Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCharacterkunde der Vaderlandsche Geschiedenissen. Eerste Deel. Tweede Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. In gr. octavo, 218 bladz.Wie onzer Leezeren begeerig is, den aanleg en het plan van dit op een nieuwe leest geschoeide Vaderlandsche Werk te weeten, sla in onze Letteroefeningen terug, tot de onder aangeweezene plaatzeGa naar voetnoot(*), waar wy 't zelve in 't breede ontvouwd hebben. 't Zal voor tegenwoordig genoeg zyn, en beantwoorden aan onze toenmaalige belof- | |
[pagina 540]
| |
te, dat wy, den hoofdinhoud van dit Stukje opgegeeven hebbende, iets ter proeve aanbieden. Het Eerste Deels, Eerste Stuk, tot den Tyd des Graaven loopende, vangt het tegenwoordige aan, met de Characters der Graaven, uit den Huize van Holland, en hunne voornaamste Tydgenooten, in de andere gedeelten der thans Vereenigde Nederlanden; deeze beschouwing maakt het Tweede Boek uit, 't geen in Negen Hoofdstukken verdeeld is, welks laatste, Algemeene Aanmerkingen behelst over de Staatsgesteltenisse en het Volks-Character, geduurende de Regeering der Graaven, uit den Huize van Holland. - Het Derde Boek schetst ons de Graaven uit de Huize van Henegouwen, met derzelver Tydgenooten. ‘De Graaven van Holland leveren,’ gelyk de Schryver te regt opmerkt, ‘den besten Leiddraad op, ten aanziene van de Tydsonderscheidingen. - Eene Characterkundige beschouwing, wel is waar, ligt niet gebonden aan eene Tydrekenkundige stiptheid, dan 'er dienen, nogthans, eenigzins Tydonderscheidingen in agt genomen te worden. Dezelve zyn, andere redenen daar gelaaten, als zo veele rustplaatzen, waar by de geest zich ter verpoozinge nederzet, op het voorledene te rug, en met verlangen na het volgende uitziet. Mogten wy, onder die volgreeks van Mannen, mogten wy onder hunne Tydgenooten, Characters aantreffen, die ons het grootsch, edel en beminnelyk Character eens rechtschapen Bataviers vertegenwoordigen! Ontmoeten wy die trekken minder dan ons hart wenscht; die weinige zullen ons te dierbaarder weezen; en in wien zy ook voorkomen, naar verdiensten, zo veel in ons is, geschetst worden. Hoe zeer willen zy afsteeken by de veelvuldige, van den oorspronglyken Landaart jammerlyk verbasterden, wier Characterbeelden, nogthans, onzer kennisneeming waardig zyn, om ze, naar eisch, in een wanverderflyk licht te plaatzen; en, als verdrukkers van een vry Volk, onmagtig zyne Voorregten te handhaaven, te verfoeijen. - Worstelende Vryheid! hoe vaak zullen wy met uw hard en onverdiend lot begaan; hoe dikmaals uwenthalven verlegen zyn! hoe menigmaal u het hoofd zien onderhaalen! doch niet zonder flikkeringen van hoope, dat gy het weder boven zult steeken.’ Hoe veel keeren ook dit dorre gedeelte der Vaderlandsche Geschiedenisse beschreeven zy, en 'er dus niet veel nieuws, ten dien opzigte, in eenig Werk, te wagten is, zal de wyze van behandeling, gansch van alle voorgaande verschillen- | |
[pagina 541]
| |
de, de aandagt opwekken en gaande houden. Het raadpleegen met laatere Schryveren, dan de groote wagenaar tot zyne Vaderlandsche Geschiedenisse heeft kunnen inzien, inzonderheid van huidecoper en kluit, twee dikmaals tegen elkander over staande Schryvers, zet verscheide gevallen in een ander daglicht: en is waarschynlyk oorzaak, dat de Schryver, zich zomtyds meer in 't Geschiedkundige uitlaat, dan hy anders zou doen. Om de Characters te treffen, is het noodig de gevallen te weeten, in welke zy zich vertoonden. Deeze waarneeming dient om eene bevreemding, welke ons, by 't eerste doorbladeren, beving, weg te neemen: te weeten, dat wy, aan den voet van de meeste bladzyden, huidecoper's Melis Stoke, en kluit's Hist. Crit. Com. Holl. et Zeel., aangehaald vinden: en wy herinnerden ons tevens, dat, in de Inleiding, de