Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOntwerp eener volledige geschiedenis van de Godsdienstgevoelens der eerste Christeneeuwe, als een grondslag ter verklaaringe der Apostolische Brieven. Eerste Deel. Uit het Hoogduitsch overgezet. Onder de Zinspreuk, Altissimo annuente viribus meis. Te Leiden, by A. en J. Honkoop, 1784. Behalven het Voorwerk 538 bladz. in gr. octavo.Alle verstandige Uitleggers der Schriften des Nieuwen Testamentes hebben bestendig erkend, en by den voortgang in hunnen arbeid duidelyk ondervonden, dat de kennis der Godsdienstgevoelens, welken onder de Christenen heerschten, in die dagen, toen de Apostelen schreven, van de uiterste nuttigheid is, ten rechten verstande dier Apostolische Schriften. Van daer hebben ook velen, nu | |
[pagina 267]
| |
eens met een bepaalder, dan eens met een uitgebreider, bedoelde hier van hun werk gemaekt; dan 'er outbrak tot nog iemand, die dezen arbeid in zyn gebeelen omslag, en met dat juiste oogmerk, om het te doen dienen ter verspreiding van een algemeen licht over de Schriften des Nieuwen Testamentes, en op dien voet ter ophelderinge van ieder Apostolischen Brief in 't byzonder, op zich name. Eindelyk heeft de kundige Schryver van het hier bovengenoemde Ontwerp zich tot deze taek verledigd; om op dien grondslag ene verklaring van moeilyke plaetzen in die Schriften voorkomende te vestigen. Zodanig ene onderneming vordert zekerlyk ene weldoorknede beoefening der Kerklyke Geschiedenissen, met een taei geduld om de dikwerf byster ingewikkelde voorstellingen van gevoelens na te gaen, en voor zichzelven voldoende te ontknoopen; als mede een welwikkend oordeel, dat het zekere en onzekere, het waerschynlyke en onwaerschynlyke, (want hier is dikwerf alles, by vroegere Schryvers, ondereen gemengd,) zo veel mogelyk is, naer vereisch weet te onderscheiden, om langs dien weg, zomtyds, zelfs uit de duisteruis het licht te voorschyn te doen komen. Hierin volmaekt te slagen, zo dat alles even klaer en zeker zy, is, by het onvoldoende der bronnen, waervan men zich bedienen moet, volstrekt onmogelyk; en dus heeft men dit ook van dezen Schryver niet te verwachten; maer, op het doorbladeren van zyn Geschrift, hebben wy een genoegzamen grond, om, naer ons inzien, te getuigen, dat de Autheur de opgemelde vereischten in ene ruime mate bezit, en dezelven op 't ernstigste aengewend heeft; waerdoor dit Ontwerp by uitstekendheid wel geschikt is, om den beoogden dienst te doen: weshalven de beoefenaers der Apostolische Schriften 'er ongetwyfeld met veel vruchts gebruik van zullen kunnen maken. Het thans afgegeven eerste Deel is, na ene voorafgaende Inleiding, in twee gedeelten geschift. De Inleiding zelve behelst ene beknopte voordragt van het bedoelde Ontwerp, en ene algemene beschouwing van den staet van den Christelyken Godsdienst, geduurende de eerste Eeuw der Christenheid, of tot op den dood van Apostel Joannes. En hier by is gevoegd ene naspooring van de valsche Leeraren in de Apostolische eeuw in 't algemeen. - Met den aenvang van het eerste Deel vestigt de Autheur ons oog op de Joodsgezinde Christenen, en vervolgens leid hy ons ter beschouwinge van de Heidenschgezinde Christenen; gevende | |
[pagina 268]
| |
ene onderscheidene verklaring van derzelver denkwyze in den Godsdienst, en van de leerstellingen der voornaemste hoofden met derzelver aenhangen, die en onder de ene en andere soort van Christenen gevonden werdenGa naar voetnoot(*). - Voorts is het tweede gedeelte ingerigt, ter ontvouwinge van de geschiedenis van elke Gemeente in 't byzonder, met opzicht tot de heerschende gevoelens in die Gemeentes, aen welke Brieven voor handen zyn; by welke gelegenheid onze Schryver ieder Apostolischen Brief in die betrekking nagaet: stellende voorts de verklaring der moeilyke plaetzen daer in voorkomende, naer de schikking van dit Werk, uit tot ene volgende gelegenheid. - Ieder gedeelte levert ene groote verscheidenheid van byzonderheden, die ter ophelderinge van verschillende leerstellingen strekken, welker oorsprong, voortgang en invloed de Autheur met alle opmerking nagaet; en waeromtrent hy met veel oordeels aentoont, in hoe verre de Apostolische Brieven daertegen ingerigt zyn. Wy hadden eerst voorgenomen hiervan een byzonder stael te geven; dan de duidelyke voorstelling van zodanig iets vorderde te veel plaets, waerom wy liever des Schryvers zamentrekking zyner beschouwinge dier gevoelens zullen bybrengen, als waer uit men 's Mans denktrant over het geheele beloop best kan afnemen. ‘Wanneer ik my,’ zegt hy na de ontvouwing der gevoelens, zo van de Joodsgezinde, als van de Heidensgezinde Christenen, ‘de Historie van de Godsdienstgevoelens der eerste eeuwe behoorlyk zal voorstellen, dan kan ik het ontstaan der dwaalingen, gevoeglykst, naar twee tydperken beschryven. Het eerste bevat dien tyd, waarin enkel Jooden leden der Christenkerke waren. Hier was, indien ik zo mag spreeken, de Joodsche denkwyze dezer menschen over den nieuwen Godsdienst, regtzinnigheid; want men | |
