouden te schieten, ter oorzaake van de hooge en snelle vlugt: doch deeze snelheid brengt te wege, dat zy niet | |
[pagina 65]
| |
gemaklyk van streek veranderen; van dit voordeel bedient men zich om ze te dooden, niet alleen met schieten, maar ook met een stokje: het komt 'er enkel op aan, dat men 'er zich digt by en op den weg des voorbygangs vervoege, door op een tooren, een bolwerk, enz. te klimmen, ze op te wagten, en den slag toe te brengen, als zy na haare wooning vliegen, of 'er uitgaanGa naar voetnoot(*). Op het Eiland Zanthe vangen de Jongens de Gierzwaluwen aan een snoer; zy begeeven zich aan de openingen van een hoogen tooren, en al het aas, 't welk zy gebruiken, is een Veer, deeze willen de Vogels vatten om dezelve in haar nest te brengenGa naar voetnoot(†); een Jongen vangt, op die wyze, vyf of zes douzyn op één dag. Veelvuldig treft men de Gierzwaluwen aan in de Zeehavens; hier vallen zy gemaklyker te schieten, en goede schutters treffen 'er dagelyks eenige. De Gier-zwaluwen beminnen de hette niet, te deezer oorzaake brengen zy het heetst van den dag door in haar nest, in de spleeten der rotzen, en elders waar zy zich beschut vinden voor de steekende hette. 's Morgens en 's avonds gaan zy uit om voorraad, of vliegen zonder bepaald oogmerk, en alleen om haare vleugels te oefenen, heen en weder. Zy keeren om tien uuren, als de Zon doorschynt, t' huis, en 's avonds, omtrent een half uur naa Zonneondergang. Bykans altoos vliegen zy in benden, meer of min talryk. Nu eens beschryven zy cirkels, binnencirkels, zo veelvuldig, dan het niet kan geteld worden; dan eens volgen zy als in gesloote gelederen de rigting van een straat; op andere tyden vliegen zy rondsom eenig hoog gebouw, geduurig en uit al haare magt schreeuwende: dikwyls dryven zy, zonder de vleugelen te beweegen: en een oogenblik daar naa slaan zy onophoudelyk en schielyk met dezelve; men weet genoeg van haare manieren van doen, doch weinig van de oogmerken, welke zy daar mede bedoelen. Van de eerste dagen in de Maand July af, ontdekt men, onder deeze Vogelen, eene beweeging, die derzelver ver- | |
[pagina 66]
| |
trek aankundigt. Hun getal neemt verbaazend toe; van den tienden tot den twintigsten houden zy vergaderingen te Dyon, altoos rondsom dezelfde Toorens, naamlyk die van Saint Philibert en Saint Benigne. Deeze vergaderingen zyn zeer talryk, en, ondanks deeze talrykheid, ziet men niet minder Gierzwaluwen dan naar gewoonte rondsom de andere Gebouwen: 't zyn, derhalven, vreemdelingen, die waarschynlyk uit de Zuidelyker Landschappen opdaagen, en alleen doortrekken. Naa Zonneondergang verdeelen zy zich in kleine hoopen, vliegen hoog in de lugt, schreeuwen sterk, en neemen een geheel andere vlugt dan als zy vermaakshalven vliegen; men hoort ze nog lang naa ze uit het oog verlooren te hebben, en zy schynen na de landzyde te verdwynen: zonder twyfel gaan zy den nagt in de bosschen doorbrengen; want men weet dat zy daar toeven en op Insecten jagt maaken, dat die zich over dag in de vlakte onthouden, en zelfs eenigen die de Stad bewoonen, 's avonds na het geboomte gaan, en 'er tot 's nagts blyven. - De Gier-zwaluwen, die in de Steden woonen, vergaderen kort daar op, en begeeven zich op weg om na min heete Gewesten te trekken. De Heer hebert heeft 'er geene gezien naa den zeven- en twintigsten July; hy gelooft dat de Gier-zwaluwen by nagt reizen, niet verre weg, en niet over zee, gaan; zy schynen in de daad te groote vyanden van de hette om na Senegal te trekkenGa naar voetnoot(*). Verscheide Natuurkundigen, als klein, heerkens en herman, willen dat zy 's winters in haare holen slaapen; doch dit kan in onze Lugtstreeke geene plaats hebben, dewyl zy langen tyd vóór den winter vertrekken, en zelfs vóór het eindigen van de grootste Zomerhette. Ik kan, daarenboven, verzekeren, dat ik 'er geen één enkele gevonden heb in de nesten, welke ik liet wegneemen, omtrent het midden van April, twaalf of veertien dagen voor derzelver eerste aankomst. | |
[pagina 67]
| |
