| |
Apologie van het Leeraarampt, ofte Memorie, waarin gededuceerd wordt, dat een Predikant, het zy met Eerbied gezegd, door den Rechter niet kan worden gedwongen, om Getuigenis der Waarheid te geeven, in zaaken, die aan hem als Predikant geopenbaart en toevertrouwt zyn; opgestelt, en aan Hun Ed. Achtb. Myne Heeren van den Gerechte van 's Haage overgelevert den 21 January 1784, contra een Ledemaat van de Luthersche Kerk in 's Haage, door F.G.Ch. Rutz, Hoogduitsch Predikant in de Lutersche Gemeente in 's Haage. In 's Graavenhaage by J. du Mee 1784. In groot octavo 112 bladz.
Titia, (onder dezen verbloemden naem komt de Eischersche in dit geval voor,) heeft gevorderd, dat de Eerwaerde Rutz zodanige zaken, die hem als Predikant zouden geopenbaerd en toevertrouwd zyn, openlyk bekend make; en geeischt, dat zyn Eerw. onder Ede antwoorde, op zekere Vragen en Articulen daar toe betrekkelyk.
| |
| |
Zyn Eerw. heeft dit geweigerd, als oordeelende zulks niet te mogen doen; en tevens van gedachten zynde, dat een Predikant, door den Regter, daertoe niet kan gedwongen worden. Het deswegens voorgevallen heeft zyn Eerwaerden aenleiding gegeven tot het opstellen der bovengenoemde Apologie of Memorie; waerin hy, na de Historiam facti of het gebeurde, zo veel hem als Predikant geoorlofd is, verhaald te hebben, den Statum controversiae, of het Punt van Verschil, aldus bepaelt.
‘Wanneer deeze of geene Leden van eene en dezelve Gemeente, zich in nood, angst en verlegenheid bevindende, waerin zy zichzelven raden noch helpen kunnen, hunnen toevlucht tot hunnen Leeraer en Zielzorger neemen, om by hem raad, troost en hulp te zoeken en te vinden, en aan hem, Predikant, ten deele vrywiliig, en uit eigen beweeging, en ten deele, om dat de Leeraer met een wettig en heilzaam oogmerk, 't welk hy ook werkelyk berykt, 'er zich door Vragen na informeert, zekere zaaken en Geheimen, sub sigillo confessionis, openbaren, die den staat en de borgerlyke maatschappy, in geenen deele raaken of interesseeren, maar die enkel en alleen die geenen betreffen, die dezelve, of uit eige beweging en van zelve, om door den Leeraar geholpen te worden, of om dat 'er de Leeraar pertinent na vraagt en 'er zich na informeert, ten einde hen van gepasten rade te kunnen dienen, gulhartig confesseeren, en waarby niemand in de geheele Waereld belang heeft, dat deeze Zaaken en Geheimen waereldkundig worden, maar waarby beide Confitenten, zoo lange zy het eens zyn, ongemeen veel gelegen ligt, dat deeze aan den Predikant geconfesseerde Zaaken en Geheimen bedekt en verborgen blyven; dan ontstaat de Vraag: of het den Predikant geoorloft is, en of hy door den Rechter zou kunnen worden geconstringeert, om, zo dra het aan één van beide Confitenten, die beiden na gedaane confessie door den Leeraar gered, en althans, voor een tyd lang, geholpen zyn, en dat wel, aan dien geenen, die vrywillig en uit eigen beweging geconfesseert heeft, te binnen schiet, om de van den anderen, op de pertinente Vraag van den Leeraar, sub sigillo confessionis gedaane gulhartige bekentenisse en confessie, aan de Weereld ten plaisiere en voordeele van den eersten bekend te doen worden, niet
alleen door nu de sub sigillo confessionis revelata te openbaaren, maar zelfs onder Eede op zekere deeze zaaken en geheimen raakende Vraagen en Articulen te moeten antwoorden?’
| |
| |
De Eerwaerde Rutz is van oordeel, dat de beslissing hier van niet alleen hem in zyn Persoon en byzonder Ampt raakt; maar dat alle Predikanten in alle Gemeentens, in de gehele Republiek, op het sterkste in deze Decisie geinteresseerd zyn; en het staat by hem vast, dat de regtmatigheid hier een ontkennend antwoord vordere; als kunnende geen Predikant, in soortgelyke gevallen, door den Regter, ('t zy met eerbied gezegd,) tot het openbaren van zodanige zaken en geheimen genoodzaakt worden; het welk hy in het derde gedeelte zyner Memorie ten krachtigste staeft, door 't bybrengen en ontwikkelen der Gronden en Redenen, die voor dit zyn gevoelen pleiten, welken hy onder de vyf volgende Hoofden brengt. - ‘Myn gevoelen is, zegt hy, gegrondt en gevestigt.