Schryver gezegd hadt, zich van aanhaalingen te zullen onthouden, die men ter bevestiging der gevallen vindt, by wagenaar en in de Naavolging van cerisier. Om zo veel verscheidenheids als de aart des Werks toelaate in 't zelve te brengen, en den geest des Leezers te verpoozen: vinden wy hier meer dan elders byeen, van den Vader der Nederduitsche Dichteren, jacob van maerlant, en diens Tydgenoot, melis stoke. Wy kwamen in bekooring, de Characters deezer Mannen af te schryven: doch het zou ons te breed gevallen hebben; zo was het ook met nicolaas van putten en witte van haamstede, die, als Verlossers eens veegen Vaderlands, hier meesterlyk geschetst worden. Wy bepaalden eindelyk, onze keuze, om het voornaamste van den laatsten der Graaven uit den Huize van Holland, jan den I, en diens Voogd wolfert van borselen, op te geeven. ‘Was de aanslag om Graaf floris den V, uit de hand zyner Verraaderen te verlossen, gelukt, zyne verpligting daar voor aan de hem getrouwe Edelen en Landzaaten, zou onbeschryflyk groot geweest zyn, en waarschynlyk daar op eene geheele verdelging des trouwloozen aanhangs gevolgd hebben. Thans was de Adel verdeeld; veelen stonden schuldig aan het gepleegde schelmstuk; anderen verfoeyden het niet min dan het Volk, en haakten om de schuldigen te straffen. Niemand twyfelde, ondertusschen, om 's Graaven eenigen egten Zoon jan, dus lang in Engeland opgevoed, en geheel afhanglyk van eduard den I, voor Graaf te | |
[pagina 542]
| |
erkennen. De Staatshulk, geschokt op ongestuime baaren, en gedreigd met nieuwe stormen, vorderde aan 't roer een steviger hand, dan die eens zwakken en onbedreeven Jongelings van vyftien jaaren. - De Verraaders en Moordenaars van Graaf floris zogten zich te dekken, door de Voogdyschap over den jongen Graaf in eigen handen te krygen; althans wolfert van borsselen en dirk, Graaf van kleef, beiden met grond verdagt, van tot het Eedgespan behoord te hebben, dongen na dezelve. Andere Edelen, en de Stad Dordrecht, 's Graaven dood zullende wreeken, ontbooden jan van avennes, vollen Neef van floris, om het Voogdy, en het daaraan verknogte Bewind, op zich te neemen. Hy verscheen te Dordrecht, en een aantal Manschap is, ten zynen dienste, gereed; te Delst wordt hy voor Regent erkend, en de Graaf van Kleef, die zich het Bewind hadt aangemaatigd, moest het Land ruimen. Niets kon sterker stryden, met de oogmerken van Koning eduard, dan zyn Schoonzoon, onder de Voogdyschap te zien van eenen, die de zyde van Frankryk hieldt. Hy deedt deezen zweeren, dat hy ferrer en havering, tot zyne Raadsheeren zou neemen, en niets doen, strydig met hunnen raad, dan na het met hem overlegd te hebben. Jan den I moest dus aan den leidband blyven, van eenen heerschzugtigen en veinzenden Schoonvader, die zich het bestissen eens Geschils, tusschen de Hollanders, Vlaamingen en Brabanders, aanmaatigde, en niets onbeproefd liet, om te voorkomen, dat de Jonge Graaf zich niet overgave aan het bestuur van jan van avennes. Wolfert van borselen, een Mensch van snooden, bedrieglyken en verraadlyken aart, was de Man, met wien Koning eduard Briefwisseling hieldt, en hem diende, om het van avennes in Holland te bang te maaken. Van borselen ontvangt den Graaf jan te Veere, by diens overkomst uit Engeland, en maakt deezen ten speelbal zyner Eerzugt. Van avennes ontkomt, ten nauwen noode, de laagen door dien Gunsteling des Graaven, met groote kosten, gelegd, en van borselen kreeg den geheelen klem der Regeeringe in handen; de Hollandsche, Zeeuwsche en Engelsche Heeren, die den Raad uitmaakten, hadden niets te zeggen boven hem, die den Graaf staatlyk hadt doen zweeren, waarschynlyk met voorkennisse van den Engelschen Vorst, dat hy niets zou doen zonder zyn raad, en hem tegen allen beschermen. - Een braave | |
