chologische overweeging van den Zedelyken Mensch. - Wyders ontmoeten we een Kort Ontwerp van den Heer Formey, over het stelzel der vereffeninge van het goed en kwaad in deeze waereld; met eene aanwyzing, ‘dat ieder verlicht en deugdzaam mensch, die zich de best mooglyke denkbeelden der vereffeninge vormt, en die de geschiktste middelen om daartoe te geraaken in 't werk stelt, zich een
onseilbaaren en volmaakt goeden uitslag mag belooven.’ - Op dit Stuk volgt eene Verhandeling van den Heer Toussaint, over de gevoeligheid voor anderen, die ons doet deel neemen in de aandoeningen, waarmede wy hen zien aangedaan, zo in blydschap als in droefheid, indiervoege dat wy niet alleen weenen met dezulken die weenen, maar ook lachen met de geenen die blyde zyn. Zyn Ed. stelt zig voor, die werkzaame gevoeligheid, welke ons in de belangens van anderen doet deel neemen, op te wakkeren; ten welken einde hy den Leezer doet opmerken, welke de gebreken der ziele zyn, die 'er de gevoeligheid buiten houden; en door welke middelen men dezelve in ons kan doen opkomen, en in ons behouden. - Hier nevens zyn gevoegd Aanmerkingen van den Heer Sulzer over den wederzydschen invloed van de Rede op de Taal, en van de Taal op de Rede. - By dezen komt eene Proeve over de Eigenliefde, als een zedelyk beginzel beschouwd; welke proeve men wil dat opgesteld zou zyn door den Koninglyken Schryver der Memoires de l'Histoire de Brandenbourg. - Eene daaraanvolgende Verhandeling behelst een onderzoek der Vraage, of alle opvolging een begin moet insluiten? welke vraag de Heer Cochius in 't ontkennende beantwoordt; brengende zyne voorstellingen deswegens, voor het oplossen der tegenwerpingen, kortlyk aldus te zamen. - ‘De vraag is niet, of 'er ooit opvolgingen geweest zyn, die begonnen zyn? maar de vraag is deze, of het denkbeeld van opvolging het denkbeeld van begin zoo noodzaakelijk in zich sluite, dat dit laatste in het eerste begreepen is, zodanig dat eene opvolging zonder eerstbeginnenden term eene tegenstrijdigheid is? Men heeft gezien, dat het denkbeeld van opvolging in zich sluit de denkbeelden van veelheid en van orde, welke niet dan eene betrekking is; dat het denkbeeld van veelheid niet in zich sluit het denkbeeld van eenen
term, 't zij éersten 't zij laatsten; dat de betrekking niets gemeens heeft met