Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |
De Heerlykheid van de Kerkstad des Allerhoogsten, volgens Ps. LXXXVII, en hier by nog twee byzondere Leerredenen, door C.v.d. Broek, Predikant in 't Princenhage. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg en J.v. Vloten, 1784. Behalven de Voorreden, 290 bladz. in gr. octavo.Naer 't inzien van den Eerwaerden van den Broek, heeft men dit Lied aen te merken, als een Lofdicht over Jerusalem anders Sion genaamd, aangemerkt als de Stad des Allerhoogsten; waar Hy op eene plegtige wyze gediend wierd, zoo van gebooren Israëliten, als ook van anderen, die lust kreegen, om onder de schaduwe der vleugelen van Israëls God den toevlucht te neemen, in de Israëlitische Gemeente te worden ingelyfd, en dus met hart, mond en daaden, tot de Sionnieten zeiden: Uw Volk is myn Volk, en uw God myn God! ‘De Psalmist, (dus vervolgt de Leeraer, na deze opgave van den zaeklyken inhoud,) dit moet men wel onderhouden, galmt geen andere loffelyke hoedaanigheden van de Stad Sion uit, dat die haar als de eenige Kerkstad eigen waaren, waar de Algenoegzaame op eene plegtige wyze, met uitzoudering van alle andere plaatsen, zoo binnen als buiten Israëls Landpaalen, in het openbaar gediend wierd. Hy merkt de Gemeente des heeren, welke aldaar woonde, of jaarlyks op de hooge Feesten derwaarts heen opkwam, in zyne Lofrede aan, als de moederkerk door alle tyden heen, tot aan de voleinding der eeuwen toe. In dat Licht moeten wy dit Zangstuk beschouwen, willen wy de waare bedoeling van 's heeren Geest, door welken de Dichter in het opstellen is gedreeven geworden, ontdekken. En dan vallen de volgende zaaken onder onzen aandacht. A. De vastigheid van deeze Stad Gods, vers 1. B. 's Heeren byzondere genegenheid voor dezelve, vers 2. C. Dan volgen eenige heerlyke weldaaden, welke die Kerkstad zouden te beurt vallen, weldaaden, die door een iegelyk, die in haar welzyn belang stelde, zouden worden geroemd, van vers 3 tot 7. a. Haar Burgery zou vermenigvuldigen, door veele vreemdelingen, die zich by haar vervoegen zouden; die zoo eene verandering zouden ondergaan, dat men dezelve als inboorlingen zou moogen beschouwen. b. De Allerhoogste zelf zou die Stad, aan zynen dienst toegewyd, bevestigen. c. En haar rekenen in het opschryven der Volkeren. d. En eindelyk zorg | |
[pagina 313]
| |
draagen, dat in deeze zyne Kerkstad geen gebrek zou worden bespeurd van zangers, speellieden en fontemen.’ Achtervolgens dezen leiddraed ontvouwt zyn Eerwaerde dit Zangstuk eerst met betrekking tot den Kerkstaet des Ouden Testamentes, en dan tot dien des Nieuwen Testamentes, zo hier op Aerde als namaels in den Hemel. Dit in vyf Hoofdstukken afgehandeld hebbende, schikt hy nog een zesde, ten leerzamen en stichtelyken gebruike. Voorts heeft zyn Eerwaerde hier nog bygevoegd twee Leerredenen; waer van de eerste tot een onderwerp heeft, de wonderdaadige uitwerping der Duivelen uit de bezeetenen, door onzen gezeegenden Verlosser Jesus Christus, volgens Matth. VIII. 16. Hy verklaert deze soort van wonderwerken, overeenkomstig met zyne vroegere Verhandeling over de BezeetenenGa naar voetnoot(*), naer de gewoone Kerkleer, en grond op dezelve ene gemoedlyke toepassing. In de twede Leerreden gaet hy na, het wonderwerk van den Apostel Paulus op het Eiland Melite, genezende den Vader van Publius, die met koortsen en den rooden loop bevangen was. Zyn Eerwaerde deed deze Leerreden in een tyd, toen velen zyner Medeïnwoonders, door de in den tekst genoemde krankheden bezogt werden, en verscheiden daerdoor ten grave daelden; naer welke omstandigheden zyne toepassing ten ernstigste ingericht is. - In de uitvoering van 't een en 't ander dezer opgemelde Stukken, vertoont zich steeds ene regelmatige wyze van denken, die den Eerwaerden van den Broek in staet stelt, om zyne kundigheden, naer zyne denkwyze, met de vereischte klaerheid en nadruk voor te dragen. |
|