Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Beknopte opheldering van eenige plaatsen uit het N.T. door C. Brinkman, Bedienaar van 't H. Euangelie te Dirksland en Meliszand. Vierde Stuk. Te Utrecht, bij S. de Waal, 1783. Behalven de Voorafspraak, 330 bladz. in gr. octavo.In dit vierde Stukje, met het zelfde oogmerk, als de drie voorigen, geschreven, en ook op de eigenste wyze uitgevoerd, deelt de Eerwaerde Brinkman zyne leerzame bedenkingen mede, over etlyke plaetsen uit de tien kleinere Brieven van Paulus, dat is, van den Brief aen de Galatiers tot aen den Brief aen Philemon, beiden ingeslooten. Naer 's Mans bedoelde gaen die bedenkingen, niet alleen over zulke plaetzen, die eenigzins duister zyn, of ligtlyk in een verkeerden zin opgenomen en gebruikt kunnen worden; maer hy vestigt ook nu en dan het oog op zodanige plaetsen, welken hem aenleiding geven, om iets by te brengen, dat regelrecht dient, om verkeerde werkzaemheden der Christenen te verbeteren. Wy zullen ons voor tegenwoordig tot ene bedenking van die natuur bepalen, welke zyn Eerwaerde ons aen de hand geeft, by de beschouwing dier bekende voorstellinge, Titus II. v. 11 en 12: De zaligmakende genade Gods is verschenen allen menschen, en onderwyst, enz. ‘Deeze uitmuntende taal,’ dus vangt hy aen, ‘verdient onze behandeling, niet om haare duisterheid, maar om het overgroot belang, dat wy in haare overdenking en betrachting hebben, alzo ze ons den voornaamsten inhoud van het zaligend Euangelie, ja ook het voornaamste werk van 's Heilands zaligmakende genade en Geest, in ons, duidelyk voor oogen stelt. - In onze dagen neemt men dit te weinig in agt: men heeft andere denkwyzen, die schroomelyk nadeelig zyn, aangenomen. Sommige meenen dat zy al zeer goede Christenen zyn, waare begenadigden, wanneer zy eenige angstige bekommeringen over hunne Zaligheid gevoelt, en eenige oeffeningen van begeertens naar en werkingen omtrent Christus aandoenlyk | |
[pagina 264]
| |
verricht hebben, vooral wanneer daarop verruiming, blydschap in 't hart, gevolgt is, zonder dat zy verstandig en hartgrondig gezint zyn, om de Goddeloosheid en de wereldsche begeerlykheden te verzaaken, en om matig, regtvaardig en Godzalig te leeven in deze tegenwoordige wereld, en zonder dat zy daar van gezettelyk hun werk maaken. Zodanige menschen, hoe zeer zy tegenswoordig goede Christenen, by hen zelven, en by veelen zyn, dwaalen nogthans zeer gevaarlyk van den voornamen inhoud des Euangeliums af, en leeven buiten de Zaligmakende genade, volgens onzen text. Andere hebben eenen waaragtigen afkeer van Goddeloosheid en wereldsche begeerlykheden, en eenen heerschenden lust tot matigheid, Gedzaligheid en rechtvaardigheid, maar leeven nogthans lang en bang in twyffeling, of zy wel waare Genade bezitten, om dat zy zulk eene zeer groote verandering in hart en zeeden niet vertellen konnen, als sommige doen; of om dat zy zoo sterk, van eenen klaaren overgang des geloofs in Christus, niet spreeken kunnen, als wel andere; of wel meest eeniglyk, om dat zy die verruimingen, en troostvolle verzeekeringen, waarvan zy eenigen met veel smaak hooren vermelden, niet ondervinden. Ondertusschen zyn die menschen, volgens deeze woorden, ongetwyffelt waare Begenadigden, die door den Geest der genade volgens dit Euangelie geleerd zyn en geleid worden. - - Veele goede zielen matten zichzelven jaren lang ellendiglyk af, omverzekering te bekomen, dat zy genade bezitten, in plaats dat zy zich benaarstigen moesten, om, volgens Geestes genadige leiding, zonden en weereld te verzaaken, en algemeen deugdzaam te leeven, dan zouden zy van zelfs onfeilbaare bewyzen van Zaligmakende genade tot niet minder nut als troost bezitten. - Over het algemeen heerscht onder ons beste ChristendomGa naar voetnoot(*), die manier van denken en doen, dat men veel te sterk op gevoelige genade, gemoedsaandoeningen, leevendige gestalten gezet is, en veel te weinig op het verzaaken van zonde en waereld, en het betrachten van matigheid, Godzaligheid en rechtvaardigheid, daar nog- | |
[pagina 265]
| |
tans, waarvoor het eerste ook te houden zy, het laatste de hoofdzaak van het Evangelie, en het voornaame werk van de zaligende genade is. Ik zoude byna in het opgeeven van deeze aanmerkingen, welke tot myn oogmerk meest dienen, berusten; maar dewyl het voor sommige nuttig kan zyn, geeve ik nog de volgende beknopte ophelderingen. De zaligmakende genade Gods is het Evangelium gepaart met de zielbewerkende genade van Gods Geest. Rom. I. 16. gelyk blykt uit het onmiddelyk voorgaande vers, daar Paulus spreekt van de leere Gods onzes Zaligmakers. Die is, als een helder licht, nu onder het Nieuwe Testament, verscheenen aan allerley soort van menschen, zelfs tot slaaven uit de Heidenen toe. Dat Paulus dit onder allen bedoele, blykt uit vers 9 en 10. - Dezelve onderwyst ons het kwaad te laten en het goede te doen. Het eerste volgens den text aldus, dat wy de Goddeloosheid, en wereldsche begeerlykheden verzaaken; en onder de Goddeloosheid, denk op alle zonden tegen God, tegen de eerste tafel van Gods wet, en besluit onder de wereldsche begeerlykheden alle lusten en bedryven, strydig met de tweede tafel van de wet. Joann. 2:15-17. Het tweede in deeze woorden, is, dat wy matiglyk en regtvaardiglyk en Godzaliglyk leeven zouden. Alzoo pryst dezelve eene algemeene deugdsbetrachting aan, matigheid met betrekking tot ons zelven, regtvaardigheid met opzigt tot onzen medemensch, en Godzaligheid rakende het oneindig opperwezen. - Schoon de opvolging van dit onderwys in deeze booze wereld, in dit moeilyk en kortstondig leeven, veel arbeids vereischt, en daartoe niets minder dan waare en aanhoudende genade noodig is, blyft ze nogtans onze onvermydelyke pligtGa naar voetnoot(*). Ik wil niet hoopen dat iemand myner leezeren noodig hebben zal, dat ik hem waarschouwe, tegen de verkeertheid van eenigen, die haast alle Christelyke deugd eeniglyk brengen tot eenige Godsdienst-oeffeningen in het verborgen, in vroome gezelschappen en in de Kerk, daar het nogtans klaar en zeeker is, dat die oeffeningen wel zoo verre af zyn | |
[pagina 266]
| |
van alle Christelyke deugden te behel en, dat ze veel meer aan te merken zyn, als middelen of wegen, waardoor men komt tot betrachting van matigheid, regtvaardigheid en Godzaligheid. In onze Binnekameren, in de vergaderingen der opregten, in de Kerk, leeren wy het Goddelyk onderwys, hoe wy wandelen moeten en Gode behagen. - Een waar Christen legt zich uit op alle geboden Gods van alles. Hy wil God wel boven alles lief hebben, eeren, vreezen en dienen, maar hy wil ook zichzelven, en zynen Medemensch behoorlyk lief hebben en het zyne geeven; want hy weet dat God deeze pligten bevolen heeft; en dat de liefde Gods daarin bestaat, dat men zyne Geboden bewaart, Joann. 14:21. 15:10. gelyk ook de vreeze Gods daar in, dat men van 't kwade wykt, Job 28:8. Spr. 8:13. 16:6. Hy weet en stemt gulhartig toe, dat iemand, die zegt, ik hebbe God lief, en die ondertusschen zynen broeder haat, een Leugenaar is: want die zynen Broeder, dien hy gezien heeft, niet lies heeft, hoe kan hy God lief hebben, dien hy niet gezien heeft, Joann. 4:20. - De eene deugd kan waarlyk zonder de andere niet bestaan. b.v. Zonder vreedlievendheid kan iemand God niet behoorlyk aanbidden. Matth. 5:23, 24. Marc. 11:25. 1 Tim. 2:8. 1 Pet. 3:7. Door verwaarloozing van de matigheid word iemand tot Godvrugtigheid, en tot stichting van den naasten, onbekwaam. - Algemeene deugdzaamheid moet men behartigen, indien men niet alle waare deugd volstrekt missen wil.’ |
|