[pagina 269]
| |
dagt in 't geheel niet anders, dan dat moses met christus vereenigd moest worden; dat Christus zelf niet anders hadt gehandeld, en dat de Apostelen dit zelfde deeden: des was 't niet vremd, wanneer de overige Christenen, die allen uit het Joodendom waren, meenden dat de Godsdienst, door Jesus gepredikt, slegts een gezuiverd Joodendom was. Cornelius moest wel, door een byzonder Wonder, in de Kerk, en dat wel zonder voorafgegaane besnydenis, zelfs door petrus worden aangenomen, welke tog meest op de behoudenis van 't Joodendom aandrong; maar dit scheen slegts eene uitzondering, en geen wezenlyke regel te zyn. In dezen toestand nu was, het geen men naderhand judaïzeeren noemde, regtzinnig; en het is zeer twyffelagtig, of eenig Christen, zelfs de Apostels niet uitgezonderd, anders gedagt hebbe. God zelf moest de zaak zulken keer doen neemen, dat de Apostels nadere begrippen van zyne oogmerken, als mede nopens de roeping der Heidenen, kreegen; hiertoe wierdt paulus uitverkoren. Nu begint een nieuw tydperk: de gedaante der gevoelens veranderde; wat te vooren geduld kon worden, wierdt verwerpelyk; de Christelyke Godsdienst zoude niet meer aan de Jooden alleen zyn gebonden, maar ook tot de Heidenen overgaan. Hier ontstondt eene verbaazende verandering. - Hier wierdt dat Stelzel gevormd, 't welk het wezenlyke van 't Christendom is: in deze tyden wierdt bepaald, wat Christenen, als Christenen, verpligt waren te gelooven. Jammer is het dat wy zo weinig schriften van dit tydperk hebben. Hier begon eerst de Jood, op zyne vleeschelyke voorrechten hoogmoedig, den Heiden te verachten, en eischte, dat hy vooraf, door de besnydenis, als de wilde olyfboom, in den goeden moest worden ingeënt; de Heidenen schynen daartoe ook zeer geneigd geweest te zyn. Paulus kantte zig wel daartegen, - maar, dewyl de Tempel nog stondt, zo hadden de Jooden nog veelen schyn voor zig, ten minsten ontschuldiging hunner dwaalinge. De grootste hoop bleef 'er nog steeds op staan: christus moest met moses worden vereenigt. - De Heidenen lieten zig of door de voorstellingen der Joodsgezinden overreden, of duldden hen als zwakke broeders. Doch de Leer dezer valsche Apostelen wierdt reeds, zoo niet voor ketters, ten minsten voor dwaalend, gehouden. - In dit tydperk ontstondt onder de Joodschgezinde Christenen de naderhand zig zo wyd uitbreidende en onaartende leer | |
[pagina 270]
| |
raakende de Engelen. Maar het tooneel veranderde op eenmaal, toen Jerusalem verwoest, de Tempel verbrand, en de Jooden uit het land wierden gedreeven. Nu hadden de Joodschgezinde Christenen geen steunzel meer; wierden veeleer als een van God verworpen volk veragt. Die geenen derhalven, welke, niet tegenstaande dit alles, nog in de dwaaling bleeven, dat moses met christus vereenigd moest worden, wierden als Ketters aangemerkt. Die daaren tegen begonnen, betere tyden, en eene nieuwe verschyning van den messias, te verwagten, leggende dus den grondslag der Leere van een duizendjaarig Ryk. Van de andere zyde breidde zig het Christendom ook onder de Heidenen uit. Dat hier ook zulken 't Christendom aannamen, wier hart niet gansch regtschapen was, kan men wel denken. Heidenschgezinden begonnen dus, de lusten des vleesches te verdeedigen, en den Godsdienst alleen tot het weeten te bepaalen. Wel dra wierden 'er anderen gevonden, die iets van de Leer der Joodschgezinde Christenen aannamen; de Leer raakende de Engelen was meest naar hunnen smaak. Nu was de grond gelegd, waarop het dweepig vernuft der Oosterlingen een zeer vremd gebouw opregten konden. De Gnosticismus ontstondt, en breidde zig, weldra, verre uit, verdeelende zig in verscheide Secten; zo als het naamlyk een' man, wiens verbeeldingskragt vuurig genoeg was, in de gedagten kwam, eene veranderde Theogonie te scheppen. - In deze ontvouwing van 't ontstaan der dwaalingen hoope ik niets gezegd te hebben, het welk deels niet uit het vooraf bygebragte in dit myn Werk kan beweezen worden, deels mede niet aan den loop van der menschen gedagten zou beantwoorden.’ |
|