Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel van Gedenkschriften des Christelyken Ouderdoms, nopens de Oorbiecht, door den Hooggeleerden Heere Bybel, Roomsch- Catholyk Professor te Weenen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amsterdam, by J.F. Rosart en Comp., 1784. In gr. octavo, 74 bladz.Naer uitwyzen dezer verzamelinge van 't geen men in de Schriften des Nieuwen Testaments, en die der Kerkvaderen, wegens de vergeving der zonde en de boetedoening, vind aengetekend, kan men niet zeer gunstig denken, over de oudheid der thans in de Roomschkatholyke Kerk gebruikelyke Oorbiechte. Dit heeft de Hoogleeraer Eybel in dit Tafereel zeer duidelyk onder 't oog gebragt, en Schriften van die natuur, over soortgelyke gebruiken, kunnen, in de tegenwoordige omstandigheden, van dienst zyn, om de Leden dezer Kerke opmerkzamer te maken. Zie hier, hoe zyn Hooggeleerde dit zyn Geschrift laet afloopen. ‘Het Besluit van deze myne Verhandeling zal dit zyn. Iste Bekenne ik myn zwakheid, dat ik in de oude Christelyke Gedenkschriften de tegenwoordige Biechtwyze niet heb kunnen vinden, en deze zwakheid kan my niet kwalyk genomen worden, nadien ook zo veele Geleerden Katholyken, om voorgemelde redenen, de Oorbiecht aldaar niet hebben kunnen vinden. IIde Eerbiedige ik de Kerkenraad van Trente, en alle plaatzen, welke deze Kerkenraad tot bewys der noodzaaklykheid van de Oorbiecht bybrengt. IIIde Onderwerp ik my hoofdzaaklyk aan de Kerk, en houde my aan den regel van vincentii lirinensis: Katholyk is eigenlyk dat gene, wat aan alle plaatsen, in al- | |
[pagina 550]
| |
le tyden, van alle Christenen is gelooft gewordenGa naar voetnoot(1). IVde Wil ik al dat geene geheel niet geschreven hebben, wat nooit voor God rechtzinnig kan zyn. Ten Vde houde ik daarbenevens, met goed vertrouwen, de aangehaalde plaatzen der H. Vaderen en Gedenkschriften der Christelyke oudheid voor hoogachting en overdenkenswaardig, en meene ten VIde zonder Kettery te mogen zeggen, dat “in de tegenwoordige wyze van Boete te doen, niet tegenstaande de Kerkvergadering van Trente, eene Verandering konde gemaakt, en hierdoor eene Vereeniging met de afgescheidene Christenen konde getroffen worden.” Mocht 'er echter geene Verandering mogelyk zyn, zo geef de Almachtige God, dat de heimelyke Oorbiecht nooit tot meerdere Verleiding als Gelegenheid voor de Jeugd - nooit tot Verzoeking en Verleiding der OnnozelheidGa naar voetnoot(2), nooit den Staat, welke, ten aanzien van dit heimelyk Gerecht, niet eens op zyn hoede kan zynGa naar voetnoot(3), tot schade en stremming van zulke schikkingen, welker deugd en noodzaaklykheid menig Biechtvader niet mocht inzien; dat ze nooit eenig Huishouding tot nadeel, en meer tot stooring der rust in 't Huls als onderhouding van dezelve; nooit tot een Vraag- en Kondschaps-Ampt van zulke Omstandigheden, die niet tot den Biechtstoel behoren, nooit tot Bedelaryen en kostbaare Handvullingen der Biechtvaders; nooit tot Versterking in Vooroordeelen en Voortzetting der Misbruiken; en nooit niet tot iets van al dat geene, wat niet tot het Oogmerk van een Bekentenis der zonden behoort, en wat nog geen zonde is, maar eerst tot zonde word, misbruikt worde. | |
[pagina 551]
| |
Dit Gebed is juist-ter Eere van de Biechtstoel aan te pryzen, en ieder Katholyk niet alleen geoorloofd, maar ook een zeer schoon en kragtig Gebed.’ |
|