Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe ontdekking van America, geschikt ter aangenaame en nuttige leezing voor Kinderen en jonge lieden, door J.H. Campe. Derde Deel. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll. In octavo, 332 bladz.In dit derde Deel besluit de Heer Campe zyne onderrigtende gesprekken, wegens de ontdekking van America, met de ontvouwing van het gedrag en de lotgevallen van Pizarro, welken hy, op eene soortgelyke leerzaame wyze, als die van Kolumbus en Kortes, in de twee voorige Deelen, den Kinderen voordraagt. Hy stelt hun in de behandeling van dit onder- | |
[pagina 440]
| |
werp, gelyk wy in een vroeger berigt gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), niet slegts het geschiedkundige voor, maar hy tragt hen tevens op te leiden tot eene oordeelkundige onderscheiding van braave en laakenswaardige bedryven, om hen daardoor van de Ondeugd af te schrikken, en ter Deugd op te leiden. Tot een staal hiervan verstrekke het volgend onderhoud van den Vader met zyne Kinderen, op het verhaal van een trouwloos bedryf van Pizarro, op welk verhaal de Vader de aandagt der Kinderen vestigt. ‘Laat ons, kinderen! zegt hy, hier een oogenblik stil staan, om aan het gevoel van afkeer voor zulk een arglistig gedrag, het geen gy, gelyk ik hoop, allen in dit oogenblik by u vindt, tyd te geeven, om in onzer aller harten recht diepe wortelen te schieten. Is 'er wel één onder ulieden, die pizarro, naar 't geen wy nu wederom van hem hebben gezien, nog de minste genegenheid en achting zou kunnen toedraagen? wel iemand die met hem wenschte te leeven, of in hem eenen vriend te hebben? Allen. Neen! neen! Vader. En kunt gy u wel verbeelden, dat 'er andere goede menschen zyn, die een karakter, het welk zo weinig te vertrouwen, en zo vol van arglistigheid en valschheid is, minder verfoeijen? Doch dit kunt gy niet gelooven! Uw eigen gevoel zegt u, wat elk braaf mensch daar by moet ondervinden - tegenzin en afkeer! Leert hier uit, myne lieve jonge vrienden! dat de grootste talenten, - want hier aan ontbrak 't den listigen pizarro niet - dat zelfs de grootste daaden een man niet beminnelyk, niet achtenswaardig kunnen maaken, indien dezelven niet van eenen oprechten, openhartigen en eerlyken inborst verzeld zyn. Geveinsdheid, huichelaary, list en valschheid onteeren de menschelyke natuur, brandmerken dezelve met een teeken, het welk door geene verdiensten, zelfs niet de uitsteekendste, kan uitgewischt worden, en het welk alle goede welgezinde menschen met eenen natuurlyken afkeer schuwen. En wat is hier van de oorzaak? Waaruit ontstaat de algemeene verfoeijing van alle listige streeken, van alle heimelyke kunsten en bedriegeryen, al zyn zy ook nog zo fyn en schrander uitgevonden? Wat meent gy pieter? Pieter. Om dat de lieve God ons zodanig geschapen heest, dat wy niet anders kunnen dan valsche menschen schuwen. Vader. En waarom zou de lieve God ons wel zodanig geschapen hebben? - Is 't niet daarom, dewyl hy zelf waarachtig, zelf een vyand van alle geveinsdheid en loogen is, en dewyl hy wilde, dat wy Hem, den Heiligen en Goeden, voor zo verre dit mogelyk is, gelykvormig zouden worden? - En stelt u eens voor, kinderen! wat 'er van de menschelyke | |
[pagina 441]
| |
maatschappy zou worden, zo dra 'er geen geloof en goede trouw meer plaats hadden, en zo dra het niet meer voor schandelyk gehouden werd, anders te spreeken dan men denkt, zynen evenmensch te verschalken, en zich door bedrog en listige streeken tot een groot man te maaken? Of zoudt gy wel lust hebben te leeven in een land, welks inwooneren allen zulke dubbelzinnige, listige, leugenachtige en valsche menschen waren? Johannes. Daar bewaare ons God voor! Ik zou liever by de smeerige groenlanders in hunne morsige holen in de aarde woonen. O, myne lieve kinderen! prent het u allen toch diep, recht diep in uwe jonge harten, dat de mensch in dezelfde maat den adeldom van zyne natuur, de liefde en achting van alle welgezinde menschen, de toejuiching van zyn eigen geweeten en van den alzienden God, en dus ook zyne geheele tydelyke en eeuwige gelukzaligheid verbeurt, wanneer hy van den rechten weg van eene ongeveinsde strenge oprechtheid afdwaalt. En veroorloft u zelven toch vooral nooit, nooit in uw geheel leven, de minste onoprechtheid, het zy in woorden of in daaden, al ware het ook, dat gy 'er Vorsten kroonen door zoudt kunnen verwerven. Alleenlyk de oprechte, de waarheidminnende, de ongemaskerde braave man durft zyn hoofd gerust opheffen; kan op den weg des levens, hoe ruuw, hoe gevaarlyk ook zyne loopbaan immer zyn moge, zonder eenige angstvalligheid, gerust, blymoedig en vol vertrouwen op Gods albestierende Voorzienigheid, met vaste schreden wandelen; kan vry van alle zyden rondsom zich zien, en zelfs de lasterzucht trotseeren, wanneer deeze, hoewel vruchteloos, poogt zynen goeden naam eene smet aan te wryven. Hoe verachtlyk en ellendig is daarentegen een mensch, die zich | |
[pagina 442]
| |
tot listige streeken verlaagt, die langs kromme wegen voortsluipt, en geduurig vreezen moet, dat het oog van den menschenkenner door zyn momaangezicht tot het binnenste van zyn onedel hart zal doordringen, en zyne valschheid ontdekken! Met hoe veel angst moet hy alle zyne woorden op de weegschaal leggen, en over alle zyne houdingen en gebaarden waaken, op dat hy zichzelven niet mooge verraaden! En hoe zulk een mensch, die zich bewust is, dat het inwendig geheel anders met hem gesteld is, dan hy uiterlyk schynen wil, hoe kan hy, zeg ik, ooit met vrymoedigheid en met een kinderlyk vertrouwen op God, den alweetenden hartenkenner, denken; of, wanneer de nood hem treft, met het toeverzicht van een goed kind zich in zyne vaderarmen werpen! Beeft kinderen! voor zulk eenen rampzaligen staat, en mydt toch het gevaar, om u zelven ooit daarin gedompeld te zien; maar dat gy u toch altoos benaarstigt, om de grootste oprechtheid in woorden en daaden te bewyzen, en dat ge uzelven nooit aan de minste onwaarheid schuldig maakt, en gy, by geene gelegenheid, voor iets anders wilt gehouden worden, dan voor 't geen gy indedaad zyt.’ |
|