Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenissen van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar het Fransch van den Heer A.M. Cerisier, VIde Deels 2de Stuk. Te Utrecht, by B. Wild. In gr. octavo. 343 bladz.Twee Boeken, en Drie Tydperken, behelst het Zesde Deels Tweede Stuk des Tafereels 't geen wy thans aankondigen. Het Eerste Boeks Eerste Tydperk, hier voorkomende, beschouwt, het Stadhouderschap van willem den II, en den eersten Oorlog met Engeland: waarin wy ontmoeten den Staat van het Gemeenebest ten opzigte van andere Mogenheden en Inwendige Onlusten tusschen de Algemeene Staaten, en de Staaten van Holland, als mede tusschen den Prins van oranje en de Stad Amsterdam; de mislukte aanslag van dien Vorst op de Stad; zyn Dood. Graaf willem frederik, Stadhouder van Groningen en de Ommelanden, Opening en Raadpleegingen der Groote Vergadering. - In het tweede Tydperk, hier afgetekend, vinden wy vermeld, de oorzaak des Oorlogs tusschen Engeland en de Vereenigde Gewesten; Bloedige Zeeslagen tusschen deeze twee Mogenheden, de verrigtingen van den Raadpensionaris joan de witt; de | |
[pagina 503]
| |
Onderhandelinge en Vrede met Engeland; de Acte van Seclusie. - Het tweede Boek voert ten opschrift, Staat der Vereenigde Gewesten tot den tweeden Oorlog met Engeland, en stelt ons voor oogen: hoe Holland de Onlusten in andere Gewesten doet bedaaren; 't Verlies van Brazil; de Africaansche, Engelsche en Fransche Zeeroovers beteugeld; de Staaten de Vryheid van het Noorden tegen Zweeden verdeedigende; de Omwenteling in Engeland; de Uitsluiting vernietigd; 't Verbond met carel den II; 't Verbond en de verdeeling der Nederlanden met Frankryk; Oostindische zaaken; Koophandel, Geldmiddelen, Zeden, Geleerdheid, en Weetenschappen. Deeze verkorte opgave van den Inhoud der Landslotgevallen, als in zo veele Tafereelen ten toon gehangen, is genoeg om het belangryke te doen opmerken. Des Franschen Schryvers Staatkundige begrippen, en die zyns Nederduitschen Naavolgers, zyn genoeg bekend om vooruit te bepaalen, welk eene Opgave der Gebeurtenissen, welk soort van tusschengevlogte Aanmerkingen, men te wagten hebbe. Vryheid voert de pen; doch is verre van het laakenswaardig Onbescheid, zo veele Schriften thans ontluisterende. Om hier van een voorbeeld, en teffens een Staal uit dit Stuk, te geeven, zullen wy overneemen, 't geen in 't laatste Tydperk wordt aangemerkt, wegens de Geestgesteldheid in de Vereenigde Gewesten, ten opzigte van het Stadhouderschap. 't Is niet vreemd dat Holland zich zo zeer tegen het Stadhouderschap verzette, en 't zelve geheel wilde vernietigen: dewyl de Stadhouder altoos op de zyde der Algemeene Staaten was. 't Moet ons even min verwonderen, dat de andere Gewesten met zo veel drifts de herstelling daar van begeerden. Uit deezen tweestryd ontstonden twee Partyen: eene der driftige Gemeenebestgezinden, met een onverzoenlyken haat vervuld tegen alles, wat slegts den minsten zweem hadt van eene eenhoofdige Regeeringsvorm: eene andere van gemaatigder Voorstanders der Gemeenebestregeeringe, die, zonder te ontveinzen, dat het Stadhouderschap den Staat nadeelen kon veroorzaaken, nogthans deeze Waardigheid noodzaaklyk hielden; wanneer de Regten daar van, even als in Friesland, binnen behoorelyke paalen beperkt warenGa naar voetnoot(*). Maar de eerstgemelde Party beweerde, dat alle de bepaalingen weinig te | |
[pagina 504]
| |
beduiden hadden, en als nietsbetekenende Bolwerken moesten aangemerkt worden tegen een Hoofd, met de Krygsmagt gewapend; dat door natuurlyk beloop der zaaken, het Stadhouderschap moest veraarten in eene eigendunklyke Regeering in een Huis, 't welk geloofde, door het regt van opvolging, daar toe geroepen te zyn: en dat men geene beslissende voorbeelden kon ontleenen van eenige kleine Gewesten, welker inwendig Staatsbestuur derwyze zamengevoegd was, dat een Stadhouder nooit te magtig kon worden. Men voege hier by, dat Gelderland en Overyszel vervuld waren met Adel, altoos nayverig op zyne Voorregten, en 'er op gesteld, in, ten aanzien der Krygsbedieningen, van een enkel Hoofd af te hangen. De Tegenstadhouderlyke beginzels bevestigden het gezag der Partye, aan dezelve toegedaan. En 't is bekend, hoe in de vryste Gemeenebesten byzondere belangen zich doorgaans vereenigen met de belangen van het Vaderland, en gezuiverd worden door die vereeniging. Brutus en cassius, en alle Helden der Vryheid, die de laatste Romeinen genoemd worden, kreegen gezag, door den geenen te doen omkomen, die alles aan zich getrokken hadt. 