Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenisse van de Vereenigde Nederlanden; gevolgd naar het Fransche van den Heere A.M. Cerisier. VIde Deels, 1ste Stuk. Te Utrecht, by B. Wild, in gr. octavo, 284 bladz.Dit Eerste Stuk des Zesden Deels bestaat uit Eén Boek, verdeeld in Vier Tydperken. Derzelver Hoofdinhoud is: - I. Tydperk. Frederik hendrik volgt maurits op in het Stadhouderschap. Onderstand aan Frankryk gezonden. Onlusten met Engeland. Groote Schatten den Spanjaarden op Zee ontnomen. Vermeestering van Grol, 's Hertogenbosch, enz. Het dulden der Remonstranten. - II. Tydperk. Het gezag des Prinsen van Oranje vermeerdert. Tocht na Brazil. Aanslag op Duinkeren. Overwinning op 't Slaak. Voorspoed der Zweeden in Duitschland. Roermonde, Maastricht, enz. bemagtigd. Handelingen over den Vrede, en het veréénigen der Zeventien Gewesten. Verbond met Frankryk. Ongelukkige Veldtogt der twee Bondgenooten. Onlusten in Friesland. - III. Tydperk. Krygsverrigtingen. Gelukkige Tochten na de beide Indiën. Bemagtiging van Breda. De Spaanschen door tromp in Duins geslaagen. Willem frederik wordt Stadhouder van Friesland, en Prins frederik hendrik van Groningen en Drenthe. Huwelyk tusschen den jongen Prins willem en eene Dogter van Groot-Brittanje. Omwenteling in Frankryk, Portugal en Duitschland. - IV. Tydperk. Toestand van Duitschland. Aanleiding tot de Munstersche Vredehandeling. Het inneemen van Sas van Gent en Huist. Vredes-Onderhandelingen te Osnabrugge. Dood van frederik hendrik. De Westphaalsche of Munstersche Vrede. Een enkelde oogslag op deezen Inhoud doet ons opmerken, dat het tegenwoordig Stuk zo veel is, als het Leeven van frederik hendrik, doorvlogten met de lotgevallen deeze Gewesten overgekomen, toen de Vryheid de laatste poogingen deedt om het Spaansche Dwangjuk geheel te ontworstelen, het geluk hadt om dit oogmerk te bereiken; voor Vry, en Onashanglyk erkend wordende | |
[pagina 293]
| |
door het vernederend Spanje. - Altoos gedenkwaardig en roemryk Tydperk in 's Lands Geschiedenissen! en 't geen, hoe dikwyls ook beschreeven, hoe menigmaal geleezen, altoos den Zoonen der Vryheid smaakt! Zy worden hier, op nieuw, vergast; en de saus, waar mede die dikmaals voorgestelde spyze overgooten is, zal de greetigheid kunnen opwakkeren. De Denk- en Schryfwyze van den Heer cerisier, en diens ruimschootigen Naavolgers, zyn genoegzaam bekend, en maakt het aanhaalen van voorbeelden onnoodig. Alleen kunnen wy niet voorby, ter gelegenheid van het Tegenwoordige Stuk, aan te merken, hoe dit Tafereel van zommigen wordt aangezien, als ongunstige schilderyen opleverende van de Stadhouderlyke Regeering. Wy willen gaarne bekennen dat zy verre zyn van het Huis van oranje te vleijen; doch dit is by veelen genoeg om ze voor Haaters van 't zelve te boek te stellen, en zulks als een omnium accusationum complementum, om met tacitus te spreekenGa naar voetnoot(*), of de Voltooijing van alle betigtingen aan te voeren. 't Zou niet moeilyk vallen eene verdeediging daar tegen, uit dit Werk, op te maaken, en te doen zien, dat zy aan de Deugden der Stadhouderen zo wel regt doen, als zy vrymoedig hunne Gebreken afmaalen. 't Geen de Waarheid der Geschiedenissen vordert; doch wy schryven geen Verdeediging. Sterk, zeker, waren de verwen gebezigd om 't beeld van maurits te treffen; door ons, in de laatstvoorgaande Aankondiging overgenomenGa naar voetnoot(†); dan derzelver egtheid wordt gewettigd door het aanhaalen der gezaghebbende getuigenissen. Het Characterbeeld van frederik hendrik, 't welk ons, in het tegenwoordig Stuk, ontmoet, zal ten bewyze kunnen strekken van die heusche Onpartydigheid, welke eene Waarheidsminnaar in de Geschiedenisse verlangt. Zie hier 't zelve, en men oordeele, of haat tegen het Huis van oranje de pen der Opstelleren van dit Tafereel bestuurt. Het laatste zukkelende tydperk van het leeven diens Stadhouders beschreeven, en zyn uitgang vermeld hebbende, vinden wy de volgende Aanmerkingen op het Character van dien Votst. ‘Frederik hendrik verdiende | |
[pagina 294]
| |
