Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van eenen Americaenschen Landman van Carlisle in Pensilvanien, geschreeven aen een zyner Vrienden in Engeland; behelzende den toestand, zeden, landbouw, en gewoonten der Inwoonders van eenige der nu Vereenigde Dertien Gewesten van Noord-America, voor, en in, den nu geëindigden Oorlog. Uit het Engelsch. Te Leyden, by L. Herdingh, in gr. 8vo. behalven het Voorwerk, 328 bladz.Onmiddelyk naa dat deeze Brieven van eenen Americaanschen Landman het licht in 't Engelsch zagen, werden ze ons ter band gesteld. Eén onzer Medearbeideren, doorlas ze, en bleef niet in gebreke, om onzen Leezeren, in het Mengelwerk, een en ander Stuk, daar uit overgenomen en vertaald, aan te bieden: terwyl wy van elders nog een Stuk deezes | |
[pagina 435]
| |
Werks ontvingenGa naar voetnoot(*). Wy zouden zeker voortgevaaren hebben met 'er meer uit te ontleenen; dewyl die brokken, op zichzelve staande stukken behelzende, de goedkeuring onzer Leezeren wegdroegen: dan de Brief des Boekverkoopers, die ons zyne Bekendmaaking eener geheele Vertaalinge van dit Werk vertoonde, deedt ons hier van afzien. Dit overneemen, dit oogmerk, duidt genoegzaam aan, dat wy de Brieven des Americaenschen Landmans, met een gunstig oog, en als der Leezinge onzer Vaderlanderen waardig, beschouden. Wy staken met genoegen de spade by onzen overneemenden arbeid, op de kundschap der geheele vertaalinge, waar mede wy den Liefhebberen van een Boek, 't welk alleszins leezenswaardig is, geluk wenschen. De onlangs voorgevallene omwentelingen in dat Waerelddeel, waar over deeze Brieven loopen, de betrekking welke wy, Nederlanders, gekreegen hebben tot die Vereenigde Gewesten, welker lot zo veel overeenkomsts heeft met dat onzer Voorouderen, en de voorraad van weetenswaardige byzonderheden van allerlei soort, welke zich, in deeze Brieven, opdoet, pryst dezelve, gelyk de Vertaaler te recht opmerkt, aan. Zo doen ook de inwendige blyken van egtheid, welke in het Voorberigt worden aangeweezen. Het geheele Werk bestaat uit Twaalf Brieven. - De Iste is eene Inleiding, welke den oorsprong en aanleg des letterarbeids van den Landman jacob hector st. john, ontvouwt. - De IIde geeft ons een leevendige en aandoenlyke schets van den Toestand, Gewaarwordingen, en Vermaaken van eenen Americaanschen Landman. - De IIIde beantwoordt de Vraag: Wat is een Americaan, en vervat de Geschiedenis van andries den hebrideër. - De IV, V, VI, VII en VIIIste stelt ons voor oogen de zonderlinge Schildery van het Eiland Nantuket, van de Zeden, Gewoonten, Staatkunde, Opvoeding, Bezigheden der Inwoonderen, die van den Vischvangst, en wel inzonderheid van die der Walvisschen, leeven, welker wyze meer bepaald beschreeven wordt; als mede eene Beschryving van het Eiland Marthas Vineyard, welks Opgezetenen van den Veebouw bestaan. - De IXde Brief beschryft Charles Town; en behelst verder allerleezens- | |
[pagina 436]
| |
waardigste bedenkingen over de Slaaverny der Negers, gepaard met het berigt van eenen mishandelden Neger. - De Xde gaat over de Slangen en het Bromvogeltje. - De XIde is een Berigt van een Russischen Heer, iw-n al-z, nopens een bezoek by Mr. john bertram. - De XIIde vermeldt den akeligen toestand van eenen Bewoonder der Grenzen, by den ontstaanen Oorlog, op eene allertreffendste wyze. Wy zouden ons, uit aanmerking der reeds uit dit Werk ontleende Stukken, van de moeite, om een staal te leveren, ontslaagen mogen agten: en onze Leezers tot de aangeweeze plaatzen in ons Mengelwerk wyzen. Dan wy kunnen het niet uit de hand leggen zonder nog iets over te neemen van een Schryver, die de taal der Natuur, de taal van het Hart, zo meesterlyk spreekt, en vrymoedig de Europische Gebreken berispt. Gebreken, ook in de bloeijendste Americaansche Gewesten ingesloopen. Laaten wy zyne beschryving van Charles Town, als kort en zeer onderscheiden van alles wat in onze Letteroefeningen uit dit Werk te vinden is, afschryven. Men bedenke dat het een Landman is die Stedelingen afmaalt. ‘Charles-Town is in 't Noorden, 't geen Lima in het Zuiden is; beide zyn ze de Hoofdsteden in de rykste Gewesten der twee verschillende Luchtstreeken; hier uit moogt gy derhalven gissen, dat beide Steden, die vertooningen opleveren, welke uit de rykdommen noodzaeklyk voortvloeijen. Daer Peru ruim voorzien is van goud, is