Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 362]
| |
Leerredenen van Bernardus Bosch, Predikant te Diemen. Tweede Stukje. Te Amsterdam, by M. de Bruin, 1784. Behalven het Voorwerk, 224 bladz. in gr. octavo.In de wyze van uitvoering beantwoord dit tweede Stukje volkomen aen 't voorgaende; men kan Leerredenen van die natuur, waerin het overtuigende en gemoedlyke zich steeds verstandig te zamen paert, niet dan met een stichtend genoegen leezen. De twee daerin overwoogen onderwerpen zyn ook van dat algemeen gewigt, dat ze by uitstek ieders aendacht kunnen vestigen. Ze raken den triumf van een Christen over dood en graf, naer luid van 1 Cor. XV. 55-57, en de Onsterflykheid der Ziel uit de Reden betoogd, naer aenleiding van des Predikers tael, Pred. XII. 7. Zyn Eerwaerde ziet, in de door hem kortlyk opgehelderde woorden van Paulus, ‘een' onversaagd Godverheerlijkend Christenheld, die, door het geloof deelgenoot zijnde aan Jesus overwinning, den dood en het graf uittart, en over dezelven zegeviert.’ - Dit doet hem, zynen Held in het sterkste licht beschouwende, de volgende waarheden overwegen. ‘Alle menschen hebben eene vrees voor den dood, zoolang hij voor hun gewapend is met eenen, door de wet gesterkten prikkel. - Jesus Christus heeft voor allen, die hem aannemen, den dood en het graf overwonnen. God geeft ons de overwinning door Jesus Christus. - Zij, die deel hebben aan deze overwinning, vreezen geen dood noch graf; maar tarten hen uit, en juichen al stervende: Dood, waar is uw prikkel? helle of graf waar is uwe overwinning? Gode zij dank enz.’ - Op de uitbreiding en het betoog dezer waerheden laet de Leeraer ene indrukbare toepassing volgen, waerin hy etlyke leerzame overdenkingen uit het gezegde afleid. - ‘Is het geloof in het euangeli, of in Jesus Christus, het éénig middel, om kloekmoedig en gerust te sterven, dan is de godsdienst der Christenen de voortreflykste. - Men slaa het oog op het onderscheid, dat 'er is tusschen een stervenden wijsgeerigen vrind der deugd, vervreemd van de waarheid des euangeliums, en een godsdienstigen vrind der deugd, het euangelium geloovig omhelzende: men bedenke tevens, zo zulk een wijsgeerige vrind der deugd vol vrees en hope sterft, met | |
[pagina 363]
| |
welk een angst en wroeging zullen zy dan niet sterven, die allerlei godloosheden gieriglijk bedrijven, en de lessen der deugd met het gansche euangeli verachten.’ - Het schrikverwekkend tooneel hier mede onder 't oog gebragt, geeft den Eerwaerden Bosch aenleiding, om 'er ene heuchelyker voorstelling op te laten volgen, die van Gods genade in Jesus Christus, waeraen wy deel kunnen erlangen op het geloof; en van welker deelachtigwording wy ons verzekerd kunnen houden, wanneer ons geloof werkzaem is in de edelste plichten van onzen beminnelyken Godsdienst. - De noodzaeklykheid hiervan, en 't groot belang van dit heilryk vooruitzicht, ook met betrekking tot verschillende standen, aengedrongen hebbende, doet hy zyne Leerreden afloopen, met gepaste aenmerkingen over de voorbereiding tot den dood, en deszelfs gerust inwachten, zonder echter te wenschen om deszelfs verhaesting; zo dat men naerstig werkzaem zy, in dien kring van plichtsbetrachting, in welken de Voorzienigheid ons geplaetst heeft, en voorts vrolyk leve, onder een wachtend uitzien na den reeds naderenden dood. In de tweede Leerreden bepaelt zyn Eerwaerde zich, na ene beknopte uitbreiding van des Predikers tael, tot het bewyzen der onsterflykheid van onzen Geest; zynde 's Mans oogmerk, by de uitgave van een derde Stukje, in ene volgende Leerreden dit leerstuk uit de Godlyke Schriften te staaven. By de uitvoering van dit betoog uit de Reden gaet hy trapswyze voort; toonende, dat de ziel onsterflijk, eeuwig onsterflijk, - kan, - zal, - en moet zijn. Dit maekt het betoogende gedeelte deezer Leerreden drieledig, waer in de Redenaer telkens een hooger trap van welgegronde verwachting beklimt; 't welk hy met zeer veel juistheid op het levendigste innemend voordraegt. - Vraegt men, hoe ver dit als een stuk van zuivere redeneering doorgae: men hoore deswegens 's Mans volgende oordeelkundige aenmerking, waermede hy dit betoogende besluit. ‘Mijn taak is afgedaan; het groote leerstuk van de onsterslijkheid betoogd. Dan, in hoe verGa naar voetnoot(*) de Reden | |
[pagina 364]
| |
de zekerheid dezer waarheid bereikte, geve ik ter uwer beoordeeling. Wel is waar, veele heidensche Wijzen, puikverstanden der oudheid! hadden verheven gedagten van de eeuwige duurzaamheid der ziele; nogthans spreken zij 'er altijd van op eene twijfelende wijzeGa naar voetnoot(*). Zij hadden eerder eene vreesagtige hope dan eene zekere verwagting. Misschien heeft mijn reden van het licht der openbaring eenig schijnzel ontleend, waardoor ik deze waarheid klarer vertoon, dan ik immer, leevende in den nagt van heidensche onkunde, had kunnen doen. Edoch dit ontzenuwt de kragt van ons betoog niet; ten ware de Vrijgeest ons overtuigde, dat onze bewijzen der gezonde reden niet overeenkomstig en dus alleszins verwerpelijk zijn. Maar even dit zal hem in eeuwigheid onmogelijk zijn. Neen, neen! geen sterveling kan de steunzels van mijne zekere hoop immer verzwakken. Zoolang ik mijne eigene natuur niet verzaken, en de volkomenheden van eene Godheid niet verlochenen zal, (en daarvoor zal de goede God mij eeuwig behoeden,) zoolang zal niemand mij dit verrukkend uitzigt ontnemen; zoolang zal ik volharden in mijne betuiging: ik ben voor een eeuwigheid!’ | |
[pagina 365]
| |
Aen dit betoogend gedeelte hecht zyn Eerwaerde wyders ene Toepassing, waer in hy naspoort, van waer de Vrygeestery in onze dagen ontstae zy, en waerdoor dit doodlyk kwaed nog onder ons voortgezet worde. En hier aen voegt hy ene treffende schets van 't ongelukkig character en den toestand van een Vrygeest, vooral op het aennaderen des doods; met een tegenovergesteld uitlokkend tooneel van het heuchlyk character en den toestand van een reiziger naer de eeuwigheid, in de troostvolle verwachting, dat een beter lot, dan dit ondermaensche hem geven kan, zyn deel zal wezen in eeuwigheid. |
|