Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJ.P. Fokker, Inwijings Redenvoering, uitgesproken 25 Juny 1783, wanneer hij, in het Athenaeum Illustre te Middelburg, het Ampt van Lector in de Wis-Natuur- en Starrekunde plegtig aanvaardde. Uit het Latijn vertaald door J.H. Krom, Student in de Fraaije Letteren en Wijsbegeerte. Te Middelburg; by J. Abrahams, 1784. Behalven het Voorberigt 71 bladz. in gr. octavo.Het oogmerk des Redenaers in deezen is, te toonen, dat de nuttigheid van de onsterflykheid der Ziele zich | |
[pagina 430]
| |
niet alleen bepaelt tot de Zedekunde; maer dat de hoop eener bestaenlykheid zonder einde tevens aan te merken is, als de krachtigste dryfveer tot het onderzoek der Natuur. 's Menschen lot is, gelyk de Heer Fokker by den aenvang toont, ten uiterste ongelukkig, indien zyn bestaen slechts binnen het tydperk dezes levens bepaeld is; en zyn onderzoekgrage geest, die in dit leven niet voldaen kan worden, strekt dan tot overmaet van zyn ongeluk: en 't is deze trek tot kennis, die hem het allerovertuigendst bewys oplevert, dat 's menschen ziel, van een Godlyken oorsprong, onstervelyk is. ‘Ja, worden,’ vervolgt hij, ‘worden onze zielen voor eeuwig uitgeblust, dan is het geheele leeven eene onafgebrookene foltering, een wijduitgestrekt rijk van zielenpijn; - ja, dan is de deugd zelve misdaadigGa naar voetnoot(*); dan is onkunde, die schrik voor eene onsterflijke ziel, het toppunt van alle menschelijke wijsheid.’ - Om dit zynen Toehoorderen ten duidelykste voor den geest te brengen, zo maelt hy hun het rampzalig lot van den door de fortuin mildst bedeelden, den wysten, den braefsten sterveling; maer, - die verstooken is van de hoope op de onstervelykheid. - En hiertegen over stelt de Redenaer, met welk ene bedaerdheid een ander, (schoon in min gunstige tydlyke omstandigheden levende,) de wisselvalligheden der ondermaensche zaeken beschouwt, terwyl hy den dood niet aanziet als een alles vernielenden tyran, maer slechts als ene verplaetzing naer zaliger gewesten, ene verandering van levenGa naar voetnoot(†). - Deze tegenoverstelling leid dan de Redenaer tot het volgende besluit. ‘Is het in de daad zoo met de zaak gelegen, Myne Hoorders, dat die drift tot onderzoek, den mensch zoo natuurlyk eigen, in haare uitzichten zoo onbepaald, het onwraakbaarst getuigenis voor een toekomend leeven aan de hand geeft, - dat de Zaligheid van dien gelukstaat voornamelijk zal bestaan in de nu geheiligde weetlust eeuwig te voldoen, nimmer te verzaadenGa naar voetnoot(*); - dat de ram- | |
[pagina 431]
| |
pen, aan dit tegenwoordig leeven onafscheidbaar verknogt, welke de schranderste niet kan voorzien, noch de wijsste sterveling ontduiken; dat de rampen van dit elendig leeven, door de hoope op eene zalige onsterfelijkheid uitermaaten verligt, ja minder dan niets geacht, worden; - dat het met de deugden der Godheid onbestaanbaar is, den mensch tot eeuwige onkunde te doemen; - dat de hoop op eene bestaanlijkheid hier namaals, wat men ook morre, de waare Godsverdediging aan de hand geeft; dat eene verhevene beschouwing der Natuur den kring onzer uitzichten in de onschendbaare, eeuwige Natuurwetten zeer verwijdert, ja onze vooruitzichten op een eeuwig leeven doet opklaaren: is het zoo; hoe billijk stelt men dan de beoefening der Natuur op hogen prijs! hoe billijk stelt zich dan de natuuronderzoeker de hoop op eene onsterselijkheid geduurig voor oogen! - Is het zoo met de zaak gelegen, Mijne Hoorders, dat dit kortstondig leeven ons slegts als een voorbereidend leeven vergund wordt; - welaan dan, neemen wij de belangens van den Godsdienst, het heil van 't waarde Vaderland, de wetten, onze dierbaare Vrijheid, het bevorderen van nuttige Kunsten en Weetenschappen, met alle vermogens ter harte. - Zoo moet de geheiligde Godsdienst van bijgeloof en huichelaarije, zoo moeten de inwoonders van ons gezegend Vaderland van de vrees voor harder gebied en slaavernije, voor eeuwig bevrijd blijven!’ De Redenaer heeft hier mede zyne taek treffende en aenmoedigend uitgevoerd, doch hy tekent zyne characterizeering wat sterk, en declameert wat meer dan in zulk een gewigtig onderwerp, dat overtuiging vordert, dienst kan doen; doch men moet hier veelligt iets op een jeugdige Oratorie afschryven. - Voorts besluit hy zyne Redenvoering met de gewoone pligtplegingen op ene gepaste wyze. |
|