Lima opgevuld met Inwoonders, welke alle die trappen van vermaek, kieschheid en weelde, bezitten, die de overvloed doet beklimmen. Carolina brengt vruchten voort, meer waerdig misschien dan goud, om dat ze met grooter vlyt verkreegen worden; dit levert ook, in ons Noorderdeel, een vertooning van rykdom en weelde, welke wel minder zyn dan de evengemelde, maer verre verheeven boven alles, wat in onze Noordlyke Steden te zien is. - De ligging der Stad is bewonderenswaerdig schoon, daer zy gebouwd is aen de vereeniging van twee groote rivieren, welke in haeren loop een groot aental kleenere riviertjes ontvangen; alle, in de Lente, bevaerbaer met platboomde schuiten. Dus is zy het aentrekkend middelpunt van die uitgebreide Landstreek, en van daer de zetel van den overvloedigsten uitvoer; haer werven, dokken, en magazynen, zyn geschikt om den grooten Koophandel gemaklyk te maeken. De Inwoonders zyn de vrolykste in Amerika: zy is het middelpunt onzer Beau Monde, en altyd vol van de rykste Landeigenaers in het Gewest, welke zich herwaert begeeven, om gezondheid en vermaek te zoeken. Ook is hier altyd een groot aental zieklyke Menschen uit de West-indien, om herstel hunner kragten te vinden, die door den verzwakkenden aert hunner zonne, luchtgesteldheid, en leevenswyze, zyn uitgeput. Ik hebbe veele deezer West indiërs gezien, die, in den | |
[pagina 437]
| |
ouderdom van dertig jaeren, zuchtten onder de zwakheden van eene hooge grysheid: want niets is gemeener in die landen van overvloed, dan dat de Menschen de vermogens tot het genot van de vermaeken des leevens verliezen, op dien tyd, dat wy bewoonders van het Noorden pas de vruchten beginnen te smaeken van onzen arbeid en voorzichtigheid. - De kring van vermaeken en de kostbaerheid der burgertafelen in Charles-Town gaen alles te boven, wat gy u zoud konnen verbeelden, en de aenwasch deezer Stad en van dit Gewest is verbaezend snel voortgegaen. Jammer is het, dat de engheid van den uithoek, op welken de Stad gebouwd is, verhindert, dat zy in grootte toeneeme; en deeze is de reden, waerom de huizen zo duur zyn. De Hette der Luchtstreek, welke somtyds zeer groot is in de binnenste deelen van het Gewest, is in Charles-Town altyd zeer gemaetigd, schoon 'er de zon ook veel kracht heeft, wanneer de zeekoeltjes niet opwakkeren. De luchtgesteldheid maekt alle soorten van buitenspoorigheden zeer gevaerlyk, en vooral die der maeltyden; en nochtans, ongevoelig of onbezorgd voor dit gevaer, leeft men voort, en geniet een vrolyk maer kortduurend leeven; de straelen der zonne schynen hen onwederstaenbaar te dryven tot uitspanning en vermaek. De Vrouwen, integendeel, maetig zynde, bereiken een hooger leesperk, en sterven zelden, zonder verscheide mannen gehad te hebben. Een Europeër moet by zyne eerste aenkomst zeer verbaesd staen, wanneer hy de fraeiheid hunner huizen, het kostbaer huisraed, zo wel als de pracht hunner tafelen ziet; ja, kan hy zich wel verbeelden, dat hy zich in een Gewest bevindt, 't welk sints zo weinig tyds eerst is bevolkt geworden? De drie voornaemste rangen van Inwoonders, zyn Rechtsgeleerden, Planters, en Koopluiden; en het is dit Gewest, 't welk aen den eersten den ryksten buit heeft opgeleverd; want hun welvaert, magt, en invloed, gaen alles te boven. Zy hebben het uiterste perk van wereldsch geluk bereikt; geen landhoeve is wel verzekerd, geen koopbrief goed, geen uiterste wil van kracht, ten zy deze alles opgegeeven, geregeld, en goedgekeurd hebben. De geheele omtrek aller eigendommen in het Gewest is synsbaer geworden aen dezen troep menschen, die, den Priesteren en Bisschoppen verre te boven, geheel niet te vrede zouden zyn met het geringe Mosaïsche aendeel der tienden. Ik beroepe my op zo veele der Inwoonders, als, onder het twisten om hun recht, misschien, op eenige weinige honderd gemeten lands, in het doolhof der rechten, hun geheele erflyke bezitting verlooren hebben. Deze menschen zyn met meer recht wetgeevers dan uitleggers der wet te noemen: en hebben hier, zo wel als in de meeste andere Gewesten, de listen en de schranderheid der Schriftgeleerden, vereenigd met de magt en de heerschzugt van den | |
[pagina 438]
| |
