Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 557]
| |
Historische berichten van het Leeven en de Schriften van Galileo Galilei, door C.J. Jagemann. Uit het Hoogduitsch. Te Haarlem, by C.H. Bohn en Zoon, 1784. Behalven het Voorwerk, 192 bladz. in gr. octavo.Gemerkt men tot nog geene voldoende berigten had, nopens den zo hooggeagten Galileo Galilei, zo heeft de Heer Janemann het wel der moeite waardig geoerdeeld, alles na te spooren, en by een te verzamelen, wat maar eenigzins zou kunnen dienen, om een gegrond verslag van 's Mans Leeven en Schriften te verleenen. Zyn Ed. is zo wel geslaagd in zyne onderneeming, dat dezelve hem in staat gesteld hebbe, om een duidelyker narigt van alles, wat daar toe betrekking heeft, af te geeven, dan tot nog gemeen gemaakt was. Hy brengt ons hier onder 't oog eene agtervolgende ontvouwing van den aanvang, en de trapswyze vorderingen van Galilei in de beoefening der Natuurkunde, die, terwyl ze hem de agting deeden verwerven van allen, die de Weetenschappen op haare rechte waarde schatten, hem tevens bloot stelden voor veeler nyd en boosheid, welken, geholpen door de onkunde, hem verscheiden wederwaardigheden brouden. Aan 't berigt van dit alles is wyders gehegt een beknopt verslag van zyne nalaatenschap en zedelyk character, vermaaken en leerlingen; van zyne begraavenis en de verzameling zyner schriften; met byvoeging van eene lyst zyner gedrukte werken en brieven; waarby ten laatste nog komen eenige Brieven, welken, als echte stukken, ter bevestiginge deezer Leevensbeschryvinge kunnen dienen. Voor hun die zig toeleggen op de Biographia, of eene verzameling der Leevensbeschryvingen van Geleerde Mannen, komt dit Geschrift, zo ten aanzien van den Persoon, als ten opzigte van de uitvoering, grootlyks te stade; en ieder, die lust heeft, om na te gaan, hoe de beoefening der Natuurkunde, met het herleeven der Geleerdheid, haare trapswyze vorderingen gehad heeft, zal ook dit Stukje met genoegen doorbladeren. Wel byzonder zal men, het oog slaande op het gedrag der Inquisitie, die de Natuurkunde in haaren nieuwen bloei zogt te fnuiken, door Galilei in 't voortzetten zyner kundigheden te belemmeren, bevroeden, welk een geluk wy genieten in onze dagen, daar we niets van dien aart te dugten hebben, en een Man van oefening de ongestoorde vryheid bezit, van zyne waarneemingen haaren loop te laaten, en die aan anderen mede te deelen. - Vermits dit gedrag der Inquisitie omtrent deezen beroemden Natuurkundigen bovenal de aandagt tot zich trekt, en de Heer Jagemann deswegens eene juister berigt geeft, dan ons tot nog elders voorgekomen is, zo zullen wy den | |
[pagina 558]
| |
Leezer het hoofdzaaklyke van dit zyn berigt, kortlyk, onder het oog brengen. Het voorstaan van 't Leerstelzel van Copernicus had tot nog geen nadeelige indrukken gemaakt; maar toen Galilei het, vooral omtrent het Jaar 1613, niet meer als eene willekeurig aangenomen Hypothese, maar als eene zekere waarheid beschouwde en voordroeg, begon men het in een haatlyker licht te plaatzen. Men gaf voor, dat deeze nieuwe Leer het gezag der H. schrift, den Godsdienst, een doodlyken steek toebragt, en schold Galilei in Italie voor een gevaarlyk man uit. Galilei tragtte de gevolgen hier van wel te verhoeden, door, zo by mondlyke als schriftlyke onderrigtingen, de schynbaare strydigheid tusschen de H. schrift en dat Leerstelzel op te lossen; dan de verbittering