'Er is een zeer groot onderscheid tusschen de Staatzugt der Regenten, wier gezag slegts voor een tyd en nimmer erflyk is, en de Staatzugt eens Hoofds, voor zyn gansche leeven aangesteld. De stoute stappen van een Lichaam Burgeren, die geagt worden alleen uit naam hunner Lastgeeveren te handelen, kunnen zo haatlyk niet zyn als die van een éénig Opperhoofd, op magtsvermeerdering gesteld. 't Is eene blykbaare onkunde in de eerste beginzelen der Gemeenebestregeeringe, en de lessen, welke de Geschiedenis ons oplevert, twee gevallen, zo hemelbreed verschillende, te verwarren. Men ontdekt niet dat de witt, zo veel vermogend in dit tydperk, ooit gedagt heeft op de vermeerdering van de voorregten zyner bedieninge, welke hy altoos, ten einde van vyf jaaren, den daartoe gestelden tyd, verzogt neder te leggen. Geldzugt kon by hem de dryfveer niet zyn, want hy trok niet meer dan drieduizend guldens 's jaars. De standvastigheid, welke hy liet blyken tegen de zodanigen, die den Koophandel stoorden, wyst uit, hoe hy 't welzyn van den Staat meer ter harte nam, dan de gunst zogt van vreemde Mogenheden. Zo ras hy zyn gezag gevestigd vondt, hadt hy ten grondregel, dat een onafhanglyke Staat, in zaaken die redelyk zyn, nooit voor eenen anderen moet wyken: dewyl | |
[pagina 505]
| |
zulk eene inschiklykheid altoos strekt om de onbeschoftheid en gierigheid voet te geevenGa naar voetnoot(*). Maar hoe meer maatregelen men nam om den weg tot het beklimmen van Waardigheden voor den jongen Prins te sluiten, hoe meer de algemeene genegenheid voor hem aangroeide. De luister zyner Geboorte, de diensten zyner Voorouderen, de Grootschheid van zyn Staat, zyne ontluikende bekwaamheden, zyne Jeugd, en, bovenal, het ongelyk, 't geen men meende hem aangedaan te zyn, maakte hem een Afgod der menigte. Dit waren de hoofdoorzaaken van 't Volk. De Gemeenebestgezinde Regenten vonden zich te meer verlegen, dewyl zy de toevlugt niet durfden neemen tot de middelen, door Gemeenebesten, oudtyds, in dergelyke gevallen, gebruikt. Alle de Ingezetenen van den laagsten rang, en een groot gedeelte der aanzienlyker Burgeren waren voor het Huis van Oranje. Dit vondt plaats in alle Steden, en bovenal in den Haage, den Zetel der Regeeringe. Zy, die aan 't roer van Staat zaten, vreesden voor de gevolgen dier gesting in de gemoederen. Zy droegen zelfs voorzorgen om zich te dekken tegen het geweld van 's Volks Aanhang. De vrymoedigheid van zommige Leden, in 't uitbrengen hunner stemmen ter Vergaderinge van Holland, baarde dugten, dat zy, mogelyk, by verandering van tyden, deswegen eenig nadeel zouden te wagten hebben. Men nam, derhalven, naa rypen raade, onder de Edelen en in de Vroedschappen der Steden, een eenpaarig besluit om alle zulke Leden der Vergaderinge, die, in vervolg van tyd, ter oorzaake van de voorslagen, vertoogen, raad, of besluiten, ter handhaaving der tegenswoordige Regeering en behoudenis der Vryheid, eenig nadeel in lyf, goed, ampt, of eer, mogten overkomen, schadeloos te houden, en hun, of hunne Erfgenaamen, vergoeding te doen uit 's Landsmiddelen. Elk kreeg, vervolgens, eene Acte van Indemniteit of Schadelooshouding, met naame, ook de Raadpersionaris de wittGa naar voetnoot(†). Om 's Volks gunst te winnen betoonden de Regenten te vergeefsch, de Gemeenebestgezinde Deugden van Belangloosheid, Eenvoudigheid, en Zedigheid. De witt | |
[pagina 506]
| |
stelde zyn schrander vernuft, in de Rekenkunde fix bedreeven, te werk, ter opzigte van alles, wat ten beste van den Staat kon dienen. Hy voerde eene nieuwe schikking in omtrent de Geldmiddelen, en deedt alle Jaar gelden, die alleen op gunsten steunden, intrekken. Alle Ingezetenen werden onderworpen aan 't betaalen der Belastingen. De Renten, die Holland gaf, verminderde hy in den Jaare MDCLV van vyf tot vier ten honderdGa naar voetnoot(*), Holland won, door die vermindering, jaarlyks veertien tonnen schats uit: waar uit volgt, dat dit Gewest, ten dien tyde, honderd en veertig millioenen aan Renten en Schuldbrieven ten zynen laste hadt. En, vermids 'er weinigen waren, buiten de Regenten, die hem Geld aan 't Land opschooten, hadden zy het meest te