Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 287]
| |
Onderzoek wegens den Bestaltbrief voor de Militie van den Staat, van den laatsten February 1579. Met ophelderende Bylaagen, door Mr. J.G.v. Oldenbarneveld, genaamt Tullingh. Adv. Fiscaal van de Generaliteit en Lid van het Groningsche Genootschap, Pro excolendo Jure Patrio. Te Utrecht, by B. Wild, 1783. In gr. octavo, 94 bladz. en nog aan Bylaagen met een Nabericht 184 bladz.Voor eenigen tyd gewag maakende, van het Magazyn van Stukken, tot de Militaire Jurisdictie betrekkelyk, hebben wy wel inzonderheid gemeld, dat de Heer en Mr. van de Spiegel den hierboven genoemden Bestaltbrief houdt, voor de eerste Wet, op welke de Geunieerde Provincien Troupes in haaren dienst hebben aangenomen; en dat de Heer van der Kemp denzelven, integendeel, niet hooger aanziet, dan als eene Concept Ordonnantie, en wel als een concept des Artikulbriefs 1590, die, volgens hem, de eerste Wet van deezen aart is, welke de Bondgenooten gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*). Deeze verscheidenheid van gedagten heeft de opmerkzaame beoefenaars onzer Vaderlandsche Geschiedenissen te meer het oog op dit Stuk doen slaan; en bovenal den Heer en Mr. Tullingh genoopt, om te onderzoeken, of deeze Bestaltbrief kracht van wet gehad hebbe? Zyn Ed. plaatst voor dit Onderzoek den geheelen Bestaltbrief, zo als dezelve gevonden werdt in een oud geschreeven Register, berustende ter Secretary van de Stad Arnhem: welk Stuk hy vergelykt met een hem toegezonden naauwkeurig afschrift van dien Brief, te vinden in een oud Register ter Staaten Griffie van Zeeland; als mede met het Exemplaar, dat de Heer v.d. Kemp, in het Aanhangzel van zyn Magazyn heeft laaten drukken; tusschen welke drie Stukken geene verscheidenheid gevonden wordt, die eenige weezenlyke verandering baart. Het Onderzoek zelve gaat eerst over de gegrondheid der redenen van twyfeling, door den Heer van der Kemp bygebragt; en dan vervolgens over de bewyzen, die staaven, dat deeze Bestaltbrief waarlyk eene getromulgeerde Wet is geweest. - Het eerste gedeelte handelt de Heer en | |
[pagina 288]
| |
Mr. Tullingh beknoptlyk af; toonende, op eene bescheidene wyze, dat het door den Heer van der Kemp deswegens aangevoerde niet dugtig genoeg is, om de wetlyke kragt van deezen Bestaltbrief in twyfel te trekken. En hier op schikt zyn Ed. het tweede gedeelte, ten betooge, dat dezelve waarlyk kragt van Wet gehad heeft. Men kan uit het voorgevallene in die dagen afneemen, dat de Bondgenooten, op het tekenen der Unie, geen Krygsvolk in hunnen gemeenen dienst hadden, doch reeds bedagt waren op schikkingen daaromtrent, en dat ze ook, kort na het sluiten der Unie, daadlyk Krygsvolk in hunnen gemeenen dienst genomen hebben, jegens het welke die bedagte schikkingen werkstellig gemaakt zyn; en waarvan deeze Bestaltbrief zelf een blyk aan de hand geeft. - Onze Autheur maakt hier uit het volgende bewys op: - ‘De hooge Bondgenooten hebben kort na het sluiten der Unie van Utrecht Krygsvolk in hunnen dienst aangenomen; derhalven was het noodig, dat de hooge Bondgenooten een Artikelbrief en verdere Ordonnantien voor hunne Militie maakten; daar word in een oud Staatsregister van Zeeland gevonden een Bestaltbrief of ArtikelbriefGa naar voetnoot(*), waaronder staat dat dezelve op den laatsten February van den jaare 1579, en dus weinige dagen na het sluiten der Unie van Utrecht, is gemaakt; - in het acht- en veertigste Artikel van dien Bestaltbrief vind men nagekomen de belofte, door die hooge Bondgenooten by het zevende Artikel hunner Unie gedaan; - men vind boven dien geene andere Artikelbrief voor de Militie van de hooge Bondgenooten, dan eerst elf jaaren na het sluiten der Unie, te weeten in 't jaar 1590; en het is moreel onmogelyk, dat de hooge Bondgenooten, geduurende eene reeks van elf jaaren, en in den tyd van een hevigen oorlog, Krygsvolk in hunnen dienst hebben kunnen houden, zonder ordre te stellen op de Krygstucht, en dus zon- | |