Vorst: wie weet waer op dit nog ten eenigen dage zal uitloopen? De natuur onzer wetten, en de geest van vryheid, welke dikwyls dient om ons twistziek te maeken, moet noodzaeklyk het grooter deel der eigendommen van de Volkplantingen brengen in handen van deeze Heeren. In een volgende Eeuw zullen de Rechtsgeleerden in het Noorden bezitten, 't geen nu de Geestlyken bezitten in Peru en Mexico. Zoudt gy wel denken, dat, terwyl alles blydschap, vrolykheid, pracht, en genoegen is in Charles-Town, tooneelen van elenden verspreid zyn over het Gewest van rondsomme! De ooren zyn hier door gewoonte doof, de harten verhard geworden; zy zien, noch hooren, noch gevoelen de elenden hunner arme slaeven, van wier handen arbeid al hun welvaert voortvloeit. De yslykheden der Slaverny, en het harde van een onophoudelyk slaaven, worden niet opgemerkt; niemand denkt met medelyden aen die regenvlaegen van zweet en traenen, welke dagelyks uit de oogen en van de lichaemen der Americaenen nederdruipen, en den grond bevochtigen, welken zy bearbeiden. Het geklap der zweepen, waermeê men de elendige weezens tot eenen buitenspoorig zwaeren arbeid dryst, zyn te verre van de alzins vrolyke Hoofdstad verwyderd, om gehoord te worden. Dit uitverkooren Geslacht eet en drinkt, en leeft gelukkig, terwyl die rampzaligen op den grond omkruipen, indigo teelen, of rys dorschen, in de hitte eener zonne zoo verschroeiende als die in hun Vaderland, zonder de hulp van goed voedzel, zonder de hartsterking van eenig aengenaem vocht. Dit verbaezend groot verschil heeft my dikwyls stof verschaft tot de treurigste bedenkingen. Ik zie, aen den eenen kant, een volk, genietende alles wat dit leeven bekoorelykst en vermaeklykst oplevert, zonder arbeid, zonder vermoeijinge, nauwlyks onderworpen aen eenigen ontrustenden wensch. Men zendt vaertuigen met goud, uit de bergen van Peru gegraeven, nae de kusten van Guineé; uit kracht van dat goud wordon 'er oorlogen gevoerd, doodslach en verwoesting aengericht, in deze en gene onschuldige vreedzaeme Afrikaensche gehuchten, waer een onnozel volk woont, die zelfs niet anders weeten dan dat alle menschen zwart zyn. De dochter wordt afgescheurd van haere schreijende moeder, het kind van de elendige ouders, de vrouw van haeren geliefden echtgenoot! Geheele huisgezinnen worden weggesleept, en in 't midden van stormen en onweders overgevoerd nae deze ryke Hoofdstad! Daer worden ze op een ry geplaetst gelyk de paerden op een jaermarkt, worden ze gebrandmerkt als het vee, en dan voortgedreeven, om zich af te slooven, honger te lyden, en binnen weinig jaeren uit te leeren op de verscheide landhoeven dezer burgers. En voor wien moeten zy werken? - voor | |
[pagina 439]
| |
menschen, die zy niet kennen, en die geen andere magt over hun hebben, dan die van geweld, geen ander recht dan 't geen dat vervloekt metael hun gegeeven heeft! Vreemde orde der dingen! ô Natuur! waer zyt gy? Zyn niet deze Zwarten zoo wel uwe Kinderen als wy? Kinderen van denzelfden Hemelvader! Aen de andere zyde is 'er niet te zien dan wyduitgestrekte elende en rampzaligheid, zonder eenige gedachten op, of wensch nae, redding! dag aen dag wroeten en slaeven zy voort, zonder eenig uitzicht om voor zichzelven te maeien; zy zyn genoodzaekt, hun leven, hunne leden, hunnen wil, en alle krachten te bezigen om den rykdom te doen zwellen van meesters, die hen niet met de helft der vriendlykheid en genegenheid aenzien, als waer meê zy hunne honden en paerden behandelen. Geen vriendlykheid, geen genegenheid valt hun ten deele, die de aerde bebouwen, groote lasten draegen, en de zwaere stammen in geschikte planken veranderen. Deze vergelding, hoe eenvoudig en natuurlyk zy voorkome, zou op de grenzen komen van menschlievenheid, en daer van moet een Planter niets bezitten.’.... Wy verzenden den Leezer, om het tafereel dier jammeren voltooid te zien, na 't werk zelve. Hoe zeer is het te wenschen, dat de Inslokkingen der Regtsgeleerden, te Charles-Town, en de plaagingen der Negeren, in 't Gewest daar omstreeks met de Omwenteling in America een einde neemen; dat het deerlyk lot der Grensbewoonderen verzagt worde; anderzins zal America dat begeerlyk Land niet zyn, hoedanig het ons op andere plaatzen in dit Werk geschilderd wordt, en bovenal in 't begin des Vierden Briefs. In het Voorberigt vinden wy gewag van een mogelyk aanstaande Tweede Stuk; mogt die Schryver ons een verslag doen van de verbeteringen des lots dier elendigen, in dat anders nu met de Vryheid gezegend Gewest! |
|