lyden by die Vaderlandlievende schikkingen. De gedaante des Staatsbestuurs hadt een blykbaaren invloed op de Zeden. De beide Partyen, die 't Gemeenebest verdeelden, uit hoofde der omstandigheden verpligt elkander te ontzien, voerden in de Staatsbehandelingen eene agterhoudenheid en omzigtigheid in, die tot het gedrag der byzondere Burgeren oversloeg. De kleine uitgestrektheid van 't Gemeenebest doet alle daaden van eenig belang door 't zelve klinken: wie tot Waardigheden wilde opklimmen, moest alle zyne woorden en daaden afmeeten. Ondanks dit alles, werd de eer der Regeerderen bykans nooit erger dan toen aangetast; ter wederzyden hoorde men beschuldigingen wegens het verkoopen van zyne stem en vryheid aan den meestbiedenden. Zeker gaat d'estrades te verre, als hy het getal der onomkoopbaare Persoonen in 't Gemeenebest, op vier bepaalt: en zyne waarneeming is te algemeen, wanneer hy zegt; dat men de Hollanders, zonder dat zy het merken, moet op zyn zyde beginnen te trekken; doch dat men ze, ééns op den weg hebbende, kon brengen waar en zo verre men wil. De Ingezetenen behielden den ouden roem der Milddaadigheid. De Verzamelingen, in de Kerken gedaan, verzorgden groote sommen aan het Engelsch Parlement, het welk, ter belooninge, den Staaten een onnatuurlyken en verderflyken Oorlog aandeedt. De verdrukte en vervolgde Piemonteezer Dallieden ontvingen, in den Jaare MDCLIV, | |
[pagina 507]
| |
de aanzienlyke ingezamelde gifte van tweehonderd, één duizend en twee- en twintig GuldensGa naar voetnoot(*). Zodanige Liefdegaven strekten ten blyke van den rykdom deezer Landen; en die Schatten waren de vrugten van den Handel ingezameld. Deeze uit te breiden en te beschermen was het voornaame doel geweest der groote Krygstoerustingen ter Zee. Om de noodzaaklykheid hier van te toonen, ging men naa, hoe veel voordeels de Handel in 't Noorden den Lande aanbragt. De Koopwaaren, uit Frankryk herwaards aangevoerd, vermeerderden met het toeneemen der WeeldeGa naar voetnoot(†), die langs hoe meer voets kreeg in de Veréénigde Gewesten. - Dan de Weelde, als ook de Zedeverbastering hebbe men hier min aan te merken voor zaaken, op zichzelven staande, dan als hoedanigheden, aan vermeerdering en vermindering blootgesteld. 't Is, derhalven, niet te verwonderen dat het geen den Hollanderen van ouden tyde Weelde toescheen, zulks niet was in de oogen der Vreemdelingen, die hier ten Lande kwamen. Deezen stonden, integendeel, versteld over de Zedigheid en Eenvoudigheid. De ruiter was nooit zwieriger gekleed dan een gewoon Scheepskapitein; hy hield een Knegt, maar geen Koets. De witt, die gezegd mogt worden het geheel Gemeenebest te bestuuren en met de grootste Vorsten handelde, hadt niets 't geen hem onderscheidde van andere Regenten en Staatsdienaaren. Hy hieldt geen kostbaare Tafel, en bediende zich alleen van eene Koets by het afleggen van Staatlyke Bezoeken; anders, even als de geringste Burgers, dikwyls alleen te voet gaande. - Geen wonder, dat een klein Volk, zo grooten Handel dryvende, en zo weinig uitgeevende, in staat was tot verbaazende verrigtingen; doch, welk een vreemd vertoon! een Volk, dat stoffe tot Weelde en Overdaad aan alle andere Volken verschafte, nam weinig voor zichzelven. De Vreemdelingen zagen de Weelde der Hollanderen niet dan in voorwerpen, waarin dezelve behoorde door te straalen, in Werken ten algemeenen nutte en tot cieraad aangelegd. Allerverbaazendst was het stigten van kostbaare Gebouwen, terwyl men de kostbaarste Oorlogen voerde. In 't hevigst van den Oorlog bouwde men, in den Haage, de schoone Geschutgietery; en te Amsterdam wierd het Stadhuis, voor een der heerlykste Gebouwen der Wereld be- | |
[pagina 508]
| |
roemd, voltrokken. Deeze Stad deedt door haare Volkzendingen en Geldligtingen, de Volkplanting Nieuw Nederland, van de Westindische Maatschappy gekogt, en de Stad Nieuw Amsterdam aldaar gebouwd, bloeijenGa naar voetnoot(*). Geen voordeeliger Handel dreef dit Gemeenebest dan den Oostindischen. Hoewel de Maatschappy in geduurigen Oorlog was met de Portugeezen of met de Ingezetenen dier Gewesten, en zelfs met de Engelschen kwam zy 'er niet alleen met eere, maar ook dikwyls met voordeel, af........ Wy staaken hier ons Uittrekzel, om, door den welverdienden lof onzer Voorvaderen op te haalen, onze Tydgenooten niet op nieuw te doen bloozen. |
|