Niettegenstaande deeze geregelde en op denzelfden tyd bepaalde aan- en uittochten deezer Vogelen, ziet men, zomtyds, in den Herfst, talryke vlugten, door eenig toeval van den weg afgedwaald of opgehouden. Van deeze soort was de hoop, die de Heer hebert, met het begin van November in Brie, ten onverwagtste, zag opdaagen: dezelve nam tot het middelpunt der beweeginge een Populier, langen tyd vloogen zy rondsom dien boom, eindelyk begonnen zy zich te verspreiden: vloogen zeer hoog, en verdweenen met den dag zonder weder te keeren. De Heer hebert heeft een andere vlugt gezien op het einde van September, omstreeks Nantua, waar men ze niet doorgaans ziet. In deeze twee afgedwaalde hoopen, heeft hy opgemerkt, dat verscheide Vogels, die dezelve uitmaakten, een geschreeuw aanhieven, verschillende van het bekend geluid der Gier-zwaluwen; 't zy ze eene andere stem hebben geduurende den winter, 't zy het de stem was der Jongen, of van een andere soort uit dit zelfde Geslacht. Over 't algemeen, mag de Gier-zwaluw gezegd worden geen Zang te hebben, maar alleen een geschreeuw of liever een scherp gefluit, waarvan de toonen zeer weinig veranderen. Hy laat zich bykans niet dan vliegende hooren; in haar hol, waar zy rusten, is alles in stilte; het schynt dat zy schroomen zich door 't geluid te ontdekken. Van deezen algemeenen regel moet, egter, uitgezonderd worden den tyd van paaren, wanneer zy in haar nest het gemelde geluid slaan. In alle andere omstandigheden is het nest van eene Gierzwaluw zeer verschillende van die altoos snapagtige nesten, waar van de Digter zingtGa naar voetnoot(*). Vogels, wier vlugt zo snel is als die der Gier-zwaluwen, moeten een zeer scherp Gezigt hebben; en zy bevestigen den algemeenen regel in het Vogelgeslacht omtrent dit stuk: doch alles heeft zyne paalen; en ik twyfel zeer of zy een Vlieg kunnen ontdekken op den afstand van een achtste van een myl, gelyk belon zegt, dat is, acht- en twintig duizend maal de middellyn van die Vlieg, verondersteld dat dezelve negen liniën in grootte haale: een afstand, negenmaalen grooter dan die, op welken een mensch, met het beste gezigt begaafd, dezelve zou kunnen ontdekken. - De Gier-zwaluwen zyn niet alleen | |
[pagina 68]
| |
over geheel Europa verspreid. De Burggraaf de querhoënt, heeft ze gezien aan de Kaap de Goede Hoop; en ik twyfel niet of men vindt ze ook in Asie, en zelfs in de Nieuwe Wereld. Indien wy een oogenblik agt geeven op deezen zonderlingen Vogel, zal men moeten erkennen, dat hy eene vreemde wyze van bestaan hebbe, geheel verdeeld tusschen de tegenovergestelde uitersten van beweeging en rust; men zal oordeelen dat hy, zo lang hy vliegt, (en vliegt veeltyds,) beroofd is van het zintuig des Gevoels, dat hoofdzintuig, en 't zelve alleen in zyn hol wedervindt, en daar van een vol genot heeft, door de beurtwisseling der beroovinge verdubbeld, en waar over weezens, in welke die zelfde gewaarwordingen door derzelver aanhoudenheid noodwendig verstompt zyn, niet kunnen oordeelen. Eindelyk zullen wy ontdekken, dat het character eens Gier-zwaluws, vry natuurlyk, een mengzel is van wantrouwen en stoutmoedigheid. Het wantrouwen ontdekt zich door alle de voorzorgen, welke zy neemt om haar verblyf te verbergen, waar zy zich, als 't ware, tot den staat van een kruipend Dier vernederd ziet, verdeedigloos bloot gesteld aan alle beledigingen. Zy sluipt 'er diefswyze in, blyft 'er lang, komt 'er, op 't onverwagtst, uit, en voedt de Jongen in alle stilheid op. - Maar, wanneer de Gier-zwaluw vliegt, gevoelt zy haar kragt of liever haar snelheid, en wordt, door de bewustheid haars voorrangs, boven de andere Lugtbewoonders, stout, roekloos, vreest niets; zich in staat oordeelende om alle gevaaren te ontwyken, en dikwyls komt zy, gelyk wy gezien hebben, om, in gevaaren, gemaklyk te vermyden, door een weinig oplettenheids en wantrouwens. De zwarte Gier-zwaluw is veel grooter dan onze gewoone Zwaluwen, en haalt meer dan zeven duimen in de langte. Zy heeft een diepgezonken oog, een bleek aschverwige keel, het overige der Pluimadie is zwartagtig, met een groenen weerschyn; de kleur van den Rug en de benedendekveeren van den Staart donkerder: de Bek is zwart, de Pooten zyn donker vleeschkleur. Het Mannetje is zwaarder dan het Wyfje; heeft sterker pooten; en de witagtige plek aan den hals is by het Mannetje uitgestrekter; en bykans alle de witte veeren, welke dezelve uitmaaken, hebben eene zwarte zyde. |
|