nam, inzonderheid door aanhitzing der Dominikaaner Monniken, des niet tegenstaande gestadig toe. Schoon verscheiden rechtschapen Mannen zig voor hem als in de bresse stelden, wisten de Dominikaaner Monniken hem alomme haatlyk te maaken, niet alleen als iemand die kettersche gevoelens had, maar ook als zodanig een, wiens zedelyk character slegt was. By die gesteldheid van zaaken begaf hy zig, in December des jaars 1615, vrywillig naar Rome, om het onweer, boven zyn hoofd hangende, te verstrooien, voor het uitborste. Dit gelukte hem ook in zo verre, dat hy meer dan ooit de hoogagting van Paus paulus V, en deszelfs Consistorie, verwierve. In eene Audientie, welke hy by dien H. Vader had, verzekerde hem deeze, dat hy zo zeer van zyne onschuld, oprechtheid en goede gedagten in zaaken van den Godsdienst overtuigd ware, dat, zo lang als hy leefde, geen lasteraar meer gehoor by hem zou vinden. Indien Galilei in deeze overwinning over zyne vyanden berust had, was de zaak voor tegenwoordig afgeloopen: maar neen; hy beoogde voorts eene redelyke vryheid van denken en schryven voor de Geleerden te bewerken; zich vleiende met het denkbeeld van daarin te zullen slaagen: dan hy bedroog zig. Kort na den 20 February 1616 verscheen 'er een decreet, 't welk de boeken verbood, die beweerden, dat de beweeging der aarde niet tegen de H. schrift aanliep. En toen Galilei voortvoer, zyne zaak yveriger dan te vooren door te zetten, waar by nog kwam, dat de Cardinaal Orsini hem al te driftig in het Consistorie voorstond, zei de Paus, dat hy de zaak aan de Inquisitie wilde overgeeven. Hierop wierd tusschen den Paus en den Kardinaal Bellarmini vastgesteld, en den 2 Maart van eene Congregatie van 't H. Officie openlyk verklaard, dat het gevoelen van Galilei, nopens de beweeging der aarde, dwaalend en kettersch was. Veelligt was dit voor Galilei verder van zeer nadeelige gevolgen geweest; doch ze werden gelukkig voorgekomen, doordien de Groothertog van Toscanen, op aanraaden van zynen Afgezant aan 't Roomsche | |
[pagina 559]
| |
Hof, hem by tyds te rug riep; aan welk opontbod Galilei gehoorzaamde, komende in de maand Juny weder te Florence. Dus ontkwam Galilei, voor deeze keer, de handen der Inquifitie: dan 'er verliepen naauwlyks zestien jaaren, of hy zag zig aan feller ramp van die zyde bloot gesteld. Galilei, naamlyk, had reeds, in 't jaar 1610, begonnen een Werk over het Waereld-stelsel te schryven; in 't jaar 1620 besloot hy het zelve te voltooien. Maar, nadien 't hachelyk was de leer van Copernicus, als kettersch veroordeeld, voor te staan, zo bedagt Galilei een weg, om zig tegen de vervolging der Inquisitie te beschermen, en te gelyk zyn oogmerk te bereiken. Alles, wat hy tot zyn groot onderwerp had verzameld, bekleedde hy in een problematik gesprek van vier dagtyden, 't welk hy, onder den tytel van zamenspraaken over het groote Waereld-stelsel volgens Ptolemaeus en Copernicus, ter drukperse schikte. De zamenspreekers waren drie in getal. Salviati brengt de reden by, waarop het Stelzel van Copernicus rust; Simplicius verdeedigt dat van Ptolemoeus, en Sagredo, tusschen beiden spreekende, maakt dat de zaak onbeslist blyft; doch de bewyzen van Salviati op zig zelve zyn zo sterk, dat ze die van Simplicius overhaalen. Hy gaf aan dit zyn Plan nog een grooter schyn van waarheid, door in de Voorreden te verzekeren, dat zyn oogmerk was, den Geleerden aan de overzyde der Alpen te