Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe denkende Christen. Derde Stukje. Te Rotterdam, by J.F. Lindenberg, 1784. In gr. octavo, 119 bladz.In dit derde Stukje dezer verzamelinge, van welker inrichting en oogmerk wy voor enigen tyd verslag gegeven hebbenGa naar voetnoot(*), ontmoet men een vyftal van Verhandelingen, over wezenlyk gewigtige onderwerpen. - De eerste gaet | |
[pagina 491]
| |
over Gods onderhoudende Voorzienigheid, beschouwd ‘als eene voortduurende werking der magt, die alles geschapen heeft, en de steeds aanhoudende uitvoering van 't eensberaamde onderwerp, het daadlijk daar stellen van de ontwikkeling der eensgevormde beginselen.’ Men ontvouwt hierin beknoptlyk de bewyzen voor dezelve, met beantwoording der tegenbedenkingen, en toont te gelyk het gewigt dezer leerstellinge, uit hoofde van dezelver invloed op andere deelen van den Natuurlyken en Geopenbaerden Godsdienst. - Een volgend Geschrift behelst een onderzoek, of de Waereld van tyd tot tyd zedelyk beter worde; welk onderzoek ons opleid, om 'er ten gunstigste over te denken. - Hierby komt ene overweging van de Godlyke aenkondiging aen Maria, als de voorschikte Moeder onzes Heren, of ene beredeneerde verklaring van 't verhael Lucas 1. 26-37. - Wyders ene Verhandeling over de reden, waerom de Zaligmaker, op ene bovennatuurlyke, en wel op ene blykbaer bovennatuurlyke, wys, zyn oorsprong nam, op Aerde. En eindelyk ene navorsching der reden van de afgebroken wys, waerop Jezus, na zyne opstanding, met zyne Discipelen heeft omgegaen. - Elk dezer onderwerpen word hierop zodanig ene wyze behandeld, dat ze den oplettenden onderzoeker ter verdere naspooringe noopen; te meer daer de Schryvers wel eens geheel van den gewoonen weg afwyken, dat te meer aenleiding geeft, om op nieuw te denken. Van dien aert is wel byzonder de bovengenoemde beredeneerde verklaring van Lukas 1. 26-37; waervan wy het hoofdbedoelde, om derzelver byzonderheid, kortlyk zullen opgeeven. Derzelver Schryver, opgemerkt hebbende, dat verschyningen van, boodschappen door, Engelen of Hemelgeesten, in vroeger tyden, byzonderlyk onder de Joodsche bedeeling, een der middelen en wegen waren, door welken God zyne Openbaringen den menschen mededeelde, laet 'er, met betrekking tot dit Euangelisch verhael op volgen. ‘Men heeft egter, noch hier, noch in andere gelijksoortige verhalen, nodig, zig zo geheel stipt aan den Letter te houden, om eene wezenlijke en personelijke verschijning van enen Hemelgeest; iets, 't geen ten minste zeer onbegrijpelijk, zo niet tegenstrijdig en ongerijmd, moet voorkomen, te onderstellen; kunnende men, zonder de waarheid en geloofwaardigheid van 't verhaal, in 't minste, te krenken, het zelve zeer gevoeglijk verstaan van ene Goddelijke Verrukking, waarmede Maria toen | |
[pagina 492]
| |
zig, door enen buitengewonen invloed des Allerhoogsten, vond aangedaan, en welke, of door den Euangelist zelven, volgens de gebruikelijke taal en gewonen denktrant dier tijden, onder de Joden, op ene meer leenspreukige wijze en bij wege van Persoonsverbeelding, met de daartoe behoorende bijvoegzels, beschreven word; of, 't geen misschien wel zo natuurlijk is, welke Verrukking, inderdaad, van dien aart was, en bij Maria dat uitwerksel hadde, als haar wezenlijk aan hare levendigste verbeelding het gezigt en de stem enes Engels kon doen voorstellen, met welken zij ene duidelijke en verstaanbare redenwisseling hield.’ - Op dien grondslag, dat hier geen persoonlyke verschyning eens Engels plaets heeft, maer dat de natuurlyke verbeelding van Maria, te gelyk met de bovennatuurlyke verrukking, waermede zy toen werd aengedaen, zamen wrocht en gepaerd ging, vestigt de Schryver zyne achtervolgende verklaring dezer gebeurtenisse; met aenwyzing waerin dezelve het Godlyke van het menschlyke, het buitengewoone van het gewoone, de Verrukking van de Verbeelding te onderscheiden zy. En hierop drukt hy zich, na zyne gegeven verklaring, aldus uit. ‘Dus vinden wij hier, op ene wijze zeer naauwkeurig aan den gehelen voordragt der zake beantwoordende; te weten, de onderstelde