| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
J.D. Michaëlis, Verklaaring der Geschiedenis van de Regraavenisse en Opstanding van Christus, volgends de vier Euangelisten. Met betrekking tot de tegenwerpingen, gemaakt in de Fragmenten, en derzelver beantwoording. Uit het Hoogduitsch, door Y. van Hamelsveld. Te Amsterdam, by J. Weppelman, 1784. Behalven het Voorwerk, 346 bladz. in gr. octavo.
Na herhaelde en sterk ter toets gebragte overwegingen der bedenkingen en twyfelingen, wegens het Euangelisch verhael van 's Heillands begravenis en opstanding, heeft de Hoogleeraer Michaëlis dit zyn Geschrift vervaerdigd; om daerdoor in 't algemeen het zyne toe te brengen, ter ophelderinge van dat verhael, en wel byzonder te toonen, dat de tegenwerpingen, in de zogenaemde Fragmenten aengevoerd, op verre na het gewigt niet hebben, 't welk zommigen 'er aen toeeigenen. Met dat oogmerk gaet hy het bericht der Euangelisten stukswyze na; deelt ons zyne aenmerkingen deswegens mede, en te gelyk zyne wederlegging der bedenkingen van den Fragmentschryver. Zyn Hooggeleerde behandelt dit onderwerp met zeer veel naeuwkeurigheid, en, schoon het reeds herhaelde keeren door verscheiden Schryvers ontvouwd is, brengt hy ons nog al etlyke nieuwe aenmerkingen over het zelve te berde, die de lezing van zyn Geschrift veraengenamen en des te nuttiger maken. Met het algemeen bekende, en klare, houd hy zich genoegzaem niet op; maer tracht het min of meer duistere licht by te zetten, en deze en gene byzonderheden, die, zynes oordeels, veelal niet behoorelyk opgemerkt zyn, onderscheidenlyker te verklaren, 't welk hem meermaels den weg baent ter bondiger oplossinge ener tegenwerpinge; te meer, daer de tegenbedenkingen niet zelden gegrond zyn op verkeerde bevattingen, en dus inderdaed niet zo zeer gericht zyn, tegen 't Euangelisch verhael zelve, als wel tegen onöordeelkundige uitleggingen daervan gegeven. - Zo maekt, by voorbeeld, de Fragmentschryver, om het verhael van Mattheus, nopens de Wacht by het Graf, en het daermede voorgeval- | |
| |
len, te loogenstraffen, een grooten ophef van de ongeloovelykheid, dat zulk een aanzienlyk Collegie, als de Joodsche Raed, op zodanig ene wyze gehandeld zou hebben. Intusschen gewaegt Mattheus in dit geval niets van dien Raed; hy
spreekt slechts van de Hoogepriesters en Fariseen of Hoogepriesters en Ouderlingen; 't welk ons niet noodzaekt om op den geheelen Raed te denken, maer veeleer, overeenkomstig met den aert van 't geval, tot die gedachten leid, dat dit alles enkel betrekkelyk gemaekt moet worden, tot eenigen der hevigste en heethoofdigste vyanden van Jezus, onder de Leden van dien Raed. Het aengevoerde is derhalven, gelyk de Hoogleeraer wel zegt, ‘eene tegenwerping of tegen een Herssenschim, die de Opsteller der Fragmenten zichzelven gemaakt heeft, of tegen ellendige verklaaringen, die hy, misschien om dat hy die in zyne jeugd gehoord, en nooit zelf onderzocht had, voor den echten zin van Mattheus hielt. Het is waar, dat zulke ellendige verklaaringen aanleiding geven tot de meeste tegenwerpingen tegen den Bybel, en, om dat juist de Geschiedenis van de Opstanding op den Predikstoel ook van lieden, die nooit iets redelyks geleerd hebben, zo dikwils en zo wydloopig verklaard of verdraaid word, zo ontstaan ook daartegen de meeste twyfelingen. Dit zyn twyfelingen, niet tegen Mattheus, maar tegen de Postillon, die ik den Opsteller der Fragmenten van harten prys geef.’ - Hier mede op dit Stuk gekomen zynde, zullen wy de overige tegenwerpingen van den Fragmentschryver desaengaende, met des Hoogleeraers beantwoording van dezelven nog laten volgen.
‘Is de zaak (dus gaet de Opsteller der Fragmenten voort,) waar, waarom beroepen zich de Apostelen niet voor het Sanhedrin te Jerusalem, waarom ook niet voor vreemdelingen, in Synagogen en voor Rechtbanken, op het getuigenis der Wachters? waarom begeeren zy niet van Pilatus een gerechtlyk verhoor van de Wachters? (die toch wel geene bedenkingen zouden gemaakt hebben, ongeacht het eenmaal ontvangen geld, om voor hunne Landslieden de waarheid te zeggen.) Daar dit in het geheel niet geschied, zo moet het verhaal van Mattheus leugen zyn.
Het antwoord moet ik onderscheiden, daar de Opsteller alles zamengenomen heeft.
Te Jerusalem zelve staan de Apostelen terstond in het eerste jaar eenige maalen voor het Sanhedrin, Hand. III.
| |
| |
IV. V. waarom beroepen zy zich niet hier daarop, dat de Richters zelf de waarheid weten, en dringen op een verhoor van de Wacht? - Hier is het antwoord ligt; om dat zy toenmaals nog niets van dat alles wisten, het geen Mattheus 8 of 14 of meer jaaren daarna wist, om dat de Wacht nog niets had laten uitlekken. Hoewel, ik denk, dat, indien zy ook iets daarvan geweten hadden, het nogthans dwaas geweest zou zyn, om, op het getuigenis van eene Wacht, die voor geld reeds om te kopen was geweest, zich te beroepen; die tegen hen getuigd zoude hebben, indien de Hoogepriesters op nieuw geld hadden gegeven.
Maar word 'er gesproken van buitenlandsche Synagogen B.v. in klein Asiën, in Macedoniën, in Griekenland, of van Rechtbanken in deeze Landen, voor welke Paulus gebragt werd, B.v. Hand. XIII, XVI, XVII, XVIII, zo valt de tegenwerping gantsch in het belagchelyke. Daar zou hy zich op onbekende Romeinsche Soldaaten beroepen, die te Jerusalem in bezetting lagen, en die daar niemand kende? hem zag men toch nog in het aangezicht, of hy als een eerlyk man uitzag; maar van hun wist men niet, of zy in de wereld waren! Daar zou hy van, ik weet niet of van de menigte, voor welke hy predikte, of van de Richters, die daarenboven toch in het geheel zyne klagers terstond afweezen, en de beschuldigingen voor belagchelyk hielden, of hem terstond den anderen dag los lieten, begeeren, dat zy aan den Landvoogd van Palestina schryven, en eene verhooring van de Wachters zouden te wege brengen. Met dit verzoek zou hy immers uitgelagchen zyn; eenen Landvoogd van Palestina kon men niet met zulke zaaken lastig vallen, en hy zou een Synagoge, die daarom verzocht, uitgelagchen hebben. Paulus bleef immers meestal niet zo lang in eene Stad, dat 'er antwoord had kunnen komen. Bovendien nog, voor de Romeinsche overigheden in Griekenland, werd hy niet wegens de Opstanding van Christus aangeklaagd, (te Philippen, om dat hy eene Familie van haar gewin beroofd had, en eenen Koning behalven den Keizer zou prediken,) en zelfs in Palestina verhaalt Festus de beschuldiging der Jooden, dat Paulus van eenen zekeren Jesus, die dood zou zyn, zeide, dat hy leeft, met eenen schimpenden toon, om dat die in het geheel tot geen rechtbank behoorde. Hand. XXV. 19.
De naam van Pilatus is ditmaal ongelooslyk ongeluk- | |
| |
kig gesteld. Geen Landvoogd zou, by al het goede aandenken aan Jesus, toch meer dringende redenen gehad hebben, om zulk een verzoek van de Wacht te verhooren, tot welks voldoening hem toch niemand dwingen kon, indien niemand persoonlyk van de diefstal van een Ligchaam beschuldigd werd, af te slaan. En de verhooring van getuigen daarover, of iemand van den dooden is opgestaan, is toch wel geen overigheid, volgens een ons bekend recht, aan den verzoeker schuldig. Maar nog meer, Pilatus, die enkel op het Paaschfeest te Jerusalem was, maar anders te Cesarea zyn verblyf had, is niet eens weder naar Jerusalem gekomen, maar in het volgende jaar, kort voor den dood van Tiberius, door Vitellius, (den Landvoogd van Syriën,) wegens de beschuldigingen der Jooden, gevangen naar Italiën gezonden geworden: dus is in den tyd, toen hy nog in Palestina was, bezwaarlyk iets van de omkooping van de Wacht, en het geen zy by het Graf van Jesus gezien had, ruchtbaar geworden. Hy had niet terstond een Opvolger, maar Vitellius nam de Regeering van Palestina op zich, en deeze was den Jooden zo genegen, dat eene soortgelyke klacht aan hem te doen, de uiterste dwaasheid zou geweest zyn. Men leeze alleen van zyne genegenheid voor de Jooden en den Joodschen Godsdienst, josephus Oudh. XVIII. 4. §. 2. 3.
Dan de Opsteller der Fragmenten stelt deeze tegenwerping nog onder een ander gezichtpunt voor, dat ik ook verpligt ben te onderzoeken. Hy meent, dat de Leerlingen van Jesus, die beschuldigd werden van het Ligchaam gestolen te hebben, om hun eigen eere wil, op onderzoek van de zaak en verhooring van de Wacht hadden kunnen en moeten aandringen.
Dit zegt hy ons waarlyk met eene genoegzaame onkunde van het recht. Het zou eene klacht van Opeisching (provocatio ex lege diffamari) geweest zyn, die wezenlyk nog heden plaats heeft, hoewel zy in het gemeen van weinig uitwerking is, indien zy van Menschen van geringen stand word ingebragt; dan Rechtsgeleerden onderrichten my, dat zy op het oude Romeinsche Recht eigenlyk niet gegrond is, maar enkel op eene Uitlegging der Doctoren. Doch tegen wien nu, en van wien, zou die klacht ingebracht worden?
Tegen wie? tegen de Soldaaten? dan denk ik zouden die by het verhoor daarop hebben blyven staan, dat zy geslaapen hadden, vooral, indien zy nog eene hartsterking
| |
| |
van geld ontvingen. - Tegen de Hoogepriesters? maar deeze beschuldigen voor het Gericht hen niet eens van diefstal, als zy voor het Sanhedrin staan, derhalven hier ontbrak alle grond tot klagen. - Niets blyft 'er overig, dan eene klacht tegen een Stadspraatje; en zulks zou 'er zonderling uitgezien hebben.
‘En wie zou klagen? zyne Leerlingen hebben hem gestolen geeft niet te kennen de Apostelen hebben het gedaan, inaar de een of ander van zyne Leerlingen en Aanhangers. Geen één word 'er in 't byzonder genoemd, by gevolg kan 'er ook geen één als beledigde klagen. Wanneer hier eens een Lyk vermist wierd, en 'er liep een gerucht in de Stad, dat de Geneesheeren het uit het Graf konden gehaald en ontleed hebben; zouden dan één of meer Studenten in de geneeskunde eene klacht tegen iemand kunnen inbrengen? Hy zou immers altyd zeggen, ik heb uwen naam niet genoemd, en beweer in het geheel niet, dat Gy het gedaan hebt. Het volgende kon in allen geval doorgaan, dat de gantsche Geneeskundige Faculteit, Professoren en Studenten zamen, eene algemeene klacht, met eene algemeene volmagt, inbragten, om dat zy een bekend en gepriviligeerd Genootschap zyn, hoewel geen Advocaat, (die uitgezonderd welke geld verdienen wilden,) het hun zou aanraaden, vermids 'er te weinig by slot van zaaken zou uitkomen. Op die wyze hadden dan hier alle de Christenen zamen moeten doen en klagen, ten minsten die allen, welke, voor den dood van Jesus, aanhangers van Jesus, zelfs alleen in 't geheim, geweest waren. Een bekend en gepriviligeerd Genootschap waren zy niet, en welk eene Zegepraal hadden zy voor hunne vyanden bereid, indien zy zich dus aanstonds alle genoemd, en eene klachte ingebragt hadden, die zy, zo de Hoogepriesters het slechts aan meer geld by de Wacht niet lieten ontbreeken, noodwendig, by het verhooren der Soldaaten, verliezen moesten. En voor veelen van hun, die alleen heimelyke Leerlingen van Jesus waren, zou 'er wel geen gelegenheid geweest zyn, om zich met de
Apostelen, die niets te verliezen hadden, by zulk eene klachte bloot te geven; zeker niet voor Nikodemus, ook niet voor Josef van Arimathia, op welken toch wel het meeste vermoeden kon vallen. En als de geheime Leerlingen van Jesus ontbreeken, dan is buiten dien het antwoord aan de overigen klaar: wy meenen u niet, Jesus had buiten u nog geheime Aanhangers.
| |
| |
De Opsteller der Fragmenten dacht zelfs weinig daaraan, welk een sterk bewys voor de Opstanding van Jesus, hy den Christenen in de hand geeft, en hen, als 't ware, noodzaakt, om het zelve te gebruiken. Ging 'er zulk een gerucht in de Stad, zeiden de Soldaaten iets dergelyks, (en daaraan is echter toch niet te twyfelen, om dat Mattheus zo stout is, om het in Palestina zelve te schryven,) dan is het onbegrypelyk, hoe de Overigheid, de Hoogepriesters geen onderzoek in 't werk stelden, en by den Romeinschen Landvoogd verhooring van de Wacht begeerden. Het Graf was ledig, by het welk de Romeinsche Soldaaten de Wacht hadden gehouden, op dat het tweede Bedrog niet erger mogt worden dan het eerste: het werd egter, want nu predikten de Apostels openlyk, dat Jesus was opgestaan, en hunne prediking maakte eene groote opschudding, eerst in Palestina, en daarna in de geheele wereld, doch van de laatste wil ik niet spreken. Indien 'er zulk een bedrog gepleegd wierd, dat zo veel opschudding veroorzaakte, zo zou toch wel ieder middelmaatig verstandige overigheid, die daarenboven nog zigzelven in persoon voelt aangetast, gelyk de Hoogepriesters doen moesten, (Hand. V. 28) om verhooring en straf van de Wacht, die geslaapen had, by den Romeinschen Landvoogd verzoeken; maar dan ook zelfs in hun Rechtsgebied, (onder hetwelk alle Leerlingen van Jesus behoorden,) een zeer naauwkeurig onderzoek in 't werk stellen, wie het Ligchaam van Jesus gestolen had? en waar het gebragt was? Geschied 'er van dit alles niets, dan is het zeker, dat de overigheid by zich zelve van eene kwaade zaak bewust is, van een getuigenis van de Wacht, dat geheel tegen hen kon uitvallen. Door een eenige goede verhooring en Protokol, benevens het straffen van de Wacht, zou het geheele verdichtzel van de
Opstanding ten einde gebragt geweest zyn. Pilatus was van het Sanhedrin, om dat zyne handelingen bekend waren, zeer afhangelyk, en Vitellius de grootste Vriend der Jooden. Hadden de Wachters waarlyk by het onderzoek getuigd, het geen zy in 't gemeen zeiden, dan had men wel de Leerlingen van Jesus, zelfs Nikodemus en Josef, gevangen kunnen nemen, afzonderlyk verhooren, en tot bekentenis van de waarheid, ten laatsten, volgens het Romeinsch gebruik, de pynbank kunnen gebruiken. Maar niets van dit alles. Daar moet een byzondere rede, een geheim, dat den Hoogepriesters bekend was, tot een grond leggen, indien zy geen onder- | |
| |
zoek in 't werk stellen, dat hun zo ligt geweest zou zyn, en waardoor zy op eenmaal de gantsche leugen en de nieuwe Secte, met hoe meer opene deuren in het gericht hoe beter, hadden kunnen t'onder brengen.
Mattheus alleen, zegt eindelyk de Fragment Schryver, heest deeze Geschiedenis, alle de overige Euangelisten laaten ze weg.
Ik zou denken, dat dit niet te verwonderen is, want wat zouden die zich met een Stadspraatje van Jerusalem, en de daar gewoone tegenwerping tegen zyne Opstanding, waarvan men in die Steden, daar zy schreven, niets wist, inlaten?
En van de eene Hoofdzaak, te weten, dat deeze de tegenwerping in de Stad tegen de Opstanding van Jesus geweest is; de Leerlingen hebben het Ligchaam gestoolen als de Wachters sliepen, is Mattheus een onwederspreekelyk getuigen. Was dit in zynen tyd geen Stadspraatje, dan had hy het in Palestina niet kunnen schryven, en daarenboven in 't Hebreeuwsch, zonder van allen, die hem lazen, terstond als een handtastelyke leugenaar erkend te worden. Markus had integendeel te Rome, Lukas ik weet niet waar, Johannes, na de verstooring van Jerusalem, te Ephese, dit zeker kunnen schryven; het mogt dan waar of onwaar geweest zyn: hun getuigenis van het geen het Stadspraatje van Jerusalem geweest zou zyn, zou niet verder voldoenend zyn, dan zo ver ik hun byna in het gezicht kan zien, en voor eerlyke Menschen houde.
Dan echter nog één woord. By wien zou toch de Opsteller der Fragmenten dit bericht van de Wachters, die by de Hoogepriesters komen, en van hun omgekocht worden, zoeken? By Johannes? die laat gewoonlyk uit het geen zyne voorgangers hebben, en dan is zyn stilzwygen eene toestemming: heeft hy iets te verbeteren, zelfs alleen de duidelykheid betreffende, dan doet hy het. By Markus? Deszelfs Euangelium houd immers in het midden van de geschiedenis der Vrouwen op, en word met het 8 vers afgebroken. Dus blyft enkel Lukas overig. Is dit nu wel eene tegenwerping tegen het verhaal van eenen inlandschen Schryver, die zelfs te Jerusalem tegenwoordig was: het kan niet waar zyn, want een uitlandsch Schryver, die zelf terstond in het begin belyd, dat hy het zyne alleen van anderen heeft, heeft deeze Geschiedenis, die daarenboven geenen vreemdeling aanging, niet verhaald.’ |
|