steit, dat de Koning, wanneer hij zich in het openbaer, en vooral in den Tempel van Rimmon, vertoonde, op den schouder leunde van zulken grooten heer, als Naaman was. - Zoo lang zijne melaetsheid duurde, was hij van deze plechtigheid ontslagen, maer nu hersteld zijnde, begreep hij, dat hij dat hij 'er weder toe zoude gebruikt worden.
III. Hieruit nu ontstond de zwarigheid van Naaman. Hij erkende nu den God van Israël, voor den eenigen en waren God; en evenwel ambtshalve was hij genoodzaekt met zijnen Koning in den afgodstempel te gaen, en zich aldaer neder te buigen. Hiervan zou hij zich niet kunnen ontslaen, en wenschte dat de heer hem dit niet zoude toerekenen als eene daed van afgodery.
Maer, zal men denken, zich neder te buigen, in het huis van Rimmon, was, of eene onverschillige plechtigheid of eene daed van afgoderij. Zo het eerste, dan had Naaman 'er geene verschooning voor behoeven te vragen; en zo het laetste, dan kon de heer het niet onverschillig aenzien; en dan had Naaman liever alle zijne waerdigheden en eerampten moeten laten varen. - Wij antwoorden met de volgende aenmerkingen.
A. Sommigen houden het nederbuigen in het huis van Rimmon voor eene daed van afgoderij, en vertalen de woorden van Naaman, in den voorleden tijd: in deze zaek vergeve de heer uwen knecht; dat ik, wanneer mijn heer in het huis van Rimmon ging, om zich neder te buigen, en op mijne hand leunde, mij in het huis Rimmons heb nedergebogen; in deze zaek vergeve toch de heer uwen knecht. - Men moet erkennen, dat de Hebreeuwsche woorden deze vertaling dulden, en dat, langs dezen weg alle bedenkingen worden wechgenomen: want dan begeerde Naaman alleen verschooning, om die daden van afgoderij, aen welke hij zich voorheen, eer hij den God van Israël kende, had schuldig gemaekt. Dan evenwel met dit begrip kunnen wy ons niet vereenigen. Indien Naaman vergeving verzocht had van zulke misdaden, aen welke hy zich te vooren had schuldig gemaekt, zou hij zich niet bepaeld hebben tot die enkele bijzonderheden; maer tot alle die daden van afgoderij en ongerechtigheid, welke hij te vooren zoo onbekommerd begaen had: immers, toen zoo blind als zijn Vorst, zal hij, niet alleen in 's Konings dienst, maer ook voor zichzelven, Rimmon geëerd hebben. - Zelvs leeren alle de omstandigheden, dat Naaman het oog had, op plechtigheden, welke hij, in het vervolg,