Minnezangen en Jeugdige Gedichten. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. In octavo 88 bladz.
Volgens het naberigt van den Autheur hebben gelukkige uuren van onschuldige liefde deeze Stukjes gebooren doen worden, en zyn wensch is, dat ze ook in dezelven gebruikt worden. Ze zyn by uitstek wel geschikt, om daaraan te beantwoorden; als behelzende op veelerleie wyzen eene natuurlyke afmaaling van de werkzaamheden der Liefde, in haare kragt voorgesteld, doch steeds indiervoege dat kuische ooren 'er niet door gekwetst kunnen worden. Het gewoone gebrek der Minnezangen, die veelal tot eene weeldrige dertelheid overslaan, heeft de Dichter ten zorgvuldigste vermyd, in de bewustheid, dat waare Liefde altoos vergezeld is van zuivere Kuischheid; 't welk hem ook in een Dichtstukje, getyteld de Kuischheid, 't welk hier ter proeve kan strekken, aldus doet zingen.
Wat Hemelschoonheid daalt beneden?
ô Maagdenrei! beschouw dit beeld;
Haar aanschijn blinkt van Godlijkheden;
Daar stille vrede in de oogen speelt.
Strekt zij haar hand na 't Hemelhof:
De Kuischheid daalt op 't Aardrijk neder,
De Kuischheid daalt; elk zing haar lof.