verschijuing van enen Engel, bij wege van ene woordelijke redenwisseling of gesprek tusschen enen persoonlijken boodschapper en Maria, de Goddelijke Openbaringen, waarmede deze toen verwaardigd werd, beschreven en uitgedrukt. Egter, hoe naauwkeurig, in deze merkwaardige beschrijving, het een op het ander slaat, en dus een zeer gepast en overeenstemmend geheel uitmaakt, zal, 't geen wij vooraf, omtrent deze verhaalde verschijning van enen Hemelbode, en het onderscheid tusschen de Verrukking en Verbeelding van Maria, of het Goddelijke en het Menschelijke, hebben opgemerkt, ons hier, op nieuws, het eenvouwige, naakte en ware, van de bijgevoegde bekleedzels gemakkelijk doen onderscheiden, en ons doen begrijpen, dat alles, wat hier word aangeduid, kortelijk daarop uitkomt. Maria, op zekeren tijd, mogelijk wel terwijl zij zig in den Gebede had afgezonderd, vind zlg, door den Goddelijken invloed, in ene buitengewone Geest verrukking gebragt, waardoor zelfs hare uiterlijke zinnen, op ene vreemde wijze, worden aangedaan. - De denkbeel- | |
[pagina 493]
| |
den, haar ingeboezemd, maken enen zo sterken indruk op haar gemoed, dat zelfs oog en oor daarin betrokken word. - Zij ziet, zij hoort zeldzame dingen. - Op eenmaal rijst de duidelijke en meest verzekerde bewustheid in haar op, dat zij de Moeder van den Verlosser zou wezen. Thans getuigt Gods Geest met haren Geest, meer dan ooit, hoe zeer zij in de gunst van Jehovah staat. Het is of iemand uit den Hemel zelve haar komt zeggen, dat zij de gelukzalige Maagd is, van welke Jezaias geprofeteerd hadde, en dat de grootsche en heerlijke beloften, aangaande den verwagten Verlosser, aan David, Daniel en anderen gedaan, eerstdaags, door middel van haar, zouden vervuld worden: zo vast hield zij zig thans hiervan verzekerd. - Zij durft egter zig, in een denkbeeld zo vleijende, zo heerlijk voor haar, niet terstond te veel toegeven, daar het niet alleen nooit te voren in haar oprees, maar ook weldra enigermate tegengehouden werd, door de te gelijk in haar opwellende gedagten, niet alleen van haren geringen, maar bijzonderlijk van haren ongehuwden staat. En ware deze laatste zwarigheid niet bij haar opgeloscht, veelligt zou zij de Hemelsche inboezeming voor eene vermetele Verbeelding van haar zelve gehouden hebben. - Dan om zulks voor te komen ontving zij, onmiddelijk, ene twede Openbaring, die haar ten teken en waarborg van de egtheid en zekerheid dezer eerste konde dienen. - Haar word van God zelven, en op gelijke ontwijfelbare en zinnelijke wijze ontdekt, 't geen niemand der menschen, buiten Zacharias en Elizabeth tot dus verre geweten hadde, dat, namelijk, deze hare Bloedverwante, schoon hoog bejaard, en dus tegen den loop der Natuur aan, Zwanger was. - Nu kan zij begrijpen, dat haar maagdelijke staat gene tegenwerping opleverde. Bij God was alles mogelijk, zij kan, zo wel kuisch en ongehuwd, Moeder worden, als de verouderde en onvrugtbare Vrouw. Dus twijfelt zij niet langer, of het denkbeeld en de bewustheid bij haar opgerezen, komt van God, en zij geeft een blijmoedig en verzekerd geloof aan de Openbaring haar heden gedaan; een geloof, welk, zelfs na de Verrukking, zulke diepe indrukken bij haar overliet, dat zij, van dat uur af, zich haastte, om hare Nigt te bezoeken, en zig dus, door middel van het aangewezen teken, meer en meer, in het zelve te versterken.’ Wy vinden deze verklaring vernuftig uitgevoerd, doch wy kunnen niet zien, dat ze de verhaelde geschiedenis in | |
[pagina 494]
| |
een duidelyker licht stelt, dan de gewoone, op den groudslag ener persoonlyke verschyninge enes Engels. Men kan zich hier, onzes agtens, zeer wel aen den Letter houden: 't is waer, de Schryver duid aen, ‘dat het ten minste onbegrijpelijk, zo niet tegenstrijdig en ongerijmd moet voorkomen;’ dan hy verleent ons hiervan geen het minste bewys. Veelligt zou ene opzetlyke Verhandeling van den Schryver over dit onderwerp, strekkende om te onderzoeken, in hoe verre de verschyningen der Engelen, in de H. Schriften gemeld, al of niet persoonlyk te verstaen zyn, niet ongevallig wezen. |
|