[pagina 289]
| |
der een Artikelbrief of Militaire Ordonnantie te maaken; - derhalven kan men niet wel anders besluiten, of die Bestaltbrief, in het Zeeuwsche Staatsregister gevonden, is een echte Artikelbrief, door de Bondgenooten voor Hunne Militie gemaakt, welke geduurende die elf jaaren is achtervolgt en volkoomen kracht van Wet gehad heeft.’ - De Heer en Mr. Tullingh verder de echtheid van deezen Bestaltbrief, zo uit nog twee andere Exemplaaren, als uit de wyze op welke het Arnhemsche Exemplaar in het Staatsregister aldaar geschikt en bewaard is, gestaafd hebbende, doet daarop zien, dat dezelve wel degelyk kragt van Wet gehad hebbe. Ten dien einde vergelykt hy deezen Bestaltbrief met twee andere Stukken, welken, in het Arnhemsche Register, by den Bestaltbrief gevonden worden; zynde het eerste eene Ordonnantie van der oirloghe, en het tweede eene Instructie voor de Commissarissen van der monsteringe, beiden insgelyks gedagtekend den lesten February 1579Ga naar voetnoot(*). Uit die vergelyking ontdekt men, dat het eene en het andere Stuk zeer veel overeenkomst heeft met den Bestaltbrief; en dat deeze drie Stukken zulk een nauw verband met elkander hebben, dat men, één van de drie slegts voor een Ontwerp houdende, ook de twee anderen niet hooger moge aanzien; en dat men integendeel, de wetlyke kragt van het eene erkennende, genoodzaakt zy, ook aan de twee anderen de kragt van Wet toe te schryven. Hier toe leidt ons reeds het gelykluidend slot, dat stellig spreekt, en geenszins voorkomt als dat van een Concept. Dan dit is 't niet alleen: het blykt daarenboven, dat en de Ordonnantie en de Instructie kragt van Wet gehad hebben, waarvan de Heer en Mr. Tullingh herhaalde bewyzen bybrengt. En even zo doet zyn Ed. vervolgens met opzigt tot den Besialtbrief in 't byzonder zien, dat men zig, geduurende het tydsverloop van het jaar 1579 tot het jaar 1590, meermaals beroepen heeft op een bekenden Artikelbrief, naar welken | |
[pagina 290]
| |
het Krygsvolk zig had te gedraagen; die, ten minste zo ver tot nog bekend is, geen andere heeft kunnen zyn dan deeze Bestalibrief; weshalve dezelve eene kragt van Wet gehad moet hebben, die het Krygsvolk, in dienst der geunieerde Provincien, in agt had te neemen. ‘Daar wy nu,’ (dus vervolgt en besluit zyn Ed. dit Onderzoek,) ‘in zoo veele Stukken voor den jaare 1590, van een Artikelbrief vóór het Krygsvolk van de Geunieerde Provintien gewag vinden gemaakt, moeten wy betuigen met den Heer van der kemp niet te kunnen instemmen, en met zyn Eerw. niet te kunnen staande houden, dat de Artikelbrief van 1590 in de daad de eerste Wet van dezen aart is, welke de Bondgenooten gemaakt hebben. Integendeel die Stukken; het naauwe verband tusschen dien Bestaltbrief en de Ordonnantie van der Oirloghe en Instructie voor de Commissarissen van de Monstering; - de bewyzen dat de twee laatstgemelde Stukken waarlyk kracht van Wet gehad hebben; - de blyken, dat de hooge Bondgenooten van den jaare 1579 af Krygsvolk in Hunnen dienst hebben gehad, en het zelve van tyd tot tyd hebben doen monsteren; en dat Zy dus, geduurende den tyd van elf jaaren, geen Artikelbrief