betreurd te worden, om zyne groote diensten en hoedanigheden; doch in den beklaagenswaardigen toestand, in welken hy zich bevondt, kon zyn dood geen groot verlies voor den Staat weezen. - Men moet de billykheid hebben, om van frederik hendrik's roemryk leeven de laatste maanden af te snyden, als in welken hy zyn geest, kragt, en werkzaamheid verlooren hadt. Indien het zeer bezwaarlyk is, in een zo schitterenden en kieschen post, volmaakte Mannen te vinden, indien de vleijery en laagheid 'er steeds op uit zyn, om hen te bederven, en tot gevaarlyke stappen te brengen, indien het, met één woord, onregtvaardig is, op hunne rekening aan te schryven al het kwaad, 't welk zy niet doen, moet men bekennen, dat frederik hendrik mag aangemerkt worden als een voorbeeld der beste Stadhouderen, die de Veréénigde Gewesten gehad hebben. Dat hy Staatzugt hadt, en zich met ernst wreekte van die hem tegenstonden, dat hy ook na vermeerdering van gezag dong, kan niet gelochend worden; maar men moet even zeer toestemmen, dat hy nimmer, het voorbeeld zyns Broeders volgende, zich bediende van gewelddaadige middelen om daar toe te geraaken. De Staatzugt was veeleer in hem een gebrek, eigen aan zyn rang, dan een gemoedsdrift en ondeugd van Character. Hy hadt die oploopende, stoute en gezette zielsgesteltenisse niet, die ten kenmerke strekt van weezenlyke Staatzugtigen; vreemd was hy van hachlyke ontwerpen, en van alles wat na vervoering en gewele zweemde. Hy miste die flikkerende bekwaamheden; hy deedt die groote sprongen niet, welken dwaazen voortekens van heldenmoed, en de verstandigen voor gevaarlyke hoedanigheden houden; maar, by een welwikkend oordeel, bezat hy een bedaarden, opgehelderden en geregelden geest, 't welk hem te geschikter maakte om te regeeren in een Gemeenebest, waar Hoofden, met een meer dan gemeen vernuft begaafd, niet zelden verwarring veroorzaaken. Verscheide voorbeelden, en inzonderheid de wyze, waar op hy de groot, wien hy zyne bescherming beloofd hadt, uitlandig liet, zouden zelfs kunnen doen denken, dat zyne meêgaandheid in zwakheid veraartte, indien dit bedryf het gevolg niet geweest ware van zyne zugt tot de gerustheid en ontzag voor de Regeering, welke hy, door eene pryslyke voorzigtigheid, liever wilde vieren dan braveeren. Deeze geestgeaartheid was ook oorzaak van die beminnenswaardige en heilzaame verdraagzaamheid, welke hy in den Staat invoerde, en hem | |
[pagina 295]
| |
tot zo veel te rechtmaatiger lofspraake geregtigd, daar deeze zegepraal het uitwerkzel was van zyne wysheid en voorzigtigheid; want hy leefde in eenen gevaarlyken tyd, waar in eene te verregaande Godsdienstyver nog met volle kragt wrogt, en waar in verre het grootste gedeelte van de Leden der Regeeringe, hunne verheffing aan de Onverdraagzaamheid te danken hebbende, het van hun belang rekenden dezelve te onderstutten. Hy betoonde zo veel verdraagzaamheids ten opzigte der Roomschgezinden, dat dit alleen, (want 'er was geen andere grond altoos,) hem in verdenking bragt van heimlyk tot de Roomsche Kerk over te hellenGa naar voetnoot(*). Schoon zyn gelaad, vol bevalligheid, de zagtheid en helderheid zyns gemoeds aanduidde, was hy deftig, ernstig, en betoonde zich, als 't noodig ware, manlyk en onbezweeken. Langzaam in 't besluiten, verklaarde hy meermaalen, naa een ontwerp goedgekeurd te hebben, dat men zich nog eens beslaapen moest, eer men het tekende. 't Was ook dikwyls zyn zeggen, dat dat tydstip, waar op men de gunstigste tydingen ontving, juist de tyd was om zyne aandagt te verdubbelen voor het gemeen. Hy verfoeide de vleyery, en sprak van zyne verdiensten doorgaans met zeer veel behoedzaamheids, prees met vuurigen ernst de braave daaden van anderen, zelfs van zyne Vyanden, wanneer zy, door eene manlyke verdeediging, zich tegen hem verweerd hadden. Hy hieldt meestal zyne raadslagen lang bedekt, en was bezwaarlyk te doorgronden. Niemand, dan dien hy lang en dikwyls beproefd hadt, was zyn vertrouweling. Yverig en dienstvaardig was hy voor zyne Vrienden; dit ondervondt de Graaf d'estrades in 't Jaar MDCXLIV, wanneer het Parlement hem, wegens een tweegevegt, vervolgde, liet frederik hendrik hem een Wisselbrief van honderd duizend Ponden toekomen, met last om hem nog meer gelds te schieten, indien hy het mogt noodig hebben. “Verlaat,” schreef hy hem, “een Land, waar men geene verdiensten kent; kom by my, om met my te deelen in 't geen ik heb.” Vreemdelingen vonden hem spraakzaam, en Lieden van verdiensten eenen milden Belooner. Smaak hadt hy in schoone Weetenschappen: het leezen der beste Boeken hieldt hem, als hy niet te Velde of met | |
