Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Quotae der vereenigde Provinciën, waar in wordt getoond, wat men behoorde te weeten, om de Quotae van ieder Provincie genoegzaam wiskonstig te berekenen, en hoedanig die, uit het geene men waarschynelyk weet, op die wyze, ten naasten by bepaald kan worden. Door N. Ypey, Math. & Archit. Milit. Prof. Ordin. in Frieslands Hooge School te Franeker. Te Harlingen, by F.v.d. Plaats, 1784. In gr. octavo 38 bladz.In dit geschrift tragt de Hoogleeraar Ypey de berekening der Quotae van ieder Provincie op een regelmaatigen voet te brengen, ten minste zo na als hem mogelyk is; welk Stuk de opmerkzaamheid der Natie verdient, vooral van hun, die de hand hebben, in 't beraamen van de daar toe vereischte schikkingen. Een verslag zyner rekeninge te geeven is ons niet wel doenlyk, zonder het grootste gedeelte deezer Verhandelinge zelve uit te schryven; des wy daarvan afzien. De leezing van het Stuk dan slegts aanbeveelende, zullen wy den Leezer alleen uit het zelve onder 't oog bren- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, hoe de Quotae, zynes agtens, tegenwoordig te stellen, en voor ieder Provincie te vermeerderen of te verminderen zyn: naar de voorafgaande berekening, zo van de opgegeeven inkomsten der zes Provincien in den jaare 1718, als der quotae deezer Provincien, in vergelyking met de tegenwoordige Quota van Holland, met betrekking tot de inkomsten, welke die Provincie waarschynlyk in het jaar 1718 gehad heeft. De voorheen gemelde en berekende inkomsten van alle de Provincien voor gegeeven wordende gehouden zynde, zullen, zegt de Hoogleeraar, ‘de waare evenredige quotae van elke Provincie, met betrekking tot alle de overige, volgens den voorheen gestelden regelGa naar voetnoot(*), zodanig zyn, als zy in deeze tafel gevonden worden.’
‘Maar, vervolgt hy, indien men meenen mogt, dat de Provincie van Zeeland, wegens eenig verval van voorspoed, in vergelyking met de overige Provincien, tegenwoordig minder inkomsten heeft, dan zy in 't jaar 1718 hadde, zo vermindere men dezelve, indien dat genoegzaam gebleeken is, met honderd duizend guldens, in welk geval de inkomsten der Provincien en haare evenredige quotae op deeze wyze gevonden zullen worden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Alhoewel 'er, voegt de Hoogleeraar hier nog by, tot de berekening der quotae niets noodiger was, dan ook te weeten, volgens de naauwkeurigste opgave, hoe groot de inkomsten van Holland in 't jaar 1718 geweest zynGa naar voetnoot(*), kan men egter, zonder op dezelve te letten, uit de inkomsten der zes Provincien, en de tegenwoordige quotae van alle zeer waarschynlyk nagenoeg bepaalen, welke de evenredige quota van elke Provincie in 't byzonder behoorde te zyn.’ Volgens deeze zyne berekening, zouden die van alle de Provincien bevonden worden zodanig te zyn, als dezelven in de onderstaande Tafel uitgedrukt worden, die zeer weinig verschilt, van de hier bevoorens eerst opgegeeven Tafel.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zo lang men dan, zegt de Hoogleeraar wyders nog, de inkomsten van alle de Provincien, naar eene gelykmaatige belasting niet heeft berekend, en van ieders inkomsten, zo wel de onkosten van het onderhoud der Landswerken, als de som der intressen, welke wegens haare gemaakte schulden jaarlyks moeten worden betaald, heeft afgetrokken, en bygevolg de waare inkomsten van ieder Provincie niet zyn bepaald, aan welke haare quota behoorde evenredig te weezen, of duidelyk wordt beweezen, dat de inkomsten der zes Provincien, zo als die in 't jaar 1718 opgegeeven, en in opzigt van Utrecht en Stad en Lande veranderd zyn, aan veel te groote gebreken, om tot de berekening der quotae te dienen, onderworpen zyn geweest, en geenszins, naar eene gelykmaatige belasting geschikt, of op den tegenwoordigen tyd niet toepasselyk zyn, zo lang kunnen 'er geene reden tegen de evenredige quotae, in de bovenstaande eerste Tafel worden ingebragt, en deeze moeten ondertusschen, omtrent zaaken van deezen aart, voor genoegzaam wiskonstig berekend worden gehouden.’ |
|