bewyzen, dat men in Italie alle mogelyke gronden van het Copernicaansche stelzel kende, alhoewel het de Kerk, met regt, aldaar had verbooden. Onder deezen schyn, en op de inneemende voorstellen van 's Pauzen Secretaris Ciampoli, verkreeg hy, zyn Werk te Rome aan de Pauslyke Censure onderworpen hebbende, de eigenhandig ondertekende Approbatie van den Magister Sacri Palatii. En hy lier het in 't jaar 1732 te Florence drukken, na dat hy het ook hier, eerst uit eigen verkiezing, door den P. Inquisitor, vervolgens, op bevel van den Magister Sacri Palatii, door een Consultor der Florentynsche Inquisitie had laaten beoordeelen. Niettegenstaande deeze voorzorg en omzigtigheid, brouwde men hem, wegens dit Werk, een groot onheil. Hy vond 'er wel die zyne zamenspraaken ten hoogsten preezen, maar zy die het laakten waren magtiger; en deezen wisten zyn Geschrift in een zo ongunstig licht te plaatsen, dat men geen zwaarigheid maakte, om Galilei in November des jaars 1632 voor de gedugte vierschaar der Inquisitie naar Rome te daagen. De toenmaalige Groothertog van Toscanen, Ferdinand II, hoewel den Paus meer onderworpen dan zyn Vader en Voorganger, Cosmus II, zogt egter dien doodlyken slag van 't hoofd zyns omtrent zeventig jaarigen Leermeesters te weeren; dan vrugtloos. Hy vertrok des, in een ongunstig jaargetyde, en met een zwak gestel, naar Rome, (op bevel des Groother- | |
[pagina 560]
| |
togs van alle dienstige gerievelykheden en brieven van aanbeveeling voorzien;) alwaar hy den 13 February des jaars 1633 aankwam, in eene rosbaar, welke de Toscaansche Gezant Nicolini hem tot Ponto a Centino te gemoed zond, gedraagen; stappende uit dezelve in Villa Medici, alwaar hem de Gezant op 't vriendlykst onthaalde. Men stond hem ook toe aldaar te mogen verblyven, met de vriendlyke waarschouwing van geen bezoek van iemand aan te neemen. Geduurende de twee eerste maanden, had hy niets van belang met het Gerigtshof te doen. Inmiddels deed men hem een Proces by het Inquisitie-geregt aan, om dat 'er de Paus by bleef, dat Galilei voor zigzelven van de beweeging der aarde overtuigd was, en ze in zyne gedrukte gesprekken meer, dan de tegenoverstaande Leer, verdeedigd had. Na dat hy twee maanden tusschen vrees en hoop in Villa Medici doorgebragt had, moest hy eindelyk, omtrent het midden van April, voor de vierschaar der Inquisitie verschynen, alwaar hy niet alleen voort verhoord, maar ook in hegtenis genomen werd. Doch de menigvuldige en dringende brieven van aanbeveeling des Groothertogs, en de onbeschryvelyke poogingen van den Toscaanschen Gezant, bewerkten zo veel, dat hem, in plaats van een naaren Kerker, drie wel gemeubileerde vertrekken, in het Paleis der Inquisitie, welken anders de Fiscaal deezes Geregis bewoonde, werden ingeruimd, en de vryheid werd gegeeven, tot in de voorplaats van dit huis te gaan, zig van zynen gewoonen knegt, die in en uitgaan kon, te bedienen, uit des Gezants Huis gespyzigd te worden, onverhinderd aan zyne Vrienden te schryven, en brieven van hen te ontvangen. Hier was hy nog geen volle maand, wannneer hem, den 30 April, de Kardinaal Barberini, uit eige magt en onverwagt, na Villa Medici terug zond, om dat hy, ter plaatse zyner gevangenisse, van zyne gewoone pynen in de leden werd overvallen. By het einde der maand May kreeg hy zelfs de vryheid, gezondheidshalve, in de Laanen van Villa Medici in eene half geslooten koets rond te ryden. Den 22 