[pagina 543]
| |
en eerlyke dirk van brederode werd, door den onbeschaamden Indringer en onwaardigen Gunsteling, thans Bedryfal geworden, afgezet. Jan van renesse, in den aart edelmoedig, op de schynvriendschap zyns doodvyands van borselen vertrouwende, werd beschuldigd van een toeleg op den Persoon des Graaven, moest in ballingschap zwerven, zyne goederen werden verwoest, door den Man, die niemand nevens zich wilde dulden, en zorg droeg, dat de Jonge Graaf hem steeds vergezeldeGa naar voetnoot(*). Zyne Grilligheid, en Belang, schreef den vervoogden jan den I voor, wat hy moest bevelen en zegelen, wien gunsten betoonen, wien dezelve ontneemen; zyne Inhaaligheid vondt ryklyk voedzel in de verbeurd verklaarde goederen der gehaate, en aan zyne inzigten opgeofferde, Heeren. Schoon eenigen der Medepligtigen, aan den Moord van floris den V, de straffe hunner euveldaad, na het overgaan van het Slot Kroonenburg, hunne wykplaats, geleden hadden, waren veelen het ontkomen; doch keerden, tot schrik der Landzaaten, door van borselen begunstigd, weder; en wil men, dat men de onbeschaamdheid hadt, om, in Vlaanderen, de Moordenaars van 's Jongen Graaven Vader in diens tegenwoordigheid te brengen. Schaamte verft het gelaad des Jongelings, hy slaat de oogen neder, dit was alles wat hy vermogt, om zich gevoelig te toonen over dien hoon. Zugt om Engeland te believen, en haat tegen Frankryk, zetten van borselen aan, om den volgzaamen Graaf te beweegen, dat hy met de Vlaamingen, bekende Vyanden zyns Vaderlands, en deelgenooten in den doodlyk afgeloopen aanslag op zyn Vader, tegen Frankryk optrok. Geen der verongelykte en verdrukte Edelen scheen zich tegen dien haatlyken Verdrukker te durven verzetten. Zyn Trotsch groeide hier door aan, en hy waande elk over 't hoofd gewassen. - In de Munt, een voorregt der Oppermogenheid, durfde hy eene verandering brengen, die het misnoegen der Kooplieden, door floris den V beschermd, gaande maakte en klagten verwekte. - Hy hadt, gelyk meest alle Volksverdrukkers, Mannen onder zich, die op zynen wenk vloogen; onder dit getal behoorde aloud, Baljuw van Zuid-Holland. Hy zogt indragt te doen op het Regt, 't welk Schepenen van Dordrecht toe- | |
[pagina 544]
| |
kwam; meer moeds dan de Edelen bezittende, sloegen zy zynen eisch af. Welhaast verscheen van borselen met den Graaf, om, door gezag, de wederstreevenden te doen bukken; doch zy vonden meer tegenstands dan zy gewoon waren te ontmoeten. Na 's Gravenhage te rug gekeerd, verzogten zy twee Schepens, de yverigste Voorstanders van het Stederegt, daar te komen; waarschynlyk met oogmerk, om, door de behandeling hun aangedaan, de overigen af te schrikken, van het verder verdeedigen der Vryheid. Te Delft gekomen, en onderrigt van den toeleg tegen hun gesmeed, verydelden zy denzelven, door te rug te keeren. Deeze te leurstelling deedt den euvelmoed in van borselen's hart opblaaken, en hy denzelven in des Graaven gaande worden. Men betwiste het geschilstuk heftig. Aloud hadt de dwaasheid, om zich ten tweegevegt aan te bieden tegen hun, die de zyde der Dordrechtschen koozen; doch de Wethouderschap van Delft was te wys, om der Steden voorregten aan dien wapenkans te hangen. Dordrecht vreest voor Geweld, stelt zich in staat van tegenweer, en vaardigt rondgaande Brieven af, aan de Steden van Holland en Zeeland; dezelve uitnoodigende, om zich de gemeene zaak, de behoudenis der Stadsvoorregten, aan te trekken. Het gevreesde geweld nadert. Dordrecht wordt van alle kanten ingeslooten. Het bukt niet. De Geweldenaar ontdekt te duidelyk, om het voor zichzelven te verbergen, het misnoegen tegen hem gaande geworden in de gisting der gemoederen; hy oordeelt zich niet veilig in den Haage, en besluit na Zeeland te trekken. - Hadt hy dit volvoerd, zonder den Graaf mede te neemen, hy was misschien 's Volks woede ontkomen. Doch, deeze gewoon hem steeds te volgen, haalt hy over, om, door den nagt begunstigd, met hem na Zeeland te wyken. Het Hof in 's Gravenhage geraakt in rep en roere over dit ontkomen, dit wegvoeren. Hy wordt nagezet, agterhaald, gegreepen, na Delft gesleept, in verzekering genomen. 's Volks woede, aangehitst door mishandelde Edelen en verongelykte HeerenGa naar voetnoot(*), kon niet dan door zyn Dood gestild worden. De getergde wraak | |