[pagina 296]
| |
Staatszaaken bezig was, dikmaals onledig, en hy droeg gemeenlyk een beknopten Cesar by zichGa naar voetnoot(*). In den Oorlog schitterden zyne bekwaamheden met vollen luister. Hy scheen niet gesteld op de Krygslaurieren, die zyn Broeder in Veldslagen behaald hadt; doch overtrof hem in Belegeringen; hy vermeesterde bykans alle die, voor welke maurits het hoofd hadt gestooten. Alles beraamde hy met voorzigtigheid, en liet niets op het geval aankomen. Een langzaam en zeker plan stelde hy boven schielyke en vermetele aanslagen. Zeer muntte hy uit in den vyand te misleiden, en zyne Legerversterkingen onwinbaar te maaken. Streng was zyne Krygstugt; doch het leeven zyner Soldaaten dierbaar houdende, verzekerde hy zich van hunne agting, liefde en vertrouwen. Meer dan ééns betuigden zy in de hachlykste omstandigheden, dat hy hen niet moest ontzien: dewyl zy gereed waren de grootste gevaaren onder 't oog te treeden, om eer in te leggen en zyne agting te behouden. Door de Krygsdiensten, den Staat beweezen, lag hy de laatste hand aan de Vryheid en Oppermogenheid der Vereenigde Gewesten: hy hadt, eer hy stierf, het genoegen van te zien, dat de éénige Vorst, die zich daar tegen zou aankanten, zich onverduldig toonde, om deeze Vryheid en Onafhanglykheid, op het staatlykst, te erkennen. Men mag zeggen, dat hy het dak gezet hebbe op 't gebouw des Gemeenebests, waar van zyn Vader de grondslagen gelegd, en zyn Broeder de muuren opgehaald hadt. Welgekoozen was de Zinspreuk die hy voerde, Patriaeque Patrique: willende daar mede te verstaan geeven, dat zyn Beleid en Wapenen den Vaderlande en der gedagtenisse zyns vermoorden Vaders waren toegewydGa naar voetnoot(†). Men voege by deeze Characterschets nog een kort verslag van de inwendige rust van 't Gemeenebest, ten tyde van deezen Stadhouder, en een voorbeeld van zyn waaken tegen den dollen overmoed der Geestlyken. Men moet zich geenzins verwonderen, dat de Vereenigde Gewesten, de meerderheid ter Zee en de heerschappy des Koophandels in hunne magt hebbende, inwendig geene der | |
[pagina 297]
| |
rampen gevoelden, welke doorgaans den Oorlog vergezellen. Integendeel werden veele byzondere Persoonen schatryk, door den buit op de Spanjaarden in de Indiën behaald. Het Gemeenebest was zelfs een der bloeijendste Landen geworden door voordeelen, die men veel eer als zegeningen des Vredes, dan voor gevolgen des Oorlogs, zou houden, Koophandel, Bevlytiging, Kunsten en Bevolking, terwyl de Spaansche Heerschappy uitgemergeld en outvolkt werd. De groote descartes, die, van den Jaare MDCXXIX tot MDCXLIX zich in Holland ophieldt, spreekt, met den grootsten ophef van de voordeelen deezes Gewests, en tragtte zyne Vrienden derwaards te lokken. “Geen Land,” schryft hy aan balsac, “is 'er, waar men vryer leeft en geruster slaapt, waar men voor minder gevaaren behoeft te schroomen, waar de Wetten beter tegen misdryf waaken, waar vergifinengingen, verraaderyen en lasteringen min bekend zyn, of waar men meer voetstappen vindt van de geruste en gelukkige onschuld onzer VoorouderenGa naar voetnoot(*).” - Groot was de verbaasdheid van descartes, als hy vernam, dat men in een and, weleer zo hoog door hem geroemd, heimlyke beschikkingen maakte om hem als een Atheïst te straffen; daar hy een nieuw bewys voor gods bestaan gegeeven hadt, en als een Lasteraar: dewyl hy de lasteringen zyns Vyands hadt durven wederspreeken. De onverzoenlyke voetius was met den Benl van Utrecht overeengekomen, dat hy een zeer hoog brandend vuur zou ontsteeken, tot het verbranden der Boeken van descartes. Hy zelve zou in persoon met klokken gelui ingedaagd worden. Gelukkig hadt de Fransche Wysgeer Vrienden, zo aanzienlyk, agtbaar en menschlievend, als zyne Vyanden zich laag, veragtlyk en vervolgziek betoonden. Men weet dat elisabeth, Prinsesse van de Paltz en Nigt van frederik hendrik, zich de Vriendschap van descartes tot eere rekende, en eene ieverige Voorstandster was van zyne begrippen. Frederik hendrik zelve en de Fransche Afgezant kreegen geen kundschap van den toeleg, op dien verstandigen Man gemaakt, en de Geregtshandelingen tegen hem aangevangen, die den Nederlanden tot onuitwischbaare schande zouden verstrekt hebben, of zy deeden ze door hun gezag staaken.’ |
|