voor dat Krysvolk, en geene Instructie op deszelfs Monstering zouden hebben gemaakt, indien de Artikelbrief van 1590 de eerste Wet der Bondgenooten van dien aart was; - het gemis van eenig kenmerk, dat de drie gemelde Stukken slechts bloote ontwerpen zouden zyn geweest; - en eindelyk het bewys, dat de Hooge Bondgenooten als dan elf jaaren zouden hebben laaten verloopen, alvoorens te voldoen aan eene belofte, by het zevende Artikel der Unie van Utrecht gedaan; en dat Hoogstdezelve eene andere belofte, by dat zelve zevende Artikel der Unie van Utrecht mede gedaan, in het geheel niet zouden hebben nagekomen; zyn de gronden, waarop wy van gevoelen zyn, dat de Bestaltbrief van den jaare 1579 kracht van Wet gehad heeft.’ De Heer en Mr. Tullingh legt deeze zyne gronden op eene vry overtuigende wyze; en 't verband waarin ze tot elkander staan verleent zyn gevoelen zulk een aanneemelyk voorkomen, dat het ons eenigzins vreemd zal doen, wanneer iemand in staat zal zyn, om het daarop gebouwde te doen instorten. - In een Nabericht, geplaatst agter de Bylaagen, die ter ophelderinge en bevestiginge strekken, maakt zyn Ed. nog gewag van een Geschrift, waar in de | |
[pagina 291]
| |
echtheid van den Bestaltbrief in twyfel getrokken wordt; waarin de Schryver, zo 't al een echt Stuk mogte zyn, deszelfs illegaliteit beweert, houdende het slegts voor een Concept-Krygsordonnantie. Dan zyn Ed. oordeelt, dat men in dit zyn Onderzoek genoegzaam de wederlegging daarvan vinde, des het niet noodig zy daarop staan te blyven: merkende alleenlyk nog aan, dat de meermaalsge melde Ordonnantie uitdruklyk verordend is, met voirweten en believen van de Geunieerde Provincien by den Staten derselve Landen en de Heeren Stadtholders; 't welk dan, uit hoofde van 't verband der drie Stukken, ook ongetwyfeld plaats gehad zal hebben, omtrent den Bestaltbrief en de Instructie. - Wat verder de aanmerkingen van den Opsteller van dat Geschrift betreft, raakende het geen men uit dien Bestaltbrief, ten voordeele der Militaire Jurisdictie, zou willen afleiden, als mede in hoe verre dezelve zou aanloopen tegen eenige Lands- of Stede-Voorregt, enz.; dit alles laat de Heer en Mr. Tullingh aan zyne plaats, als behoorende niet tot zyn tegenwoordig bestek; dat niet gaat over die geschillen, maar alleen over de hoedanigheid van den Bestaltbrief. Intusschen erkent hy gereedlyk dat alle Stukken, die daartegen aan zouden loopen, uit kragt van de natuur der Utrechtsche Unie, in derzelver essentie nul en van onwaarde moeten zyn; dan dit, zegt hy, ‘heeft niets gemeens met een eenvoudig en bespiegelend onderzoek, of de Bestaltbrief van den jaare 1579 kracht van Wet gehad hebbe, ten aanzien van het toenmaalig Krygsvolk, in dienst van het Utrechtsche Bondgenootschap.’ - Verder staaft hy zyn denkbeeld, ‘dat een Bestaltbrief of Artikelbrief, in den jaare 1579, beschouwd werd als eene Capitulatie met het Krygsvolk gemaakt,’ uit eene laater ontdekte plaats in den Bundel van Onuitgegeven Stukken, door den Heer van de SpiegelGa naar voetnoot(*). En eindelyk brengt hy nog een Historiesch verhaal van BorGa naar voetnoot(†), met opzigt tot deezen tyd te berde, 't welk niet alleen het opgemelde denkbeeld bevestigt, maar hem tevens versterkt in 't gevoelen, dat de meergemelde Bestaltbrief, Ordonnantie en Instructie, alle drie van den laatsten Fe- | |
[pagina 292]
| |
bruary 1579, ‘toen zyn gehouden voor echte stukken, by de toen vereenigde Provincien ingesteld; en dat die stukken toen als de zodanigen daadlyk zyn in trein gebragt en achtervolgt geworden.’ |
|