[pagina 545]
| |
gaf geen tyd tot een Regtsgeding: men eischt den Gevangenen buiten, of dreigt de gevangenis in brand te steeken. Het slachtoffer van den algemeenen haat wordt uitgestooten en opgeofferd, hy sneuvelt, onder veele vervloekingen, als een Landverraader. - Schoon bedaardheid geene Volkswoede, noch de straffe daar door volvoerd, konne goedkeuren, zal deeze woede nogthans eenige verschooning vinden, als zy haare mishandelingen pleegt aan schandvlekken der Maatschappy, die, door toomlooze Eerzugt vervoerd, hunne verheffing zoeken, door op de hoofden hunner vertrapte Medeburgeren te treeden, en zich, door het verkragten der Wetten, als 't ware van derzelver bescherming beroofd hebben. - Knnnen wy nalaaten, hier met een verwonderend oog te beschouwen, hoe Hollands oudste Stad liever een Beleg verduurt, dan haare Voorregten overgeeft! De smaadlyke Dood, den Schender dier Handvesten, te Delft aangedaan, bemoedigt de Dordrechtschen, om Krajenstein, de Legerplaats van aloud, den eersten berokkener des tegenwoordigen geschils, te belegeren; zy vermeesteren dezelve stormenderhand, en aloud ondergaat, met eenigen zyner voornaamste Medestanderen, een zelfde lot als van borselen trof, zy worden by de poort omgebragt. Graaf jan de I maakt zo weinig vertoon, dat wy hem als uit het gezigt verlooren hebben; en hy zal even niets beduidend blyven. Van zynen Gunsteling afgerukt, ging hy, zonder des eenig hartzeer te toonen, van Delst na den Haag te rugge. - Men schryve dit niet toe, gelyk dit het geval van een moediger Jongeling, die reeds zo veele jaaren bereikt hadt, zou geweest zyn, aan een inwendig genoegen, dat hy zich ontslaagen zag van eenen Man, die te lang hem de handen gebonden, en op zynen naam geregeerd hadt, dan zou hy zich, in die omstandigheden, voor Meerderjaarig hebben doen aanmerken; neen, 't was verstandloos- 't was onaandoenlykheid. 's Lands bestuur kon in zulke handen niet aanbevolen of toevertrouwd worden. Een nieuw Regent moest de plaats van van borselen vervullen. De haat tegen de Engelschen was te groot, om deeze Waardigheld te geeven aan een Inbooreling, als brederode, die in Engeland de opvoeding van den Jongen Vorst bestuurd, en zich, by zyne overkomst hier te Lande, met de hoop op het Regentschap gevleid hadt; door zulk een keus, hadt men van | |
[pagina 546]
| |
avennes kunnen missen; doch men hieldt hem waarschynlyk te Engelschgezind, en neigde zo zeer tot de zyde van Frankryk, dat men, met vervoering van vreugde, de groote voordeelen vernam, die de Franschen behaalden op den Graaf van Vlaanderen, Bondgenoot van den om zyne gevloekte Staatkunde gehaaten eduard den I. Men besloot den voormaaligen Franschgezinden Voogd jan van avennes, weder in te roepen, en de Regeering in handen te stellen, des geslaagen Vyands van van borselen, die zich, gelyk men verwagtte, op den Aanhang des snooden Staatsdienaars, als mede op de Medepligtigen aan den dood van Graaf floris, zou wreeken.’ Om alles byeen te trekken, ‘het Kind jan, gelyk melis stoke den vervoogden Graaf noemt, moest, zo lang hy zich in Engeland bevondt, doen, spreeken, schryven en ondertekenen, wat Koning eduard behaagde - zyn hand en pen hadden voorts van borselen's hoofd gevolgd. - Thans schreef en zegelde hy, wat van avennes goed dagt.’ |
|