Juny werd hy, op nieuw, voor het geregt gedaagd, om zyn slotvonnis te ontvangen. Men hield hem dien dag en den volgenden nagt in de Inquisitie. Van hier bragt men hem, den morgen daarna, in het Dominicaaner Klooster, alle Minerva, alwaar hy voor de Kardinaalen en Prelaaten, tot de H. Inquisitie behoorende, de Leer, raakende de beweeging der aarde, verzweeren en vervloeken moest. Hierop wierd hem zyn vonnis voorgeleezen, waarin hy, voor een onbepaalden tyd, tot den formeelen Kerker der Inquisitie, verweezen, en hem geboden wierd, geduurende drie jaaren, eens weeks, de zeven boetpsalmen van David te bidden, en zyn bovengenoemd Werk over het Waereld-stelsel verbooden werdGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 561]
| |
Na dat men hem de tot geen zekeren tyd bepaalde straf des Kerkers, tot zyne grootste ontsteltenis, had voorgeleezen, werd ze voor hem in een huisarrest in Villa Medici, en, op-de voorbede des Gezants, na eenige dagen, in eene banning na het Aartsbisschoplyk Paleis te Siena veranderd, alwaar het hem vrystond in de Domkerk te gaan. De Groothertog tragtte vergeefsch te bewerken, dat hy naar Florence te rug mogt keeren; alleen verwierf hy de vergunning, dat Galilei, tot eene verdere verordening, op zyn Landgoed by Florence, in stilte woonen mogt: doch hem werd verbooden Muziek- of geleerde gezelschappen te houden, groote gastmaalen of dergelyke vrolykheden aan te regten. Hy betrok des, na een verblyf van vyf maanden te Siena, zyne wooning in Villo Bellosguardo, niet verre van Florence; en, ongeveer een jaar laater, vertrok hy van daar na Monte Ripaldi in het Kerspel Arcetri, 't welk hy zyn gevangenhuis noemde. Van hier ging hy, in 't jaar 1638, toen zyne blindheid en andere zieklykheden sterk toenamen, over in de Villa Giojello, alwaar hy den 8 January 1642, in 't 78ste jaar zyns ouderdoms, overleed. Men wil dat de Inquisitie in 't jaar 1633 het stuk te sterker doorzette, om dat Galilei, in 't jaar 1616, door de Inquisitie, zo als die Heeren beweerden, verbooden was, over het Copernicaansche stelsel te disputeeren of te spreeken. Dan Galilei ontkende dit, houdende staande dat hem slegts verbooden was deeze Leer te gelooven en te verdeedigen. Uit dien hoofde meende hy zig te kunnen regtvaardigen, om dat hy dit in zyne problematike zamenspraaken zorgvuldig gemyd had, en 'er in zyn boek, daar de gronden van weerszyden voorgedraagen wordenGa naar voetnoot(†), geen bewys te vinden is, dat hy deeze Leer goedkeure of verdeedige; en dat hy zig ook anders aan de Kerk geheel en al onderwierp. Intusschen maakt egter het vonnis van 't jaar 1633 ook gewag van dit verbod in 't jaar 1616: maar de Heer Jagemann is niet vreemd, van te denken, dat de Jesuit Riccioli dit verdicht heeft, om de laatere strenge handelwyze van 't Roomsche Hof te regtvaardigen. - Voorts merkt de Heer Jagemann aan, dat men die handelwyze evenwel te bovenmaatig streng maakt, als men uit eene uitdrukking in 't vonnis wil afleiden, dat Galilei gepynigd zy; dat hy ten minste die pyniging zou geleeden hebben, waarby de overtreeder met een touw, aan de handen | |
[pagina 562]
| |
op den rug gebonden, wordt opgehaald. Het komt hem voor, dat dit niet wel strookt met de overige handelwyze; doch hy vindt het nogtans waarschynlyk, dat men hem, dags of nagis voor de bekendmaaking van zyn vonnis, by de pynbank gebragt, en zig met de daar gestaafde belydenis vergenoegd hebbe |
|