‘1. | Op het waare oogmerk dier Wetten, dewelke aan den Rechter de Magt geeven, om iemand tot het geeven van een Getuigenis der Waarheid te dwingen; op de onbetwistbaare waarheid, dat het voor den Staat en de Borgerlyke Maatschappy van groot Nadeel zou zyn, en dat 'er veel goeds door zou worden belet, ingevalle een Predikant door den Rechter zou kunnen worden gedwongen, en met 'er daad wierdt genoodzaakt, om Getuigenis der Waarheid te moeten geeven: en op de Analogie van het Romeinsche Recht. |
2. | Op de Decisien van het Jus Canonicum. |
3. | Op het Gevoelen van kundige en vermaarde Casuisten. |
4. | Op het Gevoelen van beroemde geleerde en braave Theologanten en Predikanten, en eindelyk, |
5. | Op het Gevoelen van zeer aanzienlyke Rechtsgeleerden in de Protestantsche Kerk.’ |
Zyn Eerwaerde stelt het door hem beweerde, op deze gronden, in zulk eene gunstig licht, dat wy niet twyfelen, of velen zullen hem gereedlyk toevallen. - 't Is opmerkelyk, dat, gelyk ons hier onder anderen bericht wordt, de Eerwaerde Coerman, Euangeliedienaar te Amsterdam, zich ook, ter dezer dagen, in soortgelyke omstandigheden bevind; zynde door een Lidmaat zyner Gemeente deswegens voor Heren Schepenen dezer Stad geciteerd. Naar luid van dit bericht, heeft de Kerkenraed zich die zaek aangetrokken, en daerover geraedpleegd met Heren Burgemeesters, die alle pogingen aengewend hebben, om Procedures daerover, ware 't mogelyk, voor te komen. Ook heeft dit ten gevolge gehad, dat, op verzoek
| |
| |
van Hunne Wel Ed. Gr. Achtb., deze questie, ‘of een Predikant, qua Predikant, daertoe verplicht zou zyn,’ door Hunne Ed. Gr. Mog. de Heren Staten van Holland, aen hunne gewoone Commissie ad res Ecclesiasticas is aenbevolen. - De Heren Gedeputeerden der Stad Amsterdam, naemlyk, hebben, uit naem en op expressen last van de Heren hunne Principalen, ter Vergaderinge van Hunne Ed. Gr. Mog. ingebragt, hoe 't, hunnes oordeels, daer hier omtrent gene uitdruklyke Wet, of dispositie van Regten in onze Landen, plaets heeft, raedzaem ware, deswegens voorziening te doen. Wel byzonder hebben zy Hunne Ed. Gr. Mog. in consideratie gegeven; ‘of Hoogstdezelven niet zouden kunnen goedvinden te verklaren; Dat geene Predikanten of Leeden van de respective Kerkenraaden, binnen deeze Provincie, gehouden zyn, getuigenis der Waarheid te geeven, aangaande zodanige gesprekken, die tusschen henlieden en de Ledemaaten hunner respective Gemeentes of andere persoonen, de Christelyke Religie, toegedaan, het zy by gelegenheid van Huisbezoeking of anderzints, in vertrouwen van geheimhouding zyn voorgevallen. En of Hunne Ed. Gr. Mog. wyders niet zouden goedvinden, dat van deeze verklaaring de nodige Publicatie werde gedaan.’
Op het afhandelen van 't geen de bovengemelde gronden zyn Eerwaerden, ter stavinge van zyn gevoelen, aen de hand geven, laet hy voorts in de vierde plaets nog volgen, ene beantwoording van enige zwarigheden en schyngronden, welken Titia cum suis, ter stavinge van een contrarie gevoelen, misschien zouden kunnen bybrengen: waerop hy eindelyk tot zyne conclusie overgaet, met deze voorasgaende betuiging. Ik moet zeggen,
‘Dat het my als Mensch, als Christen, en als Predikant wel leed doedt, dat ik tegen een Lid van myne Gemeente zulk eene Conclusie, gelyk ik naderhand met de daad zal neemen, moet neemen: maar dat ik verplicht ben, hoe ongaarne ook, uit liefde die ik aan my en de Mynen verschuldigt ben, zoo te moeten concludeeren, terwyl Titia het aan niemand dan aan zich zelven moet wyten; om dat zy my als Predikant, om opbeuring, troost, hulp en bystand gevraagd heeft, en het my niet vry stond om aan haar myn dienst te weigeren, en om dat zy my, na dat ik haar, naar myn best Weeten en Geweeten, als Predikant gediendt hadde, zelfs in dit onaangenaam en tydroovend Proces gesleept heeft. Want
| |
| |
zoo een Predikant, die uit hoofde van zyn Ampt verplicht is, aan niemand van zyne Gemeente zyn dienst te weigeren, door elk, dien hy als Predikant gediendt heeft, en heeft moeten dienen, daarom, om dat hy hem gediendt heeft, zoodra hy het goedvindt, in een Proces konde gesleept, en de Predikant gecondemneert worden, om zyn eige Kosten te moeten dragen; zoo weet ik niet, welk Ampt in de Waereld borgerlyk-gevaarlyker voor een Man, dan dat van een Predikant, zou zyn? en hoe groot het Salaris wel zou moeten zyn, om alle Proceskosten, al triumpheerde hy met compensatie van Kosten, goed te maaken? Dus concludeere ik: dat UEdele Achtbaare geene zwaarigheid zullen maaken, aan Titia haaren eisch en Conclusie tegen my gedaan en genomen te ontzeggen, en wel (waarop ik om gemelde redenen met allen eerbied, edoch ten sterksten insteere,) met Condemnatie van Dezelve in de Kosten. Implorerende ten dien einde u edele achtbaare nobile ac benignum Judicis Officium.’ |
|