Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Insecten, beschreeven en afgebeeld door C. Sepp. Tweede Stuk, vierde Verhandeling, met twee Plaaten. In quarto.By deeze afgifte levert ons de opmerkzaame Sepp eene naauwkeurige beschryving, mitsgaders eene juist getekende en gecoleurde afbeelding van den kleinen Witjes-Vlinder en den Linde-Pylstaart-Vlinder, die in 't een en ander opzigt, naar gewoonte, zeer wel uitgevoerd zyn. - By de beschryving van den kleinen Witjes-Vlinder brengt hy ons eene waarneeming te berde, die wy oordeelen hier plaats te moeten geeven. De natuurlyke grootte en koleur der Eitjes van deezen Vlinder aangeweezen hebbende, voegt hy 'er by; ‘doch in deze grootte kan men derzelver waare gedaante niet zien; en men word hunne verwonderlyke in de langte loopende Ribben, en ongemeen fyne dwarsgaande tusschenbandjes, niet gewaar.’ Hiertoe wordt het behulp van 't Vergrootglas geëischt; waarom hy nog eene vergroote afbeelding van dezelven voordraagt, in welke die byzonderheden duidelyk te zien zyn; voegende daarnevens de volgende waarneeming. ‘Men ziet, als men zodanig een Eitje, door 't Microscoop, beschouwt, terstond, dat het zelve een Dag-Vlinder-Ei zy, en wel aan deszelfs langwerpige gedaante; want onder alle my bekende Nacht-Vlinder-Eieren zyn 'er geene van deze gedaante, en welke met | |
[pagina 322]
| |
derzelver breedste Basis of Grondvlakte op het Blad of de Bladeren vast gelymd zyn. Wel is waar, men vind langwerpige Insecten-eitjes van gedaante en kleur byna als die van ons tegenwoordig Voorwerp, en welke in 't geheel van geene Dagvlinders zyn, maar daar en teegen van Maajen die in Vliegen veranderen, of van Wantzen, waaruit derzelver jongen te voorschyn komen, of ook wel van eenig ander Geslagt van Insecten; doch dan zyn dezelven, 't geen te verwonderen is, niet in de langte en ook met geene dwarsloopende Ribben voorzien, maar daarentegen of geheel glad, op een weinig oneffen: in tegendeel langwerpig en met Ribbetjes voorzien zynde, ook niet op het Blad leggende, maar overeind staande, dan is het my gebleeken, dat dezelve altoos van Vlinders en wel juist van Dag-Vlinders waren.’ - Wy hebben deeze waarneeming te eerder aangetekend, om dat ze eenigzins dient ter bevestiginge en ophelderinge der aanmerkingen van den Heer Kleemann. Volgens den Heer Rösel naamlyk zyn de Eieren der Dagvlinders van de eerste Classe meerendeels rond, en die van de tweede Classe kegelvormig. Maar de Heer Kleemann tekent hierop aan, dat de minste Eieren van die der eerste Classe eene ronde gedaante hebben; zynde dezelven meestal van gedaante als Hoender-of Eenden-Eieren; en niet zo langwerpig rond en kegelvormig toegespitst, als die der tweede Classe; waaronder 'er ook eenigen voorkomen, die eene kogel- en platronde gedaante hebben, die van boven rond verwulfd, en van onderen, daar ze vast zitten, iets vlakker zyn. Zommigen derzelven, zegt hy verder, vertoonen zich glad, of schynen byna gantsch glad, anderen hebben ribbetjes, kerfjes en andere cieraaden, welken egter veelal alleen door behulp van 't vergrootglas te bemerken zyn, wanneer ze ook wel vol tedere, ongelyke, zeshoekige tralien gevonden worden. En zo beschryft hy ook de Eitjes van deezen kleinen Witjes Vlinder als kegelvormig, met veele inkervingen, voorntjes en verheven ribben, alle naar de lengte van 't Ei staande, van rondsom voorzien. Raakende de Eieren der Nagtvlinders, hier van maakt Rösel geen gewag, en ik zal, zegt Kleemann, 'er zo veel van melden, als my de ondervinding geleerd heeft. ‘De Eieren der Nachtvlinders van de eerste Classe onderscheiden zich van de Eieren der Dagvlinders door hunne grootte en gedaante, die, myns weetens, nooit kegelvormig, maar, gelyk zommige Eieren uit de tweede | |
[pagina 323]
| |
Classe der Dagvlinders, meer rond dan ovaal zyn. Voorts heb ik nog geene van deeze Eieren gevonden, die, op hunne buitenvlakte met diergelyke ribben en inkervingen voorzien zyn, als die van alle andere Classen; want ze schynen veel meer allen eene gladde schaal te hebben. Aan die der tweede Classe is geen zeker onderscheiden kenteken te vinden; eenigen zyn langwerpig, anderen geheel, en wederom anderen half rond, doch van anderen plat gedrukt. Ook zyn ze gedeeltlyk geheel glad; of, als men ze door een goed Vergrootglas beschouwt, gestippeld of netvormig getekend, of met ribbetjes of voorntjes voorzien.’ Op eene soortgelyke wyze is 't, volgens hem, met die der vierde Classe gesteld; maar nopens die der derde Classe tekent hy nog dit byzondere aan. ‘De Eieren, welken van zodanige Vlinders uit de derde Classe gelegd worden, die uit 12 of 14 pootige Spanrupsen voortkomen, zyn zelden langkwerpig-rond, of gantsch kogelrond en glad, maar hebben doorgaans eene halfronde gedaante, met veele voorntjes of groefjes rondsom. Hiertegen hebben de Eieren, die van de Vlinders, uit 10 pootige Spanrupsen voortkomende, gelegd worden, gemeenlyk eene langkwerpige of ovaalronde gedaante. Ze zyn meerendeels alomme met veele ribbekens vercierd; ook wel met een zeshoekig traliewerk of net overtoogenGa